| |
| |
| |
Boeken
Geschiedenis
Vlaanderen kijkt naar Wallonië, en omgekeerd
Twee boegbeelden uit de hedendaagse sche politiek, Bart De Wever en Magnette, prijken schijnbaar wust op de titelpagina van ‘een’ nieuwe politieke geschiedenis van België. In Met dank aan de overkant neemt Vincent Scheltiens een televisiedebat in 2014 tussen beide politici als vertrekpunt, of beter: voorlopig eindpunt, van een steeds weer terugkerend narratief, waarbij een gezaghebbende stem van de ene zijde van de taalgrens het opneemt tegen een (of meerdere) van de andere kant. Beiden hebben hetzelfde doel: overtuigend aantonen hoe sterk het ene ‘landsdeel’ fundamenteel verschilt van het andere, en hoe een volwaardige ontwikkeling van de eigen kant wel wordt gehinderd door de houding, de mentaliteit, de cultuur van, en het geforceerd moeten samenleven met die andere kant [binnen een Belgische context]. Door uitgebreid stil te staan bij een aantal sleutelmomenten tussen 1830 en vandaag maakt de lezer kennis met de manier waarop invloedrijke stemmen in het publieke debat - vaak politici, maar niet altijd - telkens de overkant hebben beschreven op een manier waarbij de eigenheid van de eigen groep afsteekt tegen de andersheid van de andere. Vlamingen en Walen dus, die ‘broeders’ konden zijn, of ‘vrienden’, maar niet altijd van die aard om nauw met elkaar verbonden te blijven. Toen de roep il ny a pas des Belges (Jules Destrée) in 1912 weerklonk, werd het tijd om het ‘verstandshuwelijk’ te beeindigen en te ‘scheiden’. Beide kanten werden, afhankelijk van de conflictstof van het moment, gereduceerd tot een aantal vastomlijnde kenmerken. Zelf was je slachtoffer (van de andere kant) of modern en vooruitstrevend (maar daarin gehinderd door de overzijde). Het eigen territorium diende beschermd te worden, en de zuivere ziel van de eigen kant moest gevrijwaard worden: ons eigen huisch
kuischen. De andere kant was imperialistisch, andersrassig, crétin of traître, intrinsiek fascistisch of lui, agressief of bolsjewistisch. Het homogeniseren van de overzijde (dé Walen denken zus en dé Vlamingen zijn zo) was een constante in die kleine twee eeuwen Belgische geschiedenis. Genuanceerde stemmen over de overkant bleken schaars. Elke kant had wel haar eigen Tijl Uylenspiegel - Flor Grammens of José Happart - die moedig en met open vizier de dreiging van de overkant beantwoordde. De creativiteit waarmee de afwijkende kenmerken van de andere kant kon worden beschreven bleek onuitputtelijk. Zelfs vandaag, in een wereld waarin de culturele en economische ‘eigenheden’ steeds meer in een geglobaliseerde wereld moeten zien te (over-) leven, van Vlaamse Friet tot de Waalse l'Art des Sonneurs de Trompe, blijven stereotyperingen in beide richtingen vlotjes voortbestaan en wordt de wij-zij-retoriek nog voortdurend gehanteerd.
Met dank aan de overkant is een boeiend overzicht dat uitnodigt tot reflectie over de manier waarop en het
| |
| |
gemak waarmee we als inwoners van beide kanten meegaan in het beeld dat van de overkant wordt gecreëerd. Historische discoursanalyse is beslist een interessante invalshoek om uitspraken en oordelen (over de overkant) van vandaag accuraat en kritisch te bevragen. In het boek komen we enkel toonaangevende stemmen tegen die ons nog weinig leren over de perceptie van die wederzijdse beeldvorming bij de bevolking in het algemeen. De lectuur van dit boek doet dan ook zin krijgen in meer inzicht over hoe gevoelig we als ‘gewone man’ zijn voor het geconstrueerde beeld van de andere. Ook is het uitkijken naar meer studiewerk over hoe de verschillende traditionele politieke families zich in de loop van de tijd het discours van een specifieke Vlaamse of Waalse identiteit eigen hebben gemaakt en hebben aangereikt aan hun electoraat. De communautaire breuklijn doorkruiste immers al vroeg de levensbeschouwelijke en sociaal-economische.
In de aanloop naar de volgende verkiezingen valt aan beide zijden van de taalgrens een nieuwe golf van ‘eigen identiteit’-retoriek te verwachten, en begrijpen we met Met dank aan de overkant dat we dit in het verleden al heel vaak hebben zien terugkomen.
Frank Saenen
Vincent Scheltiens, Met dank aan de overkant. Een politieke geschiedenis van België, Polis, Kalmthout, 2017, 319 blz., 22.50 euro, isbn 9789463101653.
| |
Joodse vluchtelingen in China
Wat hebben Aristide de Sousa Mendes, Folke Bernadotte, Feng-Shan Ho, L.P.J. De Decker, Jan Zwartendijk, Misuhi Shibata en Chiune Sugihara met elkaar gemeen? Om te beginnen waren het allemaal diplomaten (ambassadeurs, consuls, een verantwoordelijke voor het Internationale Rode Kruis) en verder waren het mensen die hun carrière en hun vrijheid gewaagd hebben om tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden en andere slachtofers van het nazisme en het Japanse militarisme te redden en daar ook in geslaagd zijn. Alles bij elkaar gaat het om z'n 100.000 mensen van de meer dan 12 miljoen slachtoffers, maar volgens de Talmoed ‘redt hij die één leven redt de hele wereld’. Ik weet dat dit niet de belangrijkste inhoud van dit boek is, maar het valt op dat vier van de zes hoger genoemde ‘rechtvaardigen’ in dit merkwaardige verhaal over het overleven van die 18.000 opgejaagde Joden in dit boek voorkomen: één Chinees, één Japanner en twee Nederlanders. Zij vermoedden al vroeg wat die uit hun rechten ontzette, beroofde en wanhopige mensen te wachten stond en overtraden zowat alle regels om hen veilig naar Shanghai te loodsen, in sommige gevallen al vanaf 1937.
Wanneer je dan beseft in wat voor politieke en militaire perikelen, regimewisselingen, bezettingen en bombardementen deze kosmopolitische stad in de periode tussen 1937 en 1949 terechtgekomen is, van de strijd tussen de Kuomintang van Chiang Kai-shek en de communisten van Mao Zedong, die van de Chinezen tegen de bezet- | |
| |
tende Japanners en van de Japanners tegen de geallieerden en Amerikanen, krijgen de persoonlijke lotgevallen van de twee protagonisten, Peter Engler en Guenther Cohn, onvermijdelijk een historische dimensie. Ze waren allebei in Berlijn geboren en als schooljongens in Shanghai opgegroeid en ze hebben dan ook alle fasen van de ondergang van deze havenstad intens beleefd. Toen ze er aankwamen behoorden ze nog heel even tot de betere blanke standen, maar ze werden na de aanval op Pearl Harbor met hun families door de Japanse bezetter in het zogenaamde (Chinees-Joodse) getto geduwd en zijn zelf als bij mirakel kunnen ontsnappen aan de honger, de epidemieën en de sadistische strafmaatregelen waarvan zij overal om hen heen getuige zijn geweest.
De Nederlandse politicologe en journaliste Joan Veldkamp vertelt deze sage van Shanghai op basis van het verhaal van deze twee overlevenden op een heel vlotte, kritische en af en toe ironische manier, vooral waar ze het heeft over het vrij liederlijke luxeleven van een handvol succesrijke movers en shakers, superrijke zakenlui die enerzijds als grote weldoeners van de berooide nieuwkomers beschreven worden, maar die het anderzijds vaak niet zo nauw namen met de traditionele zakenmoraal. Soms lijkt het wel alsof ze zó uit een van de Tai-Pan romans van James Clavell gestapt zijn. Dergelijke excursies in de onderwereld van de toenmalige Shanghaise upper class versterken uiteraard het contrast met de armoede en ellende van de Chinese koelies en de vluchtelingen uit Duitsland en de Sovjet-Unie die van de ene catastrofe in de andere vervielen:
In Shanghai zou het zo'n vaart niet lopen, dacht hij aanvankelijk nog. Totdat de Duitse consul-generaal Martin Fischer in november 1941 een verbijsterende mededeling deed. Hij informeerde de Shanghai Municipal Council dat alle Duitse en Oostenrijkse Joden in de stad niet alleen hun nationaliteit kwijt waren, maar dat het Derde Rijk, met directe ingang, ook al hun huizen en bedrijven in Europa had geconfisqueerd.
De maatregel had grote impact op de Joodse gemeenschap. De vluchtelingen hadden de hoop gekoesterd dat ze ooit naar huis konden terugkeren als de nazi-waanzin voorbij zou zijn. Deze maatregel zette daar een streep onder. De oorlog die ze waren ontvlucht, was hen tot zeer dichtbij genaderd.
Toch is dit boek, ondanks de soms gruwelijke en pijnlijke details, geen deprimerend verhaal geworden. Naast de geslaagde reddingsoperaties door die diplomaten hebben ook de zelfredzaamheid, het aanpassingsvermogen en een aantal verrassend creatieve strategieën de meerderheid van deze groep vluchtelingen helpen overleven, met het hoopgevende gevolg dat de beulen en folteraars hier niet het laatste woord gekregen hebben.
Tot slot: omdat dit boek op zijn minst een paar herdrukken verdient, wil ik er toch even op wijzen dat zes van de zeven Duitse citaten in dit boek fout gespeld of grammaticaal onjuist zijn, iets wat heel gemakkelijk te verhelpen valt.
| |
| |
Ludo Abicht
Joan Veldkamp, Vrijhaven Shanghai. Hoe duizenden Joodse vluchtelingen in China aan de Holocaust ontkwamen, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2017, 203 blz., 19,99 euro, isbn 97894 351355.
| |
Politiek
Palestina. Geschiedenis van een kolonisatie
In 2002 publiceerde Lucas Catherine Palestina. De laatste kolonie?. Zijn nieuwe boek Palestina. Geschiedenis van een kolonisatie, is daar een herwerkte en geactualiseerde heruitgave van. In 2002 werkte een aantal Palestijnse en Israëlische auteurs en opiniemakers nog aan het ‘Genève-initiatief’, zowat het meest hoopvolle gezamenlijke document sinds het begin van het vredesproces in 1991. Intussen zijn er vijftien jaren voorbijgegaan en schrijft de auteur over het ‘vredesproces’ tussen aanhalingstekens. Want er is uiteraard in die periode veel gebeurd, onder meer de Arabische Lente en de opkomst van Al Quaeda en IS, en toch ziet het ernaar uit dat in en voor Palestina alles niet alleen bij het oude is gebleven, maar zelfs is verergerd.
Het is, opnieuw, een nauwkeurig gedocumenteerd en vlot verteld verhaal geworden, van het einde van de negentiende eeuw tot vandaag.
De auteur gaat uit van de stelling dat het hier gaat om een kolonisatie naar het model van de Britse settlerkolonies in zuidelijk Afrika (onder meer Zuid-Afrika en Rhodesië), waarbij de koloniale macht voluit kon rekenen op de medewerking en de loyaliteit van de geprivilegieerde blanke kolonisten. Met dit verschil dat de officiële zionistische interpretatie systematisch van een op Bijbelse en historische gronden gelegitimeerde ‘terugkeer’ van de door de Romeinen verdreven Joden spreekt. Deze interpretatie verklaart ook meteen waarom het zionisme, soms tegen alle schijn in, altijd gestreefd heeft naar een zo volledig mogelijke verovering van het land, met daarop zo weinig mogelijk niet-Joden. Deze kolonisatie door Joodse settlers ging dus vanaf het begin gepaard met een etnische zuivering, want niet-Joden beschikken niet over dezelfde morele en politieke rechten en kunnen dus onmogelijk als gelijkwaardige burgers of onderhandelingspartners worden beschouwd.
Dit legt ook een loodzware hypotheek op het zogenaamde vredesproces, zoals de auteur het noemt: er is dus noch plaats voor een tweestatenoplossing, waarbij de Joodse burgers van Israël en de inwoners van een toekomstige Palestijnse staat op gelijke voet met elkaar zouden onderhandelen, noch voor een seculiere en democratische eenheidsstaat, waarin volgens de laatste demografische vooruitzichten de niet-Joden (islamitische en christelijke Palestijnen, Druzen en Bedoeïenen) heel binnenkort de meerderheid zouden vormen.
Catherine stelt daar twee andere potentiële oplossingen tegenover: de oprichting van een federale of confederale staat met autonome gewesten, waarbij bijvoorbeeld de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en Galilea onder Palestijns gezag zouden komen,
| |
| |
en de rest in handen van Joods Israël zou blijven, of, wat zijn voorkeur wegdraagt, de opheffing van de bestaande machteloze, corrupte en collaborerende Palestijnse Autoriteit, gevolgd door de annexatie van Gaza en de Bezette Gebieden, ‘waarna de Palestijnen dan de strijd kunnen aangaan voor gelijke nationale rechten’.
Voor ik daarop inga is het nuttig met de auteur vast te stellen dat we hier niet (langer) te doen hebben met een negentiende-eeuws bevrijdingsnationalisme (zo is het zionisme, zeker in Oost-Europa, begonnen), een beweging die we kunnen samenvatten in de slogan ‘volk wordt staat’, maar met iets heel anders, met name ‘staat wordt volk’. Hier betekent dit dat Israël zichzelf presenteert als de staat voor alle Joden ter wereld (het oude en universele Joodse volk), die daar trouwens vertegenwoordigd zijn door de machtige zionistische organisaties die bijvoorbeeld beletten dat alle burgers van de bestaande staat Israël op gelijke voet worden behandeld.
Wat de opdeling in twee staten betreft, die al in 1947 door de jonge vn werd voorgesteld, moeten we de auteur gelijk geven: door de niet-aflatende uitbreiding van Joodse nederzettingen in de Bezette Gebieden en de daarmee gepaard gaande geografische versplintering van een beperkt maar ooit potentieel homogeen Palestijns grondgebied, is de hele regio de facto een éénheidsstaat geworden, wat duidelijk ook de bedoeling van de settlers was, maar dan niet in de zin van een gezamenlijke democratische staat. Blijven dus alleen een echte eenheidsstaat of de schijnbare status quo over, een situatie waarin de Palestijnen op termijn letterlijk of metaforisch zullen verdwijnen. Sommigen omdat ze in eigen land geen menswaardige toekomst voor zichzelf of hun kinderen zien en emigreren; anderen omdat ze naar het voorbeeld van de native populations in Noord-Amerika of de aboriginals in Australië als het ware onzichtbaar geworden zullen zijn.
Hoewel ik uiteraard het verlangen van de auteur naar een democratische en rechtvaardige oplossing deel, heb ik mijn twijfels bij de haalbaarheid van zijn voluntaristische modellen. Ik geef een voorbeeld: ‘De staat Israël wil zelf zo snel mogelijk drie miljoen nieuwe Joodse immigranten “integreren”. Dus als ze het recht op terugkeer een paar jaar aan Palestijnen zou toekennen in plaats van aan Joden, dan is dit volgens de huidige regering doenbaar.’ (blz. 288). Alsof de huidige machthebbers deze mathematisch en moreel correcte oplossing ook maar één seconde ernstig zouden overwegen.
Naast deze onvermijdelijke kloof tussen zijn harde maar realistische analyse van de geschiedenis en de voorlopig nog abstracte utopische uitweg daaruit, bezondigt de auteur zich af en toe aan wat ik ‘een perceptie van partijdigheid’ zou noemen, bijvoorbeeld wanneer hij tien bladzijden besteedt aan de ondemocratische en vrouwonvriendelijke trekken van het orthodoxe jodendom, zonder daar een even kritische en gedetailleerde voorstelling van een fundamentalistische islam naast
| |
| |
te zetten. Nee, Lucas Catherine is geen antisemiet, maar juist omdat zijn tegenstanders hem met dat label willen opzadelen en dus als ernstig te nemen gesprekspartner trachten uit te schakelen, moet hij in dit opzicht extra op zijn woorden en tellen passen.
En dan nog iets praktisch: omdat er op die 350 bladzijden zoveel informatie staat, is het dringend nodig om aan een volgende druk een register toe te voegen.
Ludo Abicht
Lucas Catherine, Palestina. Geschiedenis van een kolonisatie, epo, Berchem, 2017, 348 blz., isbn 9789462671195.
| |
De grote regressie
Nog niet zo lang geleden werd in het Westen de openstelling van de wereld gepresenteerd als een soort panacee tegen alle mogelijke kwalen. Van dat enthousiasme van na de Val van de Berlijnse Muur in 1989 is heden ten dage nog weinig over. In het woord vooraf van De grote regressie wijst uitgever en initiatiefnemer van deze internationale essaybundel, Heinrich Geiselberger op auteurs als Ralf Dahrendorf, Richard Rorty, Wilhelm Heitmeyer en Dani Rodrik die eind jaren negentig al waarschuwden voor de kwalijke sociale en politieke uitwerkingen van globalisering. Naar het zich laat aanzien zijn veel schrikbeelden van globaliseringscritici inmiddels bewaarheid geworden. Met in het achterhoofd de protesten tegen vluchtelingen, de toenemende islamofobie, gebeurtenissen als Brexit en de verkiezing van autoritaire demagogen als Trump laten vijftien vooraanstaande intellectuelen van diverse nationaliteiten waaronder David Van Reybrouck, Slavoj Žižek en de eerder dit jaar overleden Zygmunt Bauman hun licht schijnen over velerlei regressieve tendensen.
Een constante in hun analyses van het huidige tijdsgewricht is de vaststelling van onbehagen over de neoliberale globalisering en het onvermogen om mondiale problemen op nationaal niveau aan te pakken. Niet voor niks knipoogt de titel naar The Great Transformation van Karl Polanyi (1886-1964) en laten verschillende auteurs zich in hun teksten inspireren door de inzichten van deze Joods-Hongaarse economische historicus. In zijn in 1944 verschenen boek beschreef Polanyi hoe de negentiende-eeuwse kapitalistische industriële maatschappij ontstond vanuit kleinere, op feodaal, agrarische politiek, cultureel en institutioneel gebied geïntegreerde verbanden. Deze ontwikkeling van privatisering bracht tegenbewegingen op gang, die ervoor zorgden dat de economie terug werd ingebed in de nationale verzorgingsstaten. Polanyi interpreteerde de explosieve politieke situatie in het Interbellum als een wedijveren van verschillende postliberale stromingen die de schadelijke effecten van het kapitalisme wilden beperken. Op deze manier trekt het boek uitdrukkelijk parallellen tussen de vernietigende gevolgen van de eerste golf van liberalisering in de negentiende eeuw
| |
| |
en onze huidige politieke crisis. In een eerste bijdrage brengt de Indiase antropoloog Arjan Appadurai de triomf van populistische en autoritaire leiders als Trump, Poetin, Modi, Erdogan, Duda en Orban in verband met de overal heersende democratiemoeheid en een ‘exit’ uit de democratie. Deze leiders beseffen volgens Appadurai dat geen enkele moderne natiestaat nog macht heeft over de nationale economie en daarom worden kwesties omtrent economische soevereiniteit door hen vertaald naar kwesties van culturele soevereiniteit. Dit leidt tot een mix van neoliberalisme en een agressief cultureel chauvinisme.
Niet zelden is de ontleding van de wereldwijde malaise in deze bundel tegelijk een bezinning waarbij het linkse denken de hand in eigen boezem steekt. In een sterk essay acht Nancy Fraser het progressieve neoliberalisme schuldig aan de doorbraak van het reactionair populisme. Dit progressieve liberalisme - het verbond tussen voorstanders van emancipatie en de aanhangers van de financieringseconomie - werd volgens haar in zijn geheel afgewezen door de Trump-aanhangers: ‘Met de verwerping van de globalisering wezen de Trump-stemmers ook het daarmee geassocieerde liberale kosmopolitisme van de hand (...) In hun ogen zijn het feminisme en Wall Street één pot nat en komen ze samen in de persoon van Hillary Clinton.’ De juiste reactie, stelt Fraser, is dan ook geen morele veroordeling maar politieke bevestiging, met een kanalisering van de woede in de richting van de algehele uitbuiting door het financieringskapitalisme. Ook Paul Mason wijt het falen van links aan het vervangen van het oude verhaal van samenwerking en solidariteit door een verhaal van individuen. De grote uitdaging bestaat volgens hem eruit de globalisering te redden door de constructie van een links postneoliberaal verhaal.
De internationale en meerstemmige insteek van dit boek dwingt de lezer verschillende en soms regiospecifieke gezichtspunten over globalisering te overschouwen. Zo trekt Eva Illouz, hoogleraar aan de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem, lering uit de studie van de opkomst van rechts-populistische partijen in Israël als een casestudy voor de mondiale verschuiving naar populisme. In de regel gaan de denkers in dit boek uit van een economisch verklaringskader, maar de Indiase denker Pankaj Mishra (de auteur van het geruchtmakende essay Age of Anger (2017)) laat bijvoorbeeld zien hoe ontoereikend het mensbeeld van de homo economicus (de door rationeel eigenbelang gedreven mens) is om de huidige politieke turbulentie mee te verklaren.
De meest buitenissige en tegen het complotdenken aanleunende bijdrage is van de hand van Bruno Latour. Latour richt zich in zijn artikel vooral op de klimaatverandering en bestempelt het Trumpisme als de eerste ecologische regering, in de (omgekeerde) betekenis dat de gehele politiek ervan berust op een doelbewuste strategie van klimaatontkenning. De allerrijksten van de wereld weten volgens de Franse filosoof en socioloog wel de- | |
| |
gelijk dat een schipbreuk onontkoombaar is maar ‘leggen beslag op de reddingsboten en vragen het orkest om net zo lang slaapliedjes te spelen zodat ze ongestoord in de pikdonkere nacht kunnen ontkomen’. Maar afgezien van enkele minder overtuigende stukken verschaft deze bundel in zijn geheel heel wat inzicht in vrij recente politieke gebeurtenissen. Na lectuur ervan doorziet men beter waarom onze liberale democratie in zulke nauwe schoentjes zit. Daarbij biedt het ook (al dan niet concrete) aanzetten voor wat er mondiaal te doen staat.
Frederik Polfliet
Heinrich Geiselberger (red.), De grote regressie. Vijftien grote denkers over de geest van de tijd, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2017, 272 blz., 27,99 euro, isbn 9789045034324.
| |
Literatuur
Portretten van katholieke literatoren
‘Portretten van katholieke literatoren’ luidt de ondertitel van Gods letterproeverij, een onlangs verschenen publicatie van het Thijmgenootschap - de Nederlandse, christelijk geïnspireerde vereniging voor wetenschap en levensbeschouwing. Deze ondertitel geeft precies aan wat de uitgave beoogt te bieden: een aantal korte portretten van Nederlandse katholieke schrijvers die vanaf grofweg het begin van de twintigste eeuw werkzaam waren (of nog zijn), om te laten zien hoe divers de katholieke cultuur en literatuur in deze tijdspanne waren (en zijn). Dit betreft heel bekende auteurs als Godfried Bomans, Gerard Reve, Lucebert en Frans Kellendonk; mindere grootheden als bijvoorbeeld Marie Koenen; en hedendaagse schrijvers als Willem Jan Otten en Vonne van der Meer.
Een vraag die onwillekeurig opkomt bij een dergelijke bundel is die naar de gemaakte keuzes. Zo ook bij deze uitgave: van twee van de besproken auteurs - Titus Brandsma en Henri Nouwen - ligt het nu niet onmiddellijk voor de hand hen te beschouwen als literatoren. Dat zij hun verdiensten hebben staat buiten kijf, maar waarom zij in deze bundel worden besproken blijft onduidelijk. De cryptische opmerking hierover - ‘hun werk verbindt en verankert juist de transformatieve kracht van de literatoren die met hun narratieve web het wezen van zichzelf, geloof en tijd proberen te vangen, precies omdat de contemplatieve letterproeverij van Brandsma en Nouwen zuiverder en verticaler georiënteerd is op het proeven van God zelf in het spiegelbeeld van de menselijke ziel’ (sic!, blz. 15) - van Frank Bosman en Arnold Smeets, de redacteuren van de uitgave, biedt weinig verheldering. De auteurs van de betreffende bijdragen, Hein Blommestijn respectievelijk Inigo Bocken, gaan in het geheel niet op de kwestie in. Anderzijds ontbreken er dan weer schrijvers over wie men in een dergelijke bundel nu juist wel een bijdrage zou verwachten: Anton van Duinkerken, Bertus Aafjes en Huub Oosterhuis, om slechts enkele voorbeelden te noemen.
| |
| |
Afgezien van deze toch wat wonderlijke keuzes is deze publicatie zeker interessant. Auteurs als Marie Koenen en Jos Panhuijsen werden in hun eigen tijd alleszins gewaardeerd en met name in eigen kring veel gelezen, al zijn zij inmiddels goeddeels in de vergetelheid geraakt. Toch zijn zij interessant genoeg om juist in deze publicatie te worden besproken. De bijdrage van Theo Salemink over Lucebert sluit aan bij wat de auteur in eerder werk al over deze dichter naar voren bracht: centraal staat diens, bij velen weinig bekende, bekering tot het katholicisme in 1947, en zijn verhouding tot de Kerk in de volgende tijd. Interessant is ook de bijdrage van Liesbeth Eugelink over het schrijversechtpaar Willem Jan Otten en Vonne van der Meer, al is het typografisch experiment waarbij Van der Meer op de even bladzijde, en Otten op de tegenoverliggende oneven bladzijde wordt besproken - zulks om overeenkomsten en verschillen tussen beiden letterlijk inzichtelijk te maken - toch vooral onhandig voor de lezer.
Al liggen sommige van de gemaakte keuzes bij de samenstelling van deze bundel niet voor de hand, al met al is deze uitgave interessant en lezenswaardig.
Herman Simissen
Frank G. Bosman en Arnold Smeets (red.), Gods letterproeverij. Portretten van katholieke literatoren, aflevering 105.2 in de reeks Annalen van het Thijmgenootschap, Uitgeverij Valkhofpers, Nijmegen, 2017, 186 blz., paperback, 17,50 euro, isbn 9789056254803.
| |
Kunst
Gerhard Richters Catalogue Raisonné Deel 2
Terwijl het derde en vierde boekdeel van Gerhard Richters Catalogue Raisonné al in 2013 en 2015 zijn verschenen, is nu pas het tweede deel beschikbaar. Die afwijking van de chronologische volgorde was van meet af aan ingepland. Dit tweede deel bestrijkt immers de periode van 1968 tot begin 1976, een belangrijke overgangsfase in Richters werk, waarvoor echter de aanvankelijk beschikbare informatie meer lacunes vertoonde dan die voor de eerste en latere fasen van het oeuvre. De uitgevers wilden zich voldoende tijd gunnen om hun documentatie aan te vullen. Vanwege de rijkdom van informatieve gegevens die hier te vinden is over elk schilderij uit deze jaren, is ook dit boekdeel van de Catalogue Raisonné een nagenoeg onmisbaar instrument voor wie zich beroepshalve of uit pure liefhebberij in het werk van Richter verdiept.
In zijn inleiding (die de lezer in het Duits en in het Engels wordt aangeboden) plaatst Dietmar Elger Richters ontwikkeling in de context van de toen heersende minimalistische en conceptuele kunst, en bespreekt hij diens relaties met en visie op collega-kunstenaars. Hij wijst op de indrukwekkende verscheidenheid van zijn werken, qua stijl en inhoud, en laat de verschillende genres de revue passeren: landschappen, stads- en zeegezichten, wolken, portretten, en daarnaast oefeningen met schaduwen, of met kleurschake- | |
| |
ringen (meerdere grote doeken met vakjes van 256 of 1024, één keer zelfs 4096 verschillende kleurgradaties van de basiskleuren geel, rood en blauw, plus grijs). Twee werkgroepen krijgen een bijzondere aandacht. Ten eerste de serie ‘48 Portraits’, die Richter voor het Duitse Paviljoen van de Biënnale van Venetië van 1972 maakte. Het gaat om naar zwart-witfoto's uit woordenboeken en encyclopedieën nageschilderde portretten van beroemde en minder beroemde wetenschappers, schrijvers, componisten en filosofen uit de negentiende en twintigste eeuw. Politici en schilders zitten er niet bij, ook geen vrouwen. Richters bewuste keuze voor homogeniteit en neutraliteit lokte echter een heuse controverse uit. Elger slaagt erin het debat tussen de critici en de kunstenaar helder en bondig samen te vatten. Boeiend is overigens dat men in deze uitgave ook de afbeeldingen krijgt van een aantal portretten die Richter niet heeft opgenomen in de uiteindelijke serie van achtenveertig, en waarvan een gedeelte later is overschilderd of vernietigd. Een tweede groep werken die Elger in de inleiding uitvoeriger toelicht, zijn de talrijke monochroom grijze doeken die kenmerkend zijn voor Richters tasten en zoeken in deze periode. Enerzijds getuigen ze van een gevoel van onmacht waarmee de kunstenaar altijd al geworsteld heeft: niet goed weten wat te schilderen, aarzelen wat uit te drukken, en
eigenlijk liever niets meedelen. Anderzijds schildert hij graag en speelt hij als het ware met de grijze verf, nieuwsgierig. Er zijn honderd manieren om een doek helemaal grijs te schilderen (met fijne of grove borstels, zachte of hardere toetsen, verticaal, horizontaal of schuin, enzovoort), zodat elk doek er van dichtbij anders uitziet en anders ervaren kan worden. De afbeeldingen van de catalogus hebben voldoende kwaliteit om dit onderscheid te zien. Terwijl de kunstenaar hier niets van zichzelf uitdrukt, in een afwachtende houding, begint de verf zelf te spreken: ‘Die Bilder fingen an, mich zu belehren’, zei hij er later zelf over. Ellende bracht schoonheid voort, in zekere zin triomfeerde de eenvoudige, onopvallende weelde van het leven over menselijke twijfel.
Wie Richters latere werk - de grootse, kleurrijke composities die inmiddels de wereld veroverd hebben - juist wil inschatten, niet als een vorm van expressionistische zelfexpressie maar, in de traditie van de klassieke kunst, als een proces van kritische, creatieve beschouwing van de werkelijkheid zelf, zoals die aan ons op vele wijzen verschijnt, zal er alle baat bij hebben de moeizame weg van de kunstenaar stapvoets te volgen, zoals de Catalogue Raisonné dat mogelijk maakt.
Jan Koenot
Gerhard Richter: Catalogue Raisonné, Volume 2, Nos. 198 to 388, uitgegeven door Dietmar Elger in opdracht van het Gerhard Richter Archiv, Staatliche Kunstsammlungen Dresden, en verschenen bij uitgeverij Hatje Cantz, Berlijn, 2017, 248 euro, isbn 9783775719797-
|
|