onderwereld, oproept tot wraak. Na de psychedelische proloog is trouwens al duidelijk, voor mij toch, dat alles zich afspeelt in een onderwereldse kroeg, waar alcohol en bloed even geestrijk zijn. Omdat die setting zo dwingend is, kunnen, paradoxaal genoeg, alle personages - en de spelers - voluit van hun vrijheid genieten. We kennen immers Hamlet, hét iconische treurspel van de vroege Barok, allemaal. De clichés over twijfel en wraak, over afgewezen liefde die tot zelfmoord leidt, over de onthullende macht van de toneelspeelkunst, die kunnen allemaal achterwege gelaten worden. Wat overblijft is een verzameling clowns, tegelijk wanhopig, oversekst, onbenullig, smakeloos, ontroerend en meeslepend. En, als een wandelende blok melancholie van de zwartste soort: Stefaan Degandt als Hamlet. Zelfs als je je - zoals ik - fanatiek verzet tegen een ‘autobiografische’ interpretatie van een personage, ontkom je er hier niet aan. Het leed dat Degandt/Hamlet belichaamt is onnoemelijk, in de meest letterlijke zin: je kan er geen woorden voor vinden, geen wraak, geen verzet, geen uitzichtloosheid, enkel een lichaam, een lichaam dat zich schaamteloos inzet. Een lichaam dat spreekt, dat stottert en krijst, dat wartaal uitkraamt en toch helder redeneert, een lichaam ook dat andere spelers besmet, zodat ‘Horatio’ Ophelia, Claudius, koningin Gertrude vergeten waar hun grenzen van ‘welvoeglijkheid’ liggen, waar de horror ophoudt en de parodie begint (en omgekeerd). Als Ophelia - ultiem gebaar van slechte smaak - om Hamlets liefde smeekt door de seventies kitsch van Paradise by the Dashboard Light in een karaoke-versie te brengen, dan kijk je naar dit machteloze gebaar van een jonge vrouw, maar dan kijk je ook naar een man die bijna alles verloor wat hem lief was - een voorbeeldige vader bij Shakespeare, vrouw en kind in het ‘echte’
leven - en geen troost (of welk andere toepasselijke emotie dan ook) kan vinden in een zielige, uitgemolken café-vertoning. Het kwadraat van zielig, minstens. Ik stel mij niet de zogenaamd ethische vraag of Stefaan Degandt zijn persoonlijk leed mag gebruiken om een personage neer te zetten, een Hamlet te tonen die wij allemaal denken te kennen - nu nog beter, na de interviews in Humo en elders. Natuurlijk mag hij dat, zelfs als het klef dreigt te worden. Want de verdienste van Lernous' enscenering en van het genereuze tegenspel van het ensemble bestaat hierin, dat de afgrond waar Degandt/Hamlet in kijkt en nét niet in valt, onmetelijk diep blijft, bodemloos. Je krijgt geen antwoord, je ontwikkelt een gevoel van plaatsvervangende melancholie als je even denkt, uiteraard tevergeefs, dat je speler en personage begrijpt. En je wijst vervolgens elke vorm van mediatiek voyeurisme - Degandt, zo misplaatst op de BV-pagina's van de populaire pers - als onbenullig af.
Met deze Hamlet heeft Stef Lernous vele grenzen overschreden, maar het vertrouwen - excuses voor de nadruk die ik er op blijf leggen - op de scène is eveneens grenzeloos. Omdat Stefaan Degandt zelf koos om een fi-