Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Podium
| |
BoekvoorstellingHet is ongebruikelijk om in een poëziebespreking te verwijzen naar de boekvoorstelling. In dit geval levert de boekvoorstelling voor én na een eerste lezing van de bundel een interessante inkijk in de | |
[pagina 85]
| |
bedoelingen van de auteur. Op de boekvoorstelling van Stalker, die plaatsvindt in antiquariaat Demian in Antwerpen, verzamelen vrienden, familie en kennissen van de auteur zich, wanneer René Franken, antiquair, de groep plots toespreekt. Hij heet de aanwezigen welkom, en legt uit dat Joost Decorte op de tweede verdieping zit te signeren. Daar is ook nog een film van Alexandra Crouwers te zien. De aanwezigen worden uitgenodigd een drankje te nemen en van de namiddag te genieten. Joost, de dichter, zal niet voorlezen. Wie zijn boek wil laten signeren moet dus helemaal op het muizentrapje naar boven, tot op de tweede verdieping. Op de eerste onwennigheid volgt wat gestommel, tot de eerste liefhebbers naar boven klimmen. Voor zij op de tweede verdieping geraken, moeten ze langs de mezzanine, waar Mauro Pawlowski gitaar zit te spelen. Dat heeft sowieso al een bevreemdend effect, dat nog versterkt wordt door het feit dat de gitarist als twee druppels water op de dichter lijkt. Op de tweede verdieping blijkt men te moeten aanschuiven. In de donkere, kleine kamer is inderdaad een film te zien van Alexandra Crouwers, waarin een gedicht verdwijnt en verschijnt op een achtergrond van takken. Aan een klein bureau met een gloeilampje zit de dichter kort en zakelijk de aangeboden bundels te signeren.
Je voelt je zelf een stalker.
Hoe verhoud jij je tot de belager in deze bundel?
| |
Liegend KonijnOok op het internet valt er weinig te rapen. De dichter, zo lijkt het, wil zich niet tonen. Liever verstopt hij zich in de nervatuur van zijn zinnen. De enige vangst is de cyclus Recluse, die lang geledenGa naar eind1 in Het Liegend Konijn verscheen. Recluse, ofwel kluizenaar, is de titel voor de cyclus die in de uiteindelijke bundel het dorp zal heten. Na acht jaar zijn de gedichten toch nog ongewijzigd in de bundel opgenomen, maar het valt op dat de gewijzigde titel zo'n invloed heeft op de lezing van deze gedichten. Met de eerste titel lees je een cyclus over een individu in afzondering. De gewijzigde titel doet daar nog een betekenis bijkomen: die van de confrontatie met een dorp, en het gevoel daar niet thuis te horen. De gewijzigde titel doet vermoeden dat het wel eens om het geboortedorp zou kunnen gaan. Zo lezen we in het eerste gedicht: [...]
Ik aard niet.
| |
[pagina 86]
| |
Ik benader.
In het loofhout blaft jong wild
en noemt mij dader.
Er spreekt een ongelooflijke dreiging uit deze cyclus, maar eigenlijk uit de hele bundel. Het lijkt echter alsof de dichter in deze eerste vier gedichten terugkeert naar iets wat hij lang had verzwegen, maar dat nu een oplossing zoekt. Het derde gedicht doet denken aan de parabel van de verloren zoon, maar ook aan de ridder die terugkomt van zijn queeste: [...]
Moeder: als ik verder ga barsten kegels onder mijn voet
en ik breng hun geur niet thuis.
Bij de drenkplaats tel ik de hoeven in de aangestampte aarde
talloos, en houd mij schuil. Thuis
moet het duister nu diep in de coniferen zijn.
Is het je eigen dorp?
Welk konijn staat daar te sterven op de cover?
| |
Opgejaagd WildHet woord stalking komt van to stalk, wat besluipen betekent, meestal van wild. Ook in deze betekenis kan de titel toepasselijk worden geïnterpreteerd. Het dreigende landschap waarin de meeste gedichten zich afspelen, is immers landelijk, bebost. Er is sprake van ‘nat dwarshout’, ‘de schrille jacht van de muis’, er wordt ‘gegraven tot diep in de wortels’. Het ouderlijk huis wordt beschreven als een nest, waar zowel in letterlijke als figuurlijke zin voedsel wordt doorgegeven, ‘keel op keel’. ‘De mosgroene vlekken botten, en in het aangeduide woud loopt de lente uit / Op kaalslag en kleine sterfte in het kreupelhout.’ Dit bijna animale landschap, waartegen de gedichten zich afspelen, twijfelend, kwetsbaar, wordt zelf een actor die de spanning opdrijft, dan wel doet wegebben. Een ander personage dat iets dierlijks krijgt, is de dichter zelf: ‘In welke zin / Verschilt deze wijdte van de barst in het ei dat ik vond / En zocht uit te broeden in de warmte van mijn hand, / [...]’ In enkele beelden neemt de dichter dierlijke gestaltes aan: een roofvogel, een rat, een haan, een paard. Des te groter wordt het contrast met het Lief dat, naarmate de gedichten vorderen, steeds vaker wordt aangesproken, een geliefde die de herinneringen van de dichter lijkt te beheren, maar tegelijk gepaste distantie bewaart. | |
[pagina 87]
| |
Is het jouw konijn?
Welke herinnering wordt er geboren uit het ei in je handen?
| |
Ploegen in de TaalJoost Decorte heeft een debuut afgeleverd dat heel ver staat van wat het momenteel goed doet in poëziekringen. Hier geen hedendaagse twintigers in grootstadslandschappen, maar de echte natuur die zijn kracht opdringt. Hier geen poëtisch inspelen op maatschappelijke, of zelfs politieke tendensen, maar net een hele kleine wereld die zich vormt rond slechts een beperkt aantal personages, met als grootste protagonist misschien wel de taal. Bij een eerste lezing komt de poëzie van Joost Decorte wat ouwelijk over. Een onaandachtige lezer zou de bundel misschien al voortijdig wegleggen, want hoewel beeldrijk en melodisch, zijn de gedichten van Joost Decorte op een bepaalde manier ook vermoeiend. Dat heeft te maken met het feit dat er voortdurend noest gewerkt, zeg maar gewrocht wordt in de taal. De dichter gebruikt lange zinnen, op brede regels, die hij vaak aandikt met alliteraties en adjectieven. In combinatie met het feit dat hij vaak met dubbelzinnigheden werkt (‘Wie de schuld mengt met de letter mag hopen / Op een weerzin,’), geeft dat nogal eens een overladen effect. De cyclus wachtende, wachtende bosrand, ik ben het getuigt dan ook van gevoel voor compositie. In deze vijf hoofdletterloze, korte, gedichten doorbreekt Decorte even de loden spanning met erg gecondenseerde verzen: ‘haar hand is op zijn
ziekte asters uit de wind geweken
de voren zijn bedeeld met schaarste elk
en met de honger moet hij delen
de hang naar’
Op wie wil je lijken?
Van wie is je taal?
| |
FamilieHoewel ik niet denk dat Decorte door hem is beïnvloed, doet zijn debuut denken aan Grond, het debuut van Idwer de la Parra.Ga naar eind2 Ook hier vinden we een gelijkaardige fascinatie voor de natuur, ook hier veroorzaakt die een taalbehandeling die wel eens aan de Romantiek doet denken. Maar waar De la Parra de natuur inderdaad gebruikt om | |
[pagina 88]
| |
het over zijn gevoelswereld te hebben, stelt die zich op als dienstbaar, ordenend. Zijn taal is beheerster, afgemetener, en op een bepaalde manier zou je zelfs kunnen stellen dat Idwer de la Parra zich een bundel lang toch ook heer en meester toont over zijn natuur, zijn gezin. Bij Decorte is dat toch anders. De woudachtige omgeving waarin zijn gedichten zich afspelen, is in de eerste plaats ontregelend. En meer dan van wat er rondom hem gebeurt, is die omgeving een spiegel van het zelf. De natuur is in feite niet echt van belang in de bundel. Ze is, waar diezelfde natuur bij De la Parra wèl een autonoom onderwerp is, vooral ondergeschikt aan wat Decorte verder wil uitdrukken. Laat ons zeggen dat hij de natuur gebruikt, of misschien zelfs misbruikt als instrument voor zelfonderzoek. Ergens staat: ‘Het is als de navel blind. Aan de grens van wat ik hebben kan / Een valkenveer, een devotie voor patronen die ik vind / In oude keukenvloeren uitgesleten of vergroeid’. En ook: ‘Uit welk gelaat ben ik gesneden, Lief, / Dat het mij zo moeilijk valt op mezelf te gelijken? Ik heb geen gezicht / Of het is behaagziek, / [...]’. Naarmate de gedichten vorderen, krijg je steeds meer hints dat het grote mysterie met familie te maken heeft. Alleszins brengt het steeds herbeleven van de kindertijd de dichter inzicht, zelfs loutering misschien. Al op pagina 18 valt te lezen ‘Voorbij jou en mij begint een kwade kindertijd ver weg van huis’. Op pagina 47 klinkt het zo: Zo zal het zijn als ik mijn vader mis. De wilg zet zijn drakars op het water en scheept de namen in Losgewrikt uit hun verbintenis. Zwartwild stroopt de akkers af,
Onder keien blijft het ongedierte voorwereldlijk stil
Als ik stalziek
Nieuwe banden smeed met oud gerief.
Hand in hand, aan de getijdenrand van het geheugen
Vinden we mandenvol bosbes, zeester en goud dat ik versleep
Naar dit terrein van golfplaat en blik, waar ganzen grazen,
De dagen sneller gaan,
Mijn roem in de schaduw van de tuinen tanend is.
Hand en heup dragen zich te barsten en hoe
kom ik terug op de weg die zich hem herinnert?’
| |
[pagina 89]
| |
En daar heeft de dichter dan de lezer in de houdgreep: knappe beelden, sensueel taalspel, maar vastgegroeid als bramen. Er zit iets vast. Zin om zin wringt tegen en dus moet je als lezer op zoek. Je kan niet anders. Om toegang tot de gedichten te krijgen, heb je een inkijk in het leven van het lyrische ik nodig. Om toegang te krijgen, moet je misschien wel naar de dichter, of nee, naar Joost Decorte zelf op zoek. En zo, regel na regel, ontvouwt zich de ware betekenis van de titel. Gedicht na gedicht krijg je het gevoel een stalker te zijn, de dichter te achtervolgen in zijn eigen boek. Joost Decorte, Stalker, Poëziecentrum, Gent, 53 blz., 22 euro, isbn 9789056552473. |