Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||
Forum
| |||
[pagina 174]
| |||
den en actueel is. Dat heeft vooral te maken met historisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek waarin men aantoont dat in de loop van de geschiedenis op tal van plaatsen ter wereld grootschalige waterbeheersing plaatsvond zonder inmenging van een staatsbureaucratie. Anderzijds toont de geschiedenis tegelijkertijd aan dat zich in samenlevingen crisismomenten in waterbeheersing voordoen die slechts door staatsinterventie konden worden beteugeld. Bovendien is de vraag naar de verhouding tussen de ontwikkeling van staat en natie in wisselwerking met de beheersing van de fysieke omgeving zeker in dit tijdsgewricht - steeds vaker veelzeggend als het ‘Anthropoceen’ aangeduid - actueler dan ooit. Kortom van Wittfogel en van deze vragen zijn we voorlopig niet af. Zeker niet in de Lage Landen, die hun fysieke (voort)bestaan simpelweg danken aan een adequaat waterbeheer. Een permanente inspanning, waarin de zoektocht naar waterveiligheid ook wel wordt gemystificeerd als een ‘heroïsche strijd tegen het water’. Strijd of geen strijd, in alle gevallen spreken we hier over een eeuwenoude, permanente en immense inspanning met een even onzekere als onkenbare afloop. Op zijn best is er sprake van relatieve en tijdelijke veiligheid, gebaseerd op statistische kansberekeningen omtrent het toekomstige gedrag van klimaat, weer, wind en water. Volgens de jongste inzichten zou zich eenmaal in de 10.000 jaar een extreem grootschalige rivieroverstroming voordoen. En uit de aanbevelingen van de Deltacommissie voor een veilig zeewaterkerend dijkontwerp maken we op dat deze bestand moeten zijn tegen een megastormvloed die zich één maal in de 4.000 jaar zou kunnen voltrekken. Gaan we er vanuit dat de veiligheidsnormen deze krachten doorstaan, dan is er weinig aan de hand. Zo niet, dan halen we het dramatische scenario voor ogen zoals zich dat ontvouwt in het laatste deel van de in 2016 uitgezonden vpro-serie Als de dijken breken. Na een ongekende stormvloed waarin Zuidwest Nederland en een deel van Vlaanderen volkomen verdrinken, besluit de regering het rampgebied prijs te geven aan de zee. De wereldhaven Rotterdam en de westelijke kustprovincies verdwijnen eenvoudigweg van de kaart. Bewoning zal voortaan slechts mogelijk zijn op een aantal grote eilanden (terpen) in een zee die zich dan tot de hoger gelegen landsdelen ver in het zuidoosten zal uitstrekken. Resultaat: de mens buigt voor de natuur, adaptief veiligheidsbeleid in optima forma, en een even radicaal als vooralsnog fictief afscheid van de staat van de delta. In Han Meyers De staat van de Delta. Waterwerken, stadsontwikkeling en natievorming in Nederland staat een meer vertrouwde, klassieke benadering van de waterbeheersing centraal, al bevat zijn onderzoek toch de nodige voorbeelden van toekomstgerichte, futuristisch aandoende ontwerpen die nimmer zijn uitgevoerd. Stedenbouwkundige Meyer beweegt zich in zijn boek, waarvan inmiddels ook een Engelstalige editie is verschenen, op een domein waar de dynamiek van staats- | |||
[pagina 175]
| |||
en natievorming, stedenbouw en waterbeheersing elkaar raken in tijd en ruimte. In zijn korte inleiding maakt de auteur duidelijk wat hem drijft. Dit komt kort samengevat neer op het stellen van vragen naar ‘de samenhang tussen natiegevoel en -vorming, waterbouw en stedenbouw, de totstandkoming van de “staat van de delta” van de twaalfde tot de negentiende eeuw [....] [en] het verval ervan en het mogelijk nieuwe perspectief voor de toekomst.’ Op zijn zoektocht naar antwoorden schetst de auteur in de inleidende hoofdstukken in vogelvlucht de vroegste omgang met ‘een dynamisch landschap van water en land’ in ‘centraal Holland’ en dat is in alle beknoptheid gelukt, mede dankzij de informatieve kaarten die we overigens bij alle hoofdstukken aantreffen. De beschrijving van de radicale wijziging van ontwateringssystemen als gevolg van de verzanding van rivierlopen in West-Nederland die omstreeks de elfde eeuw inzet en rond 1500 vrijwel is voltooid, wordt causaal helder verknoopt met de daarmee samenhangende aanleg van veilig achter dijken gelegen ‘damsteden en kleine havensteden op de zuidwestelijke eilanden’ in de Schelde-Maas-delta. Te impliciet maakt de auteur ons zo duidelijk dat kantelpunten in de dynamiek van natuurlijke processen de primaire onderligger vormen voor de latere explosieve groei van economie en welvaart tijdens de Gouden Eeuw. Tegelijkertijd ontstaan in deze eeuwen tal van instituties die zich exclusief richten op waterbeheersing en preventie tegen overstromingen. De fameuze polder, pars pro toto van deze adaptatie, komt juist in deze eeuwen tot wasdom. In deze periode wordt tevens een politiek-ruimtelijk en waterbouwkundig krachtenveld geweven waarin steden, provincies, waterschappen en (hoog) heemraad- of polderschappen een centrale rol gaan spelenGa naar voetnoot1. Deze doelcorporaties van lokale en/of regionale belanghebbenden strekten zich gaandeweg uit langs de Rijn en zijn stroomtakken en (in mindere mate) de Maas. Zo ontstond een hydraulische beschaving die zich in tegenstelling tot Wittfogels ‘hydraulic empires’ kenmerkte door een sterk versplinterd waterstaatsbeheer, met een grote mate van autonomie van alle betrokken actoren. Een sturende, sterke staat ontbreekt en waar de noodzaak daartoe zich aandient vormen de provincies incidenteel het hoogste bestuursniveau. In navolging van andere auteurs ziet ook Meyer de zwakte van dit decentrale systeem waar het aankomt op waterbouwkundige aanpassingen vanwege veranderende condities van klimaat, bodeminklinking en vooral het stroomgedrag van de grote rivieren. Dit laatste probleem vergde in de achttiende eeuw het uiterste van de waterbouwkundige en bestuurlijke capaciteiten van provincies en steden, waar met de toename van grootschalige overstromingen de angst omtrent het fysieke voortbestaan van de natie groeide - zeker in Amsterdam en de provincie Holland, die met hun extra kwetsbare lage ligging gedurende de gehele achttiende eeuw de aanjagers waren van kostbare rivierverbeterings- | |||
[pagina 176]
| |||
plannen en -projecten in de Republiek. Weliswaar boekte men successen in de waterverdeling over de grote rivieren, maar het overstromingsgevaar dat overigens ook in de zuidelijke provincies tot maatschappelijke angst en ontwrichting leidde, was daarmee nog niet beteugeld. Een deplorabele staat van de Delta dus, inclusief een politiek bestel dat niet bij machte was deze stagnatie te doorbreken. Zeker gelet op de intentie van de auteur om samenhang tussen ‘waterbouw en natiegevoel’ in kaart te brengen, komen bovengenoemde ontwikkeling in dit hoofdstuk flinterdun en weinig systematisch uitgewerkt aan bod. Weliswaar wordt de institutioneel onmachtige zwakke federale republikeinse staat opgevoerd als een onderdeel van een groter probleem, maar de ‘natie’ die zich in de achttiende eeuw aftekent blijft buiten beeld. Een gemiste kans, want juist deze ‘proto’-natie wierp zich steeds meer op als de drijvende kracht achter humanitaire hulpverlening bij watersnoden in het rivierengebied. Een uiting ook van een (ruimtelijk) natiebesef dat zich verder uitstrekte dan de eigen stad of provincie. Deze burgerlijke hulpverlening kreeg pas na de politieke revolutie en de totstandkoming van een centraal, grondwettelijk verankerd waterstaats-beleid, in respectievelijk 1795 en 1798, concurrentie van de Bataafse natiestaat en haar opvolgers, inclusief de Franse staatsvarianten. Meyer slaat deze essentiële periode in de totstandkoming van een nationaal waterstaatsbeheer als onderdeel van staats- en natievorming vrijwel over en vervolgt zijn be toog - zonder afdoende raadpleging van de historiografie op dit domein - met de situatie na de totstandkoming van het (Vereenigd) Koninkrijk der Nederlanden in 1814-1815. Vervolgens gaat hij met grote stappen door naar de tweede helft van de negentiende eeuw, waar de aandacht zich concentreert op toenmalige ‘grands projets’, de aanleg van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal. Inderdaad toenmalige hoogstandjes van waterbouwkundige expertise en economisch bezien belangrijke prestigeobjecten, maar de minstens zo belangrijke grootschalige rivierverbetering die vanaf 1850 op gang kwam - en pas in het begin van de twintigste eeuw werd voltooid, blijft volkomen buiten beeld. En juist deze mega-operatie bracht de zo gewenste veiligheid in natie-brede zin, al bleven noordoost Brabant en Limburg daar nog decennialang van verstoken. Bezien vanuit de natievormende kant mist de auteur hier een kans voor open doel in dubbel opzicht. Want naast positieve nationale gevoelens laat hij juist hier een mogelijkheid liggen om de omgekeerde situatie - teleurstelling, anders gezegd ‘anti-nationale dan wel anti-Hollands gevoelens’, vanwege de alsmaar uitblijvende Maasverbetering in de perifere provincies - op haar betekenis te duiden. Het roept de vraag op hoe men in deze landsdelen dacht en reageerde op de in hoofdstuk 4 beschreven afsluiting van de Zuiderzee en later op de grootschalige waterstaatkundige modernisering van Zeeland na de Bijbelse vloedgolf die de Zeeuwse en Zuid-Hollandse delta en een deel | |||
[pagina 177]
| |||
van de Vlaamse kust in 1953 ongekend zwaar trof. Overigens, alvorens over de natievormende aspecten van deze grootschalige werken verder te gaan: de besluitvorming hierover voltrok zich pas nadat zich grote rampen hadden afgespeeld. En in de meeste gevallen was door de lokale bevolking en waterstaatsexperts, soms al jaren van tevoren, gewaarschuwd voor de broze staat van de kust- dan wel dijkverdediging, bijvoorbeeld in het geval van de grote watersnood van 1926. Een gang van zaken die zich toch scheef verhoudt tot de belangen van de natie, waar men uiteindelijk de desastreuze vruchten van deze catastrofes mocht plukken. Ook Meyer maakt hiervan melding, maar de vraag hoe deze gegevens te verdisconteren in de door de auteur gesignaleerde ‘natievorming en nationale trots’ rond de Zuiderzeewerken en met name rondom de Deltawerken, is een moeilijke vraag. In ieder geval gaf de staat zich veel moeite met een gericht public relations-offensief de heroïsche afsluiting van de Zuiderzee en de aanleg van de Deltawerken in woord en beeld van jongs af aan in de herinnering van de Nederlandse bevolking te verankeren. In meerdere opzichten bleek dit pr-offensief in binnen- en buitenland - waar men vol bewondering keek naar de innovatieve waterbouw - beslist een troefkaart, en die speelt Meyer in zijn these ten volle uit. Zo er nog twijfels mochten zijn aan de natievormende krachten van deze waterbouwkundige hoogstandjes, dan lijkt hiermee het laatste woord te zijn gezegd. Voor Meyer lijkt het een uitgemaakte zaak, maar het blijft de vraag of iconische waterwerken in het algemeen en de Zuiderzee- en Deltawaterstaatswerken in het bijzonder een ‘fundamentele en blijvende bijdrage [...] aan nationaal eenheidsgevoel en staatsburgerschap’ leverden. Op zijn best is deze euforie van tijdelijke aard en werd ze zeker niet door alle staatsburgers gedeeld. Want alle successen ten spijt was er ook maatschappelijke kritiek op deze werken en het optreden van een steeds meer interventionistische (rijkswater) staat en haar top-down besluitvorming op het beleidsterrein van ruimtelijke ordening en waterbeheer in de periode 1900-1970. In dit tijdsgewricht, en met name na de Tweede Wereldoorlog in de dynamische jaren van wederopbouw en ingrijpende maatschappelijke modernisering, ontstond al werkenderwijs een Nederlandse - wellicht een Hollandse? - variant van Wittfogels ‘hydraulic empire’ dat mede aan kracht won, zo niet werd onderbouwd, met door de staat aangezwengelde gevoelens van nationale trots en eenheid, losgemaakt door de strijd tegen het water. Maar in eerste instantie zijn die van veel ouder datum en gaat het daarbij om grote watersnoodrampen die gepaard gingen met een golf van nationaal medeleven en dito hulpverlening aan de slachtoffers. Dit soort bottom up nationalisme - van het goede soort - leidt doorgaans een sluimerend bestaan maar is nog altijd springlevend. Dat werd nog maar eens bewezen in 1995 toen de Rijn 12.000 kubieke meter | |||
[pagina 178]
| |||
water per seconden door het rivierenland pompte - overigens geen 16.000 zoals Meyer hardnekkig blijft volhouden. Alom werd een catastrofe verwacht, maar die bleef uit. De inzameling van geld voor de slachtoffers ging echter onverdroten voort! De tijd van ‘trots en glorie rondom grootschalige waterwerken’, zo lezen we in De Staat van de Delta, ligt definitief achter ons. De laatste decennia lijkt zelfs sprake van een omgekeerde ontwikkeling, nu rondom nieuwe dringende ruimtelijke en waterstaatkundige problemen niet zelden grote, splijtende meningsverschillen in en rondom de besluitvorming optreden. Tegelijkertijd verliezen de natiestaat en de metafoor van de Nederlandse strijd tegen het water aan kracht. Zeker nu de waterveiligheid steeds meer gebonden is aan regel- en wetgeving op Europees niveau. Daarnaast voltrekt zich een paradigmawisseling in kringen van waterbouwkundigen, planologen en stedenbouwkundigen waar men de zoektocht naar waterveiligheid niet langer beziet in termen van strijd tegen - maar als leven met het water, dit in samenhang met sombere klimaat-prognoses en de effecten daarvan zoals veranderende neerslagregimes en zeespiegelstijging. In de laatste hoofdstukken van zijn boek snijdt de auteur deze problematiek aan vanuit zijn specialisme als stedenbouwkundige die zich voor de complexe ontwerpdracht ziet gesteld om de voortgaande verstedelijking, economische groei, waterveiligheid, de ruimtelijke en de natuurlijke kwaliteit van de zuidwestelijke delta en het rivierengebied voor de eenentwintigste eeuw in samenhangende (beleids-)plannen te gieten. Hoe dat in het laboratorium van de stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten in zijn werk gaat, legt Meyer ons helder uit met behulp van de uitstekende kaarten en illustraties die we in dit deel van zijn boek aantreffen. Daarmee onderstreept hij in dit sterkste deel van zijn boek ook het belang van de rol van ontwerp en van de techniek in de zoektocht naar nieuwe concepten. Weliswaar worden de meeste plannen niet uitgevoerd, toch spelen ze een cruciale rol in de uiteindelijke plan- en beleidsvorming die aan de totstandkoming van de ‘Nieuwe’ veerkrachtige ‘Staat van de Delta’ ten grondslag ligt. Op onderdelen is de uitvoering daarvan in gang gezet en/of gerealiseerd, denk aan het project ‘Ruimte voor de rivier’, maar ‘een sterk verhaal’, waarmee de natiestaat de betekenis van deze nieuwe waterwerken legitimeert, zoals vroeger het geval was, ontbreekt vooralsnog, aldus een wat weemoedige conclusie. Toch zit Meyer niet bij de pakken neer en roept hij op tot de aanleg van grands projets, van nieuwe ‘Deltawerken’ die de natie wederom internationaal aanzien moeten opleveren Met dit appèl aan de natie, waarmee hij feitelijk terugkeert naar de voorbije jaren van top down geconstrueerd nationalistisch hoogtij in de strijd tegen het water - onderstreept hij nogmaals zijn ‘hollandocentrische’ visie op de relatie tussen staat, natie en water - terwijl toch elders in het land tot op heden dergelijke internationaal aanspreken- | |||
[pagina 179]
| |||
de prestaties worden geleverd in de operatie ‘Ruimte voor de rivier’. Afgezien daarvan staan noch Meyers appèl noch zijn ruimtelijke oriëntatie op zichzelf. Niemand minder dan de ‘late and great’ journalist en schrijver Henk Hofland (1927-2016) pleitte in 2008 in zijn column in nrc Handelsblad, getiteld Nationale identiteit/De grootste dijk’, voor een groot nationaal werkGa naar voetnoot2. Al foeterend op de ‘mysterieuze knorrigheid waaraan de natie ten prooi was gevallen’ stelde hij als remedie voor weer eens iets ‘zeer groots te verrichten’, namelijk de aanleg van een nieuwe zeewering, door de kust van Cadzand tot Den Helder twintig kilometer naar het Westen te verleggen. Een project dat het buitenland ‘paf’ doet staan en [...] ons weer de wind in de zeilen jaagt’. De tijd zal leren of de door de columnist en de wetenschapper beoogde titanenwerken worden gerealiseerd. De kans daarop is, in tijden van klimaatpaniek, in principe aanwezig. Mocht het zover komen, dan is het twijfelachtig of nationale trots dan wel natievorming daarbij een zwaarwegende rol zullen spelen. Die plaats lijkt eerder weggelegd voor politieke besluiten waarmee een sterke Nederlandse dan wel Europese staat vorm zal moeten geven aan de wijze waarop een nieuw, klimaatbestendig ‘hydraulic empire’ zal worden geconstrueerd. Wittfogel dixit.
|
|