Nog steeds geen verpleger
‘Er is te veel gebeurd om alles te vertellen, mama!’
‘Jij bent mijn Henos niet!’
‘Maar jawel, mama!’
‘Ik geloof je niet, jij bent Henos niet!’
‘Toch wel, mama!’
‘Vertel mij dan iets dat enkel Henos kan weten...’
‘Oké, mama, ik vertel je iets dat enkel ik kan weten.’
Dus vertelde ik haar dingen die enkel ik kon weten.
‘Weet je nog, mama? Weet je nog dat Taar recht op de handpalm van een van mijn handen bleef staan en ik hem ronddroeg? Herinner je je dat Taar toen niet lachte, enkel stokstil bleef staan, en nauwelijks adem durfde te halen?’
‘Pfff, dat weet iedereen toch! Iedereen weet dat Henos zot was op Taar! Vertel me iets anders.’
Telkens, na elk verhaal, dacht ik na en zocht ik zoals iemand een rugzak doorzoekt. Ja! Dit is wat ik nodig heb! Dit ga ik haar vertellen! Waarop ik haar terugbelde.
‘Weet je nog toen in het café.? Of op dat feest.? Herinner je je nog de dag dat jij en ik.?’
Ik vertelde haar ons eigen levensverhaal, zodat ze het zich weer helder voor de geest kon halen. Het kon ruiken. Het kon horen. Ons levensverhaal. Maar dan vanuit mijn standpunt, zoals ik het beleefd had.
‘Geloof me nu toch, mama! Ik ben het, Henos!’
‘Mama, weet je nog dat Taar enkel naar mij luisterde om te gaan slapen? Dat ik hem naar zijn bed droeg en dat hij me vroeg nog even bij hem te blijven? Ik ben het echt, mama! Geloof me nou toch!’
‘Ik ben nog niet helemaal zeker. Vertel me nog iets dat enkel hij kan weten!’
Nu gelooft ze me.
Als ik haar opbel, weet ze dat ik het ben.
‘Vertel me eens, zoon, hoe is het leven in België? Ga je nog steeds in een kliniek helpen?’