de bewoners Breda zo snel mogelijk te verlaten. Zo ontvluchtte ook de moeder van de ik-figuur hals over kop haar woonplaats - met vier kinderen: een meisje van acht, jongens van zes en vier, en de vier maanden oude baby. Waar haar echtgenoot was, wist zij niet: hij was als politieman immers juist in deze benarde omstandigheden aan het werk. De verwarring en angst van de moeder tijdens deze vlucht weet de auteur knap op te roepen, zo ook de opluchting als haar man haar en de kinderen de volgende dag weet terug te vinden en in veiligheid te brengen. De halfslachtige wijze waarop zij op haar vlucht hulp krijgt van een boer wordt raak beschreven, overigens zonder dat de lezer een afkeurend oordeel wordt opgedrongen. Een ander voorbeeld van de wijze waarop de auteur gebruik maakt van de herinneringen van anderen is de weergave van de diensttijd van de vader van de ik-verteller, met name zijn omgang met de legerpaarden, die al even gedetailleerd en knap wordt opgeroepen.
Uit dit alles moge blijken, dat Robert Vacher geen chronologisch verhaal vertelt: zijn ik-figuur geeft flarden van herinneringen, al associërend vanaf een nieuw startpunt aan het begin van elk hoofdstuk. De lezer wordt zo een veelkleurige verzameling herinneringen en anekdotes voorgeschoteld, die samen een beeld geven van de jeugdjaren van de ik-verteller. Op deze manier wordt een jeugd in grofweg de periode 1940-1955 beschreven, in het traditioneel katholieke Brabant, in de nadagen van het Rijke Roomse Leven.
Het katholieke geloof speelt uitdrukkelijk een rol in deze levensschets: de paters van de lagere school zagen in de ik-figuur een geschikte kandidaat voor het priesterschap, en zonder enige vorm van overleg met hemzelf werd hij als twaalfjarige door zijn ouders naar een kostschool gestuurd, met de bedoeling dat hij uiteindelijk tot priester zou worden gewijd. - Dit vertrek naar een kostschool betekent het einde van zijn vriendschap met Ron, met wie hij de laatste twee jaar van de lagere school intensief was opgetrokken. Later, na zijn vertrek naar de kostschool, had hij hem nooit meer gezien, maar Ron is de schaatser die hem in een flits voorbijrijdt op de gracht, waarmee de stroom herinneringen waaruit dit boek is opgebouwd in gang wordt gezet. Net als de verhouding tussen Deville en de ikverteller in Kai doet de verhouding tussen Ron en de ik-figuur in Winterkind enigermate denken aan de verhouding tussen Stef en Mattias in Grensgebieden. Zoals Stef in Grensgebieden, zoals Deville in Kai, is Ron in Winterkind degene die een soort rolmodel is voor zijn wat terughoudender vriend. - Maar vanaf het begin voelt hij zich niet thuis op de kostschool: het strikte dagritme dat hem wordt opgelegd, het gebrek aan vrijheid en het voortdurende toezicht, en vooral het ontbreken van enige vorm van roeping zijn de voedingsbodem voor een zich geleidelijk ontwikkelend verzet tegen het regime van de school. Dit begint met kleine dingen - niet mee willen doen met het voetballen tijdens de recreatie, misselijkheid voorwenden om tijdens een