Luthers predikant mocht verwachten. Een beetje bij toeval begon hij aan een baan als academisch socioloog.
Na een vinnig en bliksemsnel geschreven (hij deed er drie weken over) Invitation to Sociology uit 1963, dat een heuse bestseller werd, en dat sommige lezers verleidde tot een studie sociologie (hoewel ze nadien vaststelden dat het sociologisch onderzoek er in de praktijk minder avontuurlijk uitzag dan Berger het had voorgesteld), schreef hij enkele godsdienstsociologische boeken zoals The Sacred Canopy uit 1967 en A Rumour of Angels uit 1969 die opnieuw veel lezers trokken, ook op theologische seminaries.
Berger wist de tijdsgeest goed te vatten. Velen keerden in die tijd de kerken de rug toe, maar sneden de navelstreng met de religie toch niet helemaal door. Ze waren op zoek, al wisten ze niet helemaal naar wat. The Homeless Mind heette een eveneens veelgelezen boek uit 1974 dat hij samen met zijn vrouw Brigitte Kellner schreef, en die titel vatte Bergers tijdsdiagnose goed samen. Berger kende de van instituties losgeweekte zinzoekerij ook uit eigen ervaring, maar toch waren zijn boeken meer dan symptomatisch voor de tijdsgeest. ‘Als je trouwt met de tijdsgeest ben je al snel weduwnaar’, zei hij. Berger wist de tijdsgeest wel te vatten maar hij trouwde er niet mee. Hij kon er bovenuit stijgen. En wel door twee kwaliteiten die zijn sociologie zo pregnant maken: 1) een scherpe analyse van het fenomeen ‘zin’, en 2) het koesteren van een buitenstaandersperspectief. Laat ik daar even bij stilstaan.
In de jaren zestig en zeventig, een tijd waarin velen ‘zin’ zochten, kwam het Berger goed uit dat hij in zijn opleiding aan de New School goed was toegerust om het fundamentele maar glibberige fenomeen ‘zin’ te analyseren. Om te beginnen eigende hij zich, aangezet door Carl Mayer, een Weberiaanse visie op de samenleving toe, dat wil zeggen het inzicht dat de sociale werkelijkheid wordt opgebouwd door zinvol handelende mensen die zich op elkaar betrekken. De socioloog, wil hij niet helemaal de plank misslaan, moet dus verstehend zijn. Hij moet aanknopen bij handelingsmotieven, en bij de betekenissen die mensen aan hun handelingen geven. Op die handelingstheoretische Weberiaanse stam plaatste Berger vervolgens een fenomenologische benadering. Dat gebeurde door toedoen van Alfred Schütz, ook een emigré uit Oostenrijk en na Max Scheler de belangrijkste fenomenoloog onder de sociologen. Schütz maakte weinig ophef in zijn lessen, hij sprak beschaafd converserend, alsof hij met zijn studenten in een Weens salon zat. Maar het gebrek aan nadruk en pathos werd ruim gecompenseerd door de rijkdom en de diepgang van zijn ideeën. Het viel Berger aanvankelijk niet zo op, maar pas jaren later besefte hij hoezeer hij Schütz' inzichten tot de zijne had gemaakt. Schütz gaf zijn studenten een bril waarmee je het ononderbroken aanmaken van gedeelde kennis, zoals die zich in het dagelijks leven afspeelt, kon waarnemen. Berger leerde van hem dat de sociale werkelijkheid een voortdurende constructie is, vol gaten