Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 853]
| |
Frank Saenen
| |
OnderwegAls je weet dat je binnenkort zal vertrekken naar een misschien nog onbekende bestemming, dan is er al het perspectief dat je door die deur zal | |
[pagina 854]
| |
stappen, op weg naar een andere kamer, een ander land, continent, waar misschien al iemand woont die jou verwacht. Jalal en Ami, respectievelijk 14 en 16 jaar bij hun aankomst in België, wisten dat hier een familievangnet was. Dit moet hun reis enigszins geruststellender hebben gemaakt, ook al beseften ze vaag dat ze in een zeer nieuwe wereld terecht zouden komen. De nakende verhuizing hield hen toen wel bezig, maar allicht zou alles op een of andere manier wel goedkomen. Vandaag zijn ze respectievelijk 18 en 19 jaar. ‘Ik kan me maar moeilijk voor de geest halen welk beeld ik vooraf van België had’ zegt Jalal. ‘Ik denk zelf dat ik er gewoon geen beeld van had, of wilde hebben. De dingen overkwamen me toen gewoon, en het leek ook allemaal gewoon, omdat ik m'n ouders automatisch volgde in hun tocht’ Als je naar de verhalen van Ami en Jalal luistert, lijkt het wel of die tocht, die migratie van nu al enkele jaren geleden, ergens een vanzelfsprekende handeling was, zonder veel problematiek er omheen. Maar ze zijn uit heel andere startblokken hun tocht begonnen dan de andere jongeren met wie ik kon praten. Marwa (18) en Iqbal (20) zijn zus en broer, afkomstig uit Afghanistan. In 2013 zijn ze met heel het gezin halsoverkop uit hun thuisland moeten vluchten. ‘Vader liet er toen geen enkele twijfel over bestaan’ vertelt Iqbal. ‘Zonder enig pardon dienden we binnen enkele uren het land uit te zijn. Doodsgevaar dreigde’. Het is verbazingwekkend hoe beredeneerd en nuchter Iqbal dit verhaal kan vertellen. Bedreigd door de Taliban moest het gezin Rahimi plots zeer onmiddellijk vertrekken. Er was geen tijd om je rustig af te vragen wat ze wilden meenemen, de klok tikte genadeloos. Ook het besef dat er ergens ter wereld een bestemming was, België genaamd, was voor de jonge Rahimi's volstrekt afwezig. Er was zelfs nauwelijks de gelegenheid om op een normale manier bang te zijn. Alles gebeurde in een roes. En de jongens wilden veilig onder de beschermende vleugels van hun ouders blijven. De toekomst, die was voor later. De 20-jarige Denis is al sinds z'n vijfde jaar in België. Anders dan de andere jongeren was hij nog erg jong op het moment van vertrek uit het thuisland Kosovo. Nee, Albanië. Het Albanese Kosovo dus. Haarscherp herinnert Denis zich de uren van het vertrek van thuis. Ook hier dreigde reëel en imminent gevaar, en de jongen die de ene dag nog in de schoolbanken zat, in een overgangsklasje van de kleuterschool naar de basisschool, was de dag nadien al op weg naar een - voor hem - onvoorstelbare plek: de luchthaven. Hij had één heel duidelijk omschreven taak van mama gekregen: hij mocht - hij moest - de handtas van mama dragen, en dan zou alles wel in orde komen. Pas veel later werd het Denis duidelijk dat er zich in de bewuste handtas cruciale documenten bevonden die dus dienden ‘om alles in orde te laten komen’ De kleine Denis wist wel dat hij naar ‘een land | |
[pagina 855]
| |
genaamd België’ zou trekken, waar zijn vader al geruime tijd verbleef - de gevaren voor mannen in het toenmalige Kosovo waren doorgaans veel groter dan die voor vrouwen en kinderen. En zo zijn ze inmiddels allemaal in België beland. | |
Ik woon in een stad nu
aparte mensen bijeen
iedereen op zijn eiland
daartussen rivieren van steenGa naar eind1
Herinnerden deze jongeren zich hun aankomst nog? Denis herinnert zich vooral het ‘heel grote Zaventem, met heel veel internationale geluiden’. De enige vreemde woorden die tot dan toe in zijn kinderoren hadden geklonken, waren die van de vn-soldaten in ex-Joegoslavië. Wat was er nog meer ‘heel vreemd’? Eten in blik, eten dat thuis vers uit de grond kwam, zat in België in verpakkingen. Andere te gekke dingen? Elk huis had zijn eigen telefoon, wat een wereld van verschil was met de gebruikelijke wandeling naar het centrale plein in de stad om er te bellen via de centrale telefooncel! Voor Ami, die altijd in de stad heeft gewoond, zagen de dorpen er in Senegal veel lelijker uit dan die in België. Over de steden twijfelde ze toch wel wat. Jalal viel het op dat de mensen in België vooral heel apart leefden. ‘Zelfs bij moslims die het Suikerfeest vieren’, zegt Jalal nog steeds erg verbaasd, ook nu hij toch al enkele jaren in België verblijft. Het intense en warme gevoel om als gemeenschap dat blije feest te vieren, is in België afwezig. Het is een van de dingen die hij het sterkst mist uit zijn vorige thuis, het leven in de buurt - hij woonde ook in de stad - dat aanvoelde als het leven in een grote familiegemeenschap. ‘Je hoort hier op straat ontzettend weinig “goeiedag” zeggen tegen elkaar’, iets wat ook Ami beaamt: ‘Het is zo vreemd dat buren van twee appartementen elkaar verder niet kennen, hoewel ze al zo lang bij elkaar leven. Mét elkaar lijkt zoveel moeilijker’. Voor Iqbal en Marwa was er nauwelijks tijd om zich te verbazen over het meer individualistische dagelijks leven in hun nieuwe thuisland. Een hecht buurtleven waren zij in hun thuisland niet gewend: hun ouders bekleedden hoge posities bij justitie en defensie in Afghanistan en hadden het erg goed - zij leefden meer ‘op zichzelf’. Hun sociale leven werd hier radicaal overhoop gegooid: ze kwamen bij aankomst onmiddellijk in een asielcentrum terecht. Ze verkregen snel het statuut van politiek vluchteling, in het volle besef dat ze nu van nul moesten beginnen. Maar ze begonnen ook. Met verbazingwekkende energie. | |
[pagina 856]
| |
We zullen doorgaanIk leerde en noteerde
Wit krijt van groene borden
Ik was de beste van de klas
Ik kon nog alles worden.Ga naar eind2
Als er één ding is dat alle jongeren die ik sprak gemeen hebben, dan is het de geestdrift waarmee ze aan de slag willen, dankbaar om in een land verzeild te zijn geraakt waar ze mogelijkheden hebben om hun leven verder vorm te geven. Opleidingen volgen, dingen leren om op eigen benen in het leven te kunnen staan. Het belang van het veilige gevoel dat de eerstezorgleerkrachten - vaak vanuit het zogenaamde Onthaalonderwijs voor Anderstalige Kinderen - hen gaven, kan niet genoeg onderstreept worden. Het zijn vaak deze leerkrachten die hen de weg wijzen: hoe kunnen zij hun eerste stappen zetten in deze, voor hen zo nieuwe wereld? In het onthaalonderwijs leren ze andere jongeren kennen die zich in dezelfde situatie bevinden. De nieuwe vriendschappen met mensen afkomstig uit alle hoeken van de wereld geven een gevoel van warme verbondenheid. Deze internationale vriendschappen zijn even belangrijk als de vriendschappen met mensen afkomstig uit het eigen thuisland. Terwijl Ami voorlopig nog veilig in de buurt blijft van de Senegalese gemeenschap, hebben Jalal, Marwa en Iqbal van in het begin alles gegeven om in hun nieuwe thuis iemand te worden, iets te betekenen. Iqbal pakt nu nog steeds alles mee wat hij kan meepakken, alles wat op zijn weg komt. Net zoals bij zijn zus Marwa spreekt er bijna een vechtlust uit zijn jonge leven: hij wil er geraken. Hij ging de voorbije jaren gretig in op het rijke aanbod van zijn school, wilde voor zijn school hardloopwedstrijden winnen, wat hij dan ook met glans heeft gedaan. Hij smeet zich in een theaterproductie die zijn school samen organiseerde met een andere school uit de buurt. Het willen meepakken was bijna belangrijker dan de sport of het theater op zich. Marwa zit momenteel in het laatste jaar secundair onderwijs, en vertelt trots hoe haar eigen talenten, de ontmoeting met zeer goede leerkrachten en een ideale omkadering op school via een tutorproject, haar de basis hebben aangereikt om volgend jaar misschien haar droom te kunnen realiseren: geneeskunde te gaan studeren. Jalal is duidelijk: ‘Niet opgeven. Blijven doorgaan. Doe uw ding. Probeer de tegenslagen die je als nieuwkomer tegenkomt te zien als tegenslagjes. Als je echt iets van je leven wil maken, dan maakt het bijna niet uit waar of in welke omstandigheden je woont’. Ik luister met een mengeling van verbazing en bewondering naar de positieve energie en levenskracht van deze jonge mensen, die gezien hun leeftijd beschikken over een portie wijsheid die ikzelf op die leeftijd nauwelijks bezat. | |
[pagina 857]
| |
Perzische brievenIk stel me voor dat onze vijf jonge mensen een eigentijdse Lettres Persanes zouden schrijven, zoals Montesquieu in de achttiende eeuw met een kritische blik naar Europa keek door de ogen van twee Perzische vrienden. Het boek zou boeiende gedachten kunnen bevatten, waarbij onbevangen wordt gekeken naar verschillende facetten van het leven die ‘autochtonen’ zo vanzelfsprekend vinden. In tijden waarin velen zich vandaag ongemakkelijk voelen bij de zichtbare aanwezigheid van militairen in winkelcentra en treinstations, geven de woorden van Denis te denken: ‘Mensen vandaag in België die schrik hebben voor een nakende politiestaat hebben er geen flauw idee van hoe sterk die militairen mij een gevoel van veiligheid geven’. Denis vertelt hoe hij vandaag met nadruk goeiedag zegt als hij militairen ziet bij de ingang van het winkelcentrum, door het sterke besef dat ze daar juist staan om de rechtsstaat te beschermen - de rechtsstaat waarvan veel inwoners de waarde zijn vergeten. Zijn gedachten gaan naar de Noorse en Duitse vn-blauwhelmen in het Kosovo van zoveel jaar geleden die snoepjes gaven aan de kinderen. Ook Iqbal vindt het maar vreemd dat politieagenten soms in zo'n slecht daglicht worden geplaatst. Hij wil zelf dolgraag agent worden, om mensen te kunnen helpen. ‘Misschien zijn wij als ex-vluchtelingen wel gevoeliger voor het feit dat sommige mensen hulp nodig hebben’, aldus Denis. Hij verwijst naar de ellendige omstandigheden waarin zoveel asielzoekers vandaag vastzitten in kampen, zoals aan de grens tussen Servië en Hongarije. Kam-pen! Denis verkrampt bijna bij het woord wanneer hij beschrijft hoe hij er onlangs nog beelden van zag, en hoe de prikkeldraad - prik-kel-draad! - maar op zijn netvlies blijft hangen. Hij vraagt de oude Belgen om met een open geest naar die kampen te kijken. ‘Wij moeten als nieuwkomers óók sommige dingen proberen te begrijpen - dingen die we nauwelijks of niet kennen vanuit onze eigen cultuur, zoals de pijn die komt kijken bij het feit dat ouders vandaag zo veel en zo vlot lijken te kunnen scheiden’. De geneeskundedroom van Marwa is er niet gekomen om in het bijzonder nieuwkomers-vluchtelingen te helpen - ie-der-een heeft recht op geneeskundige hulp - maar het harde leven in het asielcentrum heeft haar, net als Iqbal, misschien wel gevoeliger gemaakt voor de extra behoefte aan hulp en zorg bij sommige groepen mensen. Iqbal is momenteel manager in het restaurant waar hij twee jaar geleden begon als hulp in de keuken. Het restaurant ligt aan de Zeedijk in Blankenberge en kan op toeristische piekmomenten extra helpende handen gebruiken: ‘Ik heb onlangs bewust een man in dienst genomen die nog een eindverdict over erkenning of uitwijzing boven het hoofd hangt’, aldus Iqbal. Een bewuste keuze, omdat zijn eigen recente verleden in het asielcentrum hem maar al te bekend is. Elke helpende hand is meer dan welkom. | |
[pagina 858]
| |
Dat de hulp die de nieuwkomers elkaar bieden soms komische vormen kan aannemen, voor wie die de hulp zelf niet nodig heeft althans, bewijst het verhaal van Ami. In haar Senegalese community, eigenlijk een Senegalees-islamitische cultureel-religieuze kring, worden tips aan elkaar doorgegeven over hoe in gemeente- of districtshuizen bepaalde ambtenaren met een ochtendhumeur het best te woord kunnen worden gestaan. De nieuwkomers voelen ook scherp aan welke ambtenaren vreemdelingen mogen, en welke niet. Voor de ene ambtenaar lijken ze ‘gewoon’ nieuwkomers, voor de andere zijn ze voelbaar een ‘probleem’, zijn ze te vreemd. | |
Blijvend vreemd?Op het problematische gebruik van de termen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ is al vaak gewezen. De ‘niet-inheemse’ ἀλλόχθων en de ‘inheemse’ αὐτόχθων zijn ‘categorieën’ van mensen, gebaseerd op hun plek van herkomst. De vraag is hoe lang je ‘vreemd’ blijft, of aan welke criteria je hoort te voldoen om niet langer als ‘vreemd’ te worden bestempeld. De vijf jongeren met wie ik sprak zullen allicht nooit als ‘inheems’ worden beschouwd, maar soms was het toch de moeite waard om naar hun gedachten over hun ‘vreemd zijn’ te peilen. Geen van deze meisjes en jongens heeft tot nu toe te maken gehad met expliciet racisme. De jonge Iqbal van vlak na zijn aankomst in België moest wel moederziel alleen naar verschillende plekken in het land, op zoek naar een verhuurder van een appartement die bereid was om aan asielzoekers te verhuren. Iqbal wordt wat stil als hij vertelt hoe hij al snel leerde aanvoelen dat hij werd gewantrouwd omwille van zijn asielzoekersstatus. En Denis worstelt dan weer met het imago van de Albanees-Kosovaarse gemeenschap in België, die vaak zonder reden in een sfeer van criminaliteit wordt gesitueerd, en geassocieerd met het negatieve imago van de Romazigeuners. ‘Crimineel gedrag heeft niets te maken met nationaliteit of ras, maar is gewoon een individueel gegeven, hoe anders mensen daar ook over denken’, aldus Denis. Het gemak waarmee de jongeren zich geaccepteerd voelen in hun nieuwe thuisland, is treffend. Jalal glundert als hij vertelt dat hij hier Marokkaan kan zijn, en Belg, en vriend tussen andere vrienden die van overal afkomstig zijn. Hij is blij dat hij hier ongecompliceerd moslim kan zijn aangezien hij nergens wordt gehinderd om te kunnen bidden of de ramadan te kunnen beleven. Hij voelt zich in de allereerste plaats een mens tussen de andere mensen, een gedachte die letterlijk een echo vormt van de prangende getuigenis die Mohamed El Bachiri deed naar aanleiding van de dood van zijn echtgenote bij de aanslagen van 22 maart in de Brusselse metro.Ga naar eind3 Meer dan eens hoorde ik mensen zich nogal smalend uitlaten over deze ‘opvatting’ - een mens is een mens - alsof dit een uiting zou zijn van een | |
[pagina 859]
| |
naïef en wereldvreemd kosmopolitisch wereldburgerschap dat afbreuk zou doen aan culturele identiteiten. Maar de jongeren met wie ik sprak voelen zich niet allochtoon, of toch niet in de zin zoals dit begrip in het algemeen wordt gebruikt. Misschien verklaart precies dit hun open geest tegenover de nieuwe samenleving waarin ze zijn terechtgekomen. Denis is moslim, maar voelt zich eerder Kosovaars-Belgisch. ‘Gewoon, omdat mijn geloof nooit sterk mijn identiteit heeft bepaald’. Hij schrijft dit toe aan het (veeleer toevallige) feit dat er in zijn stad Antwerpen geen Albanese moskeeën zijn. Maar het maakt hem niet tot ‘minder moslim’. Denis bekijkt de zaken als het ware door de ogen van de historicus: ‘Het geloof van mijn ouders werd in zekere zin feller beleefd omdat zij leefden in het communistische en dus antireligieuze Albanië. Ikzelf ben van na de Koude Oorlog en dus is het niet onlogisch dat ik dat geloof anders beleef’. | |
NostalgieIn Exit West, een prachtig migratieverhaal, beschrijft Mohsin Hamid de vlucht en de migratie van Nadia en Saeed, van een thuisland waar het te gevaarlijk wordt om er langer veilig te kunnen leven, naar veiliger plekken op de wereld. Saeed wilde wanhopig zijn stad verlaten, en in zekere zin had hij dat altijd al gewild, maar in zijn fantasie had hij gedacht haar enkel tijdelijk te verlaten, periodiek, nooit voorgoed, en dit dreigende mogelijke vertrek was volkomen anders, want hij betwijfelde of hij nog zou terugkeren, en het uiteenvallen van zijn familie, zijn vriendenkring en zijn kennissen, voorgoed, raakte hem en maakte hem triest, want het betekende het verlies van een thuis, zijn thuis. Nadia was zo mogelijk nog intenser gericht op vertrekken, en het vooruitzicht op iets nieuws, op verandering, maakte haar koortsachtig opgewonden tot diep in haar vezels.Ga naar eind4 Onze vijf jongeren hebben, precies omdat ze bij vertrek nog kinderen waren, zich minder of helemaal niet moeten afvragen in welke mate hun vertrek definitief zou zijn, en hoe ‘hard’ ze afscheid moest nemen van thuis. Na de gesprekken was het overduidelijk dat ze ondanks de vele minder vanzelfsprekende dingen die ze in hun nieuwe land tegenkomen, vooral heel blij zijn. Heel blij om op een veilige en vrije plek op aarde te kunnen wonen. Of ze hun plaats van herkomst dan niet missen? De verschillende achtergronden blijken bepalend te zijn voor een al dan niet brandend verlangen om ooit naar ‘huis’ terug te keren. Marwa en Iqbal zijn duidelijk: ‘wij kunnen werkelijk nooit meer terug’. Ook niet als de Taliban verdwenen is? Ook dan | |
[pagina 860]
| |
niet, zo blijkt, want altijd zullen er wel ex-Taliban rondlopen die een reëel gevaar zullen blijven vormen, en definitief een leven opbouwen in België is dan ook de normale en aangewezen weg. Ami twijfelt nog. Haar droom is om eerst een diploma te behalen als apothekersassistente, en misschien vindt ze later haar weg wel terug naar Senegal, waar ze dan met haar opleiding ten dienste zal kunnen staan van de mensen in haar land van oorsprong. Jalal hoopt vurig dat hij in België mag blijven, wat vooralsnog geen zekerheid is. Voor hem zou een gedwongen uitwijzing een ramp zijn, omdat hij vijf jaar geleden als 14-jarige in België aankwam, ‘net op het moment dat ik begon wakker te worden’, waarmee hij zelf grappend op zijn puberteitsjaren doelt. Maar zijn gedachten zijn nog vaak bij Marokko, en bij het warme buurtleven van Tanger, de stad van zijn kinderjaren. Denis reist met de familie eenmaal per jaar naar Kosovo, waarbij ze in de heenrit steeds halthouden bij andere familieleden die vroeger omwille van de gekende redenen in Duitsland en Oostenrijk beland zijn. Hij voelt zich dan elke zomer weer thuiskomen. Maar dat gevoel van thuiskomen is weer even sterk als hij dan enkele weken later terug in België aankomt. Hij denkt dat hij zijn Albanese cultuur later aan zijn kinderen zal willen doorgeven in België. Die cultuur hoeft immers niet aan een grond te zijn gebonden, aldus Denis. |
|