Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 805]
| |
Lien Vloeberghs
| |
[pagina 806]
| |
Ik was geïnteresseerd in de verhalen van hun voorvaderen. Waarom hadden zij België verlaten en voor Argentinië gekozen? De boottocht duurde vanuit Antwerpen wel een maand (!). Wat zochten en vonden ze er? Maar gedurende de gesprekken kreeg ik ook antwoorden op de vragen hoe en waarom deze mensen de familieverhalen nog koesteren en elk op hun eigen manier in stand houden. Tijdens de interviews, maar ook op informele momenten, zoals bij de maté (een soort thee die populair is in Argentinië en in een kalebas wordt gedronken), tijdens avondeten of ontbijt. Hun interieurs, fotocollecties, souvenirs en oude brieven waren niet enkel puzzelstukken van de historische migratieverhalen, maar legden ook iets hedendaags bloot: het verhaal van hoe zij zich hun herkomst herinneren. | |
Belgische migratie naar ArgentiniëVeel meer Belgen emigreerden naar de Verenigde Staten dan naar Argentinië. Maar voor het Latijns-Amerikaanse continent steekt het land er als bestemming met kop en schouders bovenuit. Tussen 1857 en 1924 arriveerden zo'n 24.000 Belgen in de haven van Buenos Aires. Argentinië stond in de negentiende eeuw in de Europese beeldvorming gekend als een immens land vol vruchtbare, weidse vlakten. Er werden landbouwkolonies gesticht die migranten wierven in Europa. De Argentijnse overheid zette actief in op propaganda, met netwerken van migratieagenten en -bureaus in de Europese steden.Ga naar eind1 Dit in contrast met de ‘laissezfaire’ houding van de Verenigde Staten. Vooral vanaf de jaren 1880 zwol de migratie aan. Uit de verhalen van afstammelingen van boeren uit twee kolonies (Cruz Alta en Villaguay) blijkt dat veel van hun voorouders het goed hadden. Ze werkten hard, maar dankzij hun grote lappen grond konden ze goed verdienen. Sommigen keerden terug naar België om te rentenieren, en konden hier een of meerdere huizen bouwen. Maar degenen die tijdens de migratiepiek van 1888-1889 arriveerden, verging het veelal slechter. De Argentijnse regering wilde specifiek Noorden West-Europeanen tot migratie stimuleren. Daarom zette ze in 1888 in die landen een campagne met ‘gratis tickets’ op. Vele arme boeren gaven eraan gehoor en maakten de overtocht die zij anders nooit hadden kunnen betalen - en niet iedereen had door dat die achteraf ook terugbetaald moest worden. De allerarmsten, zonder connecties of kennis, zaten op schepen met een voor hen ongekende bestemming. Zo'n 12.000 Belgen vertrokken in twee jaar tijd. Uit het werk van Belgische journalisten die Argentinië bezochten in 1889 blijkt dat het voor velen een zwarte tijd zou worden.Ga naar eind2 Ze keerden berooid terug. Veel kinderen stierven in de erbarmelijke omstandigheden. Een crisis maakte in 1890 een abrupt einde aan de migratiestroom, en ook | |
[pagina 807]
| |
aan het ‘gratis’ ticketsysteem. Aan het begin van de twintigste eeuw bracht de bloeiende economie Belgische arbeiders, investeerders en industriëlen op de been. Kunstenaars en architecten bouwden mee aan de pracht en praal van Buenos Aires. Wie op het juiste moment in de juiste sector terechtkwam, kon gouden zaken doen. Zo maakte graanhandelaar Louis De Ridder zijn Argentijnse droom waar. Hij klom op en behoorde uiteindelijk tot de superrijken van Buenos Aires. Voor de periode na 1924 is het moeilijk aantallen en statistieken te vinden, maar na de Tweede Wereldoorlog kwamen in enkele jaren tijd nog eens honderden Belgen aan. In België was er toen weinig werk en de economie lag in puin, terwijl president Juan Perón geschoolde arbeiders en technici warm maakte om te komen. Bovendien heerste in Europa een angst voor een derde oorlog; het politieke klimaat was erg onrustig. Ook waren honderden collaborateurs uit Europa op de vlucht voor hun straf. Een deel hiervan vond de weg naar Argentinië. Zij vestigden zich op de eerste plaats in Buenos Aires en Florencia Varela, destijds een dorp net buiten Buenos Aires, vandaag een achterbuurt van de miljoenenstad. Er woonden zo veel Vlamingen dat het ‘Varelegem’ werd genoemd. De gevluchte veroordeelden hielpen elkaar hun weg te vinden in het nieuwe land en vormden zo een gemeenschap - althans, in het begin. Iemand die als kind vertrokken was, vertelde me: ‘Mensen vonden elkaar, hadden het moeilijk. Maar nu en dan was er wel een discussie over de toekomst van. Maar een keer daar, waart ge allemaal samen Belg, Vlaming. Sommigen waren eerst Vlaming en dan Belg’ Ze vierden 11 juli, lentefeesten en Sinterklaas samen op verschillende plekken in het land. Niet enkel de collaborateurs en hun gezinnen, ook degenen die om andere redenen na de oorlog waren aangekomen. In het Vlaamsgezinde tijdschrift El Lazo - De Schakel behielden ze, in romantische ideeën, de band met andere Vlamingen in de rest van Argentinië en Zuid-Amerika. Sommigen hielden trots vast aan een ideaalbeeld, een Vlaanderen dat intussen ook veranderde. Sommigen werden zo zelfs radicaler. Anderen zetten hun overtuigingen opzij, verbitterd door het verlies dat ze hadden geleden. Daarom was er veel onenigheid, bijvoorbeeld over optochten en feesten. Welke vlaggen te gebruiken? Hoe moesten de inhoud en de toon van het discours zijn? En zo integreerde de ene snel, en de andere nooit. Journalist Louis De Lentdecker ging in 1958 voor De Standaard op zoek naar collaborateurs in Argentinië. Hij schreef er de woorden van oostfronter Bert neer: ‘Vlaanderen. een mooi souvenir, ondanks alles. Maar meer niet. Ik kom weleens graag saam met de vrienden uit Vlaanderen. Over politiek en zo wil ik niet spreken. Als we samenkomen is het om wat gezellig- | |
[pagina 808]
| |
heid te hebben. Voor de rest moeten wij ons aanpassen bij Argentinië. Wij kunnen geen volk apart zijn in dit land.’Ga naar eind3 Maar tegelijk was De Lentdecker getuige van de worstelingen van veel Vlamingen: ‘Zij willen niet verargentijnsen, ze willen Vlaams blijven, ze vechten er voor en ze voeden hun kinderen op in die zin. [...] Ik ken zelfs een gezin waar het parool is: “Vlaams of kletsen!” [klappen, red.] Niettemin kennen de ouders veel ontgoochelingen, want die kinderen gaan naar Spaanse scholen en spreken onder elkaar meestal Spaans.’Ga naar eind4 Uit interviews bleek dat mensen die na de oorlog waren aangekomen om andere redenen, er geen probleem van maakten om met collaborateurs om te gaan. Maar De Lentdecker beschreef ook hoe ze terecht kwamen bij Belgen uit andere migratiegolven en beschrijft die ‘ontmoetingen’ als ‘niet altijd gelukkig’. Hij hoorde verschillende verhalen over hoe eerder gearriveerde Belgen hun landgenoten in de luren legden en geld aftroggelden.Ga naar eind5 Op sommige plaatsen, waaronder Villa Flandria, waren ze ongewenst. In de eerste decennia na de oorlog waren er wel conflicten over politieke thema's, maar vandaag lijken die gepasseerd. Veel van de collaborateurs hadden het moeilijk een nieuw bestaan op te bouwen. In België waren ze politici, industriëlen of advocaten, maar in Argentinië moesten ze zich heruitvinden tot arbeiders of kleine ondernemers in voor hen nieuwe sectoren. Ze werden bijenkweker of koekjesfabrikant. Degenen die het groter zagen, verloren vaak hun spaarcenten. Een deel van de Belgen hield het in Argentinië ook voor bekeken, en keerde terug naar België. Tussen 1857 en 1924 gaat het om 28%. Van de gevluchte collaborateurs kwamen er ook weer naar België. Na een periode van 20 jaar konden zij ‘genade’ aanvragen. | |
Argentinië: het Europa van Latijns-Amerika?Tussen 1881 en 1914 kwamen meer dan 4 miljoen Europeanen aan in de haven van Buenos Aires. De Europese migratie was niet zomaar tot stand gekomen. In 1810 scheurde Argentinië zich los van Spanje. In het midden van de negentiende eeuw heerste het idee onder Argentijnse intellectuelen en politieke leiders dat het land een moderne staat moest worden, op Europese leest geschoeid. En ze geloofden er niet in dat dit kon gebeuren met de bevolking die er al was. Ze wilden massa's Europese migranten aantrekken. Dankzij hun werkijver en levenswijze zou het land automatisch Europees worden. Vanaf de jaren 1880 kwam het open migratiebeleid in een stroomversnelling door de actieve propaganda in Europa. Daardoor hebben de meeste Argentijnen vandaag Europese roots. Toeristen zijn nog altijd verbaasd over de vele blanke gezichten in Buenos Aires en wanen zich in Europa. Reizigers en schrijvers schreven erover in de negentiende en twintigste | |
[pagina 809]
| |
eeuw: ‘Vaak werd Argentinië beschreven als een oase van westerse civilisatie op het “donkere” continent’. Reisgidsen promootten het land als ‘het oude Europa in een perifere setting’.Ga naar eind6 Argentijnen zijn trots op hun Europese roots en delen je zo hun verschillende familietakken tot in Europa mee. De Europese wortels krijgen vaak veel aandacht, terwijl andere delen van het erfgoed en de afkomst onder de mat geschoven worden. ‘Wij, Mexicanen, stammen af van de Azteken. Jullie, Argentijnen, stammen af van de schepen.’ Deze veel geciteerde zin van Carlos Fuentes negeert de inheemse afkomst van de Argentijnen, evenals het feit dat Argentijnen ook afstammen van Afrikaanse slaven, die in de koloniale periode naar Argentinië werden gevoerd. Maar de mythe ligt vandaag stevig onder vuur, het taboe is doorprikt. Lang werd Argentinië, en vooral Buenos Aires, gezien als een ‘crisol de razas’, de Argentijnse variant van de Noord-Amerikaanse ‘meltingpot’. Migranten van verschillende afkomsten zouden samen één Argentijnse homogene cultuur zijn geworden. Maar sinds de jaren 1990 ligt ook dit idee onder vuur. Onderzoekers onthulden hoe gemeenschappen hun cultuur, taal en geschiedenis in stand hebben gehouden, en niet zijn opgegaan in een vermengd geheel. Van de crisol de razas is net zoals in de VS in Argentinië weinig sprake. In dit kosmopolitische Argentinië wonen ook de afstammelingen van Belgische migranten. De meeste Argentijnen zijn van Italiaanse of Spaanse komaf. De verenigingen en gemeenschappen van die nationaliteiten, en hun discours, staan dan ook sterk. Een bezoek aan de tentoonstelling van het nationale migratiemuseum, in het oude aankomsthotel in de haven van Buenos Aires, maakt dit nog eens duidelijk. In de collectie, het onderzoek en de museumopstelling is niets over de Belgen te vinden; het zijn de Spanjaarden en Italianen die de plak zwaaien. De Belgen vormen maar een kleine groep, die vaak snel is opgegaan in een groter geheel. De meeste kinderen en kleinkinderen huwden andere nationaliteiten, zoals de Duitse, Franse, Zwitserse, Spaanse of Italiaanse. Het is vaak enkel hun achternaam die nog aan een Belgisch verleden doet denken. Ik ging op bezoek bij dertig van hen. De reis leidde grofweg van Buenos Aires naar Rosario, Villaguay (Entre Rios), Cordoba en Tucuman, met tussenstops in kleinere dorpen en stadjes. Het waren allemaal Argentijnen die hun Belgische roots niet vergeten waren en er graag over wilden vertellen. Terwijl de duizenden kilometers aan me voorbij flitsten, vroeg ik me ook af: hoeveel Belgische afstammelingen zijn er, die zelfs niet (willen) weten dat ze Belgische roots hebben? Hoe komt het dat de ene persoon zich er bewust van is, en de andere niet? En wat is het verband met identiteit? Betekent het bewust in leven houden van het familieverhaal ook zich ‘Belgisch voelen’? | |
[pagina 810]
| |
Grote antwoorden blijf ik schuldig. Elk relaas is uniek en persoonlijk. Maar toch wil ik hier enkele elementen analyseren die een rol spelen in de overlevering van familiale migratieverhalen en identiteit. Ik wil rond de geïnterviewden cirkelen, uitzoomen, en hen in hun context waarnemen. Ik koos daarvoor drie niveaus: de rol van een specifiek familielid, de aanwezigheid van lieux de mémoires en gemeenschappen, en de impact van de ‘grote’ nationale geschiedenissen. Telkens belicht ik twee voorbeelden in de portretten van Ruben, Enrique, Gaby, Miguel, Carlos, Karin en Sergio. | |
it's a family affairDe meeste geïnterviewden voelden zich gestimuleerd of geïnspireerd door iemand in de familie die verhalen over België vertelde of gewoonten doorgaf. Die persoon is een figuurlijke brug naar België. De persoon in kwestie kijkt vaak naar deze figuur op, hij of zij bracht er veel tijd mee door, het was iemand die voor hem of haar zorgde of iemand door wie hij of zij werd grootgebracht. En soms is het juist de afwezigheid van die persoon, die de zoektocht naar de identiteit aanwakkert. | |
Ruben en zijn oma DelfinaRuben Motrich is einde dertig en reist voor zijn werk als wetenschapper de wereld rond. Zijn overgrootouders, Constantia Peiten en José Geysels, hadden zich in de landbouwkolonie Cruz Alta gevestigd. Daar waren sinds 1886 verscheidene boerenfamilies uit de streek van Aarschot neergestreken. Ruben beheert een groot deel van het familiearchief, hij digitaliseert foto's en deelt die via een facebookgroep met honderden nazaten. Rubens oma Delfina was de dochter van Constantia en José, zelf is ze in Argentinië geboren. Ruben groeide bij haar op en ze leerde hem België kennen: ‘Ik herinner me dat mijn oma altijd over België vertelde. Zij heeft de cultuur doorgegeven, ik wilde altijd al naar België.’ Net zoals veel andere vrouwen gaf Delfina haar afkomst ook door via de keuken: ‘Mijn oma maakte wafels voor ons. Het Belgische eten was aanwezig. Er was een wafelijzer in de familie, dat had de eerste generatie meegebracht. Toen hun kinderen eigen gezinnen kregen, werd het wafelijzer doorgegeven, per maand aan een ander gezin. En als het in het huis van mijn grootmoeder was, maakte we die maand heel de tijd wafels.’ Rubens grootmoeder deed er alles aan om de volgende generaties ‘het Belgische’ mee te geven. Ze zong kinderliedjes in het Nederlands, voor haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. ‘Op haar 88ste verjaardag hebben we haar tijdens het zingen opgenomen op cassette. Een jaar later is ze overleden. Het is jammer dat we er nooit naar luisteren | |
[pagina 811]
| |
- mijn mama wordt er triestig van.’ Het contrast met Rubens andere roots, via vaders kant, was groot. Daar werd met geen woord over het land van oorsprong gerept: ‘In die tijd spraken oude mensen niet met hun kinderen over zulke zaken. Mijn grootouders aan vaders zijde zijn Roemeens en Kroatisch, maar mijn vader zei dat ze er met hem nooit over spraken. Ik weet niet of mijn Belgische kant me meer aantrekt, maar die geschiedenis voelt meer vertrouwd, was meer aanwezig.’ | |
Enrique en zijn vader GeorgesEnrique Vanessche verloor zijn vader toen hij amper vijf was. Georges Vanesseche was in 1932, als 21-jarige jongeman, naar Argentinië getrokken. Hij had werk gevonden in Villa Flandria, een katoenfabriek van de West-Vlaming Jules Steverlynck. Voor belangrijke functies trok Steverlynck Belgen aan, waarschijnlijk kennissen, uit de fabrieken van zijn familie in Kortrijk. Zo ook Georges, hij werd ploegbaas op de afdeling tapijten. Georges woonde dicht bij de fabriek, met zijn vrouw van Spaanse afkomst en hun kinderen. Hij was de rechterhand van Steverlynck, maar in 1959 kwam het tot een conflict. Hij vertrok en startte zijn eigen textielfabriekje, in de nabije stad Lujan. Daar werd Enrique geboren in 1960. Maar Georges had kanker, en vijf jaar later stierf hij. De oudste zonen namen de zaak over, maar Enrique was nog maar een kleuter. De herinneringen aan zijn vader kan hij op één hand tellen: ‘Bijna elke week ging mijn vader met de bus naar Buenos Aires. Ik herinner me dat wanneer de bus arriveerde, mijn vader een chocolaatje voor me bij zich had uit de stad.’ Enriques verdriet was groot, jarenlang mocht niemand de naam van zijn vader uitspreken in zijn bijzijn. Pas toen hij zelf vader werd, kon hij het verlies verwerken. Zijn familie aan moederskant, van Spaanse afkomst, zag hij in zijn jeugd dagelijks: ‘De familie van mijn mama heb ik meer beleefd, omdat ik vaak bij mijn neven was. We bezochten mijn grootmoeder aan moeders kant elke week, en de ooms en tantes ook.’ Maar Georges was alleen in Argentinië. Aanvankelijk waren zijn ouders meegekomen, maar zijn moeder was overleden en zijn vader teruggekeerd. Er waren voor Enrique geen aanknopingspunten, geen verhalen, geen sporen of leiddraden met het land van zijn vader. Net die afwezigheid triggerde het verlangen: ‘Het verlies van mijn vader heeft altijd een impact op me gehad, het heeft ervoor gezorgd dat België altijd aanwezig was. Al van kleins af aan wilde ik naar België, ik wilde het leren kennen.’ Zijn tante, Georges' enige zus, was Canada was getrokken in de jaren 1970: ‘Ik heb altijd mijn nicht in Canada proberen zoeken, ik heb geprobeerd via de ambassade, maar zij was intussen Canadese geworden. Met de opkomst van het internet heeft zij mij gevonden. Ze stuurde een brief in 1999. Een jaar later ben ik | |
[pagina 812]
| |
op bezoek gegaan. Zij heeft me foto's van de familie in België getoond, die ik nooit eerder zag.’ | |
Gemeenschappen en lieux de mémoiresOp diverse plekken in Argentinië bestonden ooit bloeiende Belgische gemeenschappen. Onder andere in landbouwkolonies met boeren uit dezelfde regio in Vlaanderen. Maar wonen hun afstammelingen vandaag nog op diezelfde plaatsen? Bestaan de gemeenschappen nog? Zijn er lieux de mémoires, belangrijke plaatsen die gemeenschapsvorming stimuleren? | |
Villaguay, een nieuwe thuis voor boeren uit OudenaardeRond 1880 zocht de jonge Eugène Schepens een oplossing voor de armoede van boeren uit zijn streek, Oudenaarde. Hij vatte het plan op, hen naar Argentinië te brengen, waar ze op vruchtbare landbouwgronden bij Villaguay (Entre Rios) een nieuw boerenbestaan konden starten. In 1881 vertrok hij met de eerste groep, anderen arriveerden later. 135 jaar later leer ik er Gaby Lencina Den Dauw kennen, een veertigjarige leerkracht informatica. Haar overovergrootouders waren in 1882 aangekomen met hun drie kleine kinderen. Gaby herinnert zich uit de verhalen van haar grootvader: ‘De eerste generatie was een hechte gemeenschap, omdat ze dezelfde taal spraken. En ze hadden elkaar nodig, ze hielpen elkaar.’ Op zondagen gingen ze samen naar de mis in hun eigen kapellen. Dat werd gevolgd door samen eten en drinken. Maar tegelijk integreerden ze ook. Ze kwamen in de stad, waar ze hun landbouwproducten verkochten. En ze kwamen vaak over de vloer bij hun Spaanse, Italiaanse of Duitse buren. Zo leerden ze de Spaanse taal, en Argentijnse gerechten en gewoonten. Vandaag zijn er in Villaguay nog veel materiële sporen van de Belgische geschiedenis. Een derde van de inwoners heeft Belgische roots. Diverse gebouwen en plekken herinneren aan het Belgische verleden. Het oude schoolgebouw van de zusters van Crombeen uit Gent is nog in gebruik als school, net als de Belgische kapellen. De oude hoeves van de Belgen zijn veelal leeg achtergelaten. Gaby timmert aan de weg om een gemeenschap uit te bouwen, maar ze is een uitzondering. Ze richtte in het lokale museum een zaal in over de Belgische kolonie, maar die wordt met sluiten bedreigd. Ze moedigde afstammelingen aan om hun objecten en foto's aan het museum te schenken, maar die raakten op mysterieuze wijze verloren in de collectie. Ze interviewde de oudste generaties over het leven van hun grootouders en maakte er een documentaire over. En ze stak samen met anderen energie in een Belgische vereniging, die er nooit kwam: ‘Het idee van een | |
[pagina 813]
| |
vereniging kwam altijd vanuit oudere mensen. Ik was twintig toen ik ermee begon. Maar ik vond geen mensen van mijn leeftijd die wilden meedoen. Ik heb veel vrienden met Belgische achternamen, maar zij weten niets van hun geschiedenis. Dus vertelde ik hen erover, en probeerde hen warm te maken. Sommigen waren enthousiast, maar uiteindelijk bleek hun enige doel, de Belgische nationaliteit te verkrijgen. Ik veronderstel dat het tijd nodig heeft, om het idee rond je wortels terug op te pikken. Mijn generatie weet niets over hun familiegeschiedenis. Ik heb intussen het idee van een Belgische vereniging laten varen.’ Zelf trok Gaby verschillende keren naar België: ‘Ik wilde de cultuur leren kennen, de taal leren, familieleden zoeken, zien hoe het leven van mijn verre familie in België is. Het was geweldig, en eigenlijk lijkt Oudenaarde op Villaguay. Maar ik heb niemand of niets teruggevonden. In een café in Everbeek vertelden ze me dat enkele jaren voordien de laatste Den Dauw overleden was.’ Gaby heeft intussen haar horizon voor een gemeenschap verlegd: ‘Mijn droom is dat Oudenaarde en Villaguay zustergemeentes worden. Het zou een goede manier zijn om de twee gemeenschappen met elkaar in contact te brengen. Want er wonen daar ook mensen die hier roots hebben.’ | |
Is ‘Villa Flandria’ nog Vlaams?In 1924 richtte Jules Steverlynck een katoenfabriek op in Argentinië, hij noemde haar Villa Flandria. Ook Georges Vanessche kwam er terecht in 1932. Dicht bij de fabriek bouwde Steverlynck het dorp Jauregui verder uit. De arbeiders woonden er in verzorgde huisjes, met een mooie voortuin. Hij richtte scholen en kerkjes op. De vrouwen kregen kinderbijslag zodat ze thuis konden blijven voor de kinderen. Er waren sportverenigingen, een fanfare en een duivenclub. Steverlynck was erg katholiek en wilde op deze manier zijn arbeiders behoeden voor de negatieve kanten die hij zag bij arbeiders in de steden. Steverlynck, door de arbeiders liefkozend ‘Don Julio’ genoemd, stierf in 1975. In de jaren 1980 werd de fabriek verkocht, maar vandaag worden er weer koekjes, frieten en jeans geproduceerd. De gebouwen zien er nog hetzelfde uit, de Vlaamse Leeuw prijkt nog boven de ingang. De portier heeft een leeuwtje op zijn pet en hemd. De kinderen in Steverlyncks scholen zijn de kleinkinderen van voormalige arbeiders: Argentijnen, Spanjaarden en Italianen. Maar Belgische afstammelingen zijn er op één hand te tellen. Er waren maar enkele Belgische families in de jaren 1920-1930 aangekomen op vraag van Steverlynck, en de meesten van hun kinderen en kleinkinderen zijn vertrokken naar België of Buenos Aires. | |
[pagina 814]
| |
De fanfare en de voetbalclub, twee van Steverlyncks creaties, zijn vandaag in het dorp nog altijd springlevend. Tussen de supporters en muzikanten zijn geen Belgische afstammelingen te bespeuren, maar ze zetten het erfgoed van de mythische ‘Don Julio’ voort. Miguel, zelf van Italiaanse afkomst, is de trotse dirigent van de fanfare Rerum Novarum: ‘Als er iets te doen is in Villa Flandria, is de fanfare er altijd bij. De fanfare is emblematisch voor het dorp.’ Niemand van de fanfareleden heeft Belgische roots, maar het erfgoed gaat niet verloren: ‘We zetten in de fanfare verder wat Don Julio heeft gedaan. Veel van zijn daden mogen we niet verloren laten gaan. Ik zeg altijd: toen Don Julio de fanfare oprichtte, deed hij dat om mensen gelukkig te maken. Vandaag, 79 jaar later, blijven we gelukkig. Het is een grote familie. Muziek maken kan je leren, maar een goede persoon zijn niet. Dat had Don Julio altijd in het achterhoofd. Voor hem waren cultuur en goede gewoonten belangrijk.’ Carlos Sansalone is een vurige supporter van de voetbalclub Flandria. Ze doen het niet slecht, zijn juist nog gepromoveerd naar tweede nationale. Tijdens een voetbalmatch zwaait hij net als alle andere supporters met de Vlaamse vlag: ‘De vlag en de leeuw zijn een fundamenteel onderdeel van onze collectieve identiteit in het dorp Villa Flandria. Dit dorp werd gesticht met veel mystiek, iets dat niet te vinden is in de andere dorpen in de streek. Hier houden we van Don Julio Steverlynck en op ons weegt de grote verantwoordelijkheid om zijn erfenis in leven te houden.’ Net zoals de meesten heeft Carlos geen Belgische roots, maar: ‘We voelen een sterke band met Vlaanderen. Velen dromen er van om het ooit te kunnen bezoeken. Ik leid vaak Vlaamse toeristen rond. Dat maakt de band nog sterker. Enkele bezoekers zeiden me dat we hier misschien geen Vlaams bloed hebben, maar wel een Vlaams hart. Dat is exact hoe we ons voelen.’ | |
De impact van ‘grote geschiedenis’Wat wordt herinnerd, wat wordt vergeten? Ook de grotere, nationale geschiedenissen van België en Argentinië hebben hun impact gehad op Belgisch-Argentijnse families. | |
Het taboe van de collaboratieKarin Haas Prida vertelt graag. Ze is een woordenstroom. En ze bakt de beste alfajores (Argentijnse koekjes), dat moet ook gezegd. Ze vertelt de geschiedenis van haar familie, die voor haar moeder en tantes erg gevoelig is. Haar grootvader was in 1944 België ontvlucht. Hij voorzag dat hij na de oorlog een zware straf zou krijgen, als bediende van de Werbestelle in Ieper, | |
[pagina 815]
| |
de dienst die Belgen afvoerde om in Duitsland te gaan werken. Hij vertrok met enkel een plastiek zakje met spullen. Via Frankrijk naar Spanje. Zijn dochter, Karins moeder, was vier maanden oud. Pas vijf jaar later zag hij vrouw en dochter weer in Spanje. Samen trokken ze verder naar Argentinië. Ze vestigden zich in Florencia Varela, net als veel andere Belgen na de Tweede Wereldoorlog. Karin herinnert zich dat de Vlaamse gemeenschap in haar kindertijd in de jaren 1970-1980 erg gesloten was: ‘Ik kende praktisch geen Argentijnen. Tot mijn zesde sprak ik geen Spaans, enkel Nederlands en Duits. Mijn familie wilde dat ik met een Vlaming huwde.’ Haar moeder en tantes zijn met Duitsers of Vlamingen getrouwd, maar Karin koos uiteindelijk voor een Argentijn met Spaanse roots, en leerde zo de Argentijnse cultuur beter kennen. Karin spreekt over haar ‘pepeche y memeche’, een verbasterd Spaans voor ‘pepeetje en memeetje’. Zij vertelden tijdens familiefeesten over België, de oorlog, hun vlucht. Karin herinnert haar pepe als zwaarmoedig, terwijl haar meme ook grappige anekdotes vertelde. Pas na hun dood ging de bal aan het rollen: ‘Mijn grootvader had een cassette achtergelaten waarop hij het verhaal vertelde. We ontdekten die cassette in 2009, toen mijn grootmoeder overleed. Alles in het Nederlands. En mijn grootmoeder heeft haar versie opgeschreven.’ Jarenlang bleef het verhaal binnen de familie. Tot Karin er in 2013 het boek Flandes, una histora de amor over publiceerde. Voor Karin is dit in de eerste plaats een verhaal van liefde tussen haar grootouders. De blaam, het politieke perspectief, is het perspectief van anderen: ‘Omdat het zo'n heftige geschiedenis is, willen mijn tantes het verhaal niet opschrijven. Mijn boek gaat niet over het politieke, maar over hun liefde. Ik toon het mooie van het verhaal, niet de triestige kanten. Mijn grootouders vertellen, leggen uit wat zij hebben doorgemaakt om terug samen te zijn, wat het hen heeft gekost.’ Karin en haar zonen kunnen door de rol van haar grootvader vandaag nog steeds niet de Belgische nationaliteit aanvragen. Maar dat deert haar niet: ‘Niemand wilde dat we het boek schreven. Maar ik deed het toch, mij maakt het niet uit dat we verbannen zijn of niet, er zijn al vijftig jaar gepasseerd na de oorlog, of zestig.’ | |
De impact van de Argentijnse dictatuur (1976-1983)Sergio Naessens heeft Belgische, Zwitsers, Syrische, Duitse en Italiaanse voorouders, maar zijn grootvader Omer heeft hem doordrongen van de liefde voor België. Sergio is Argentijn: ‘Ik voel me meer Argentijns, maar mijn grootouders hebben me geleerd om van België te houden, en ik hou echt van België. Ik ben me er heel bewust van dat er Belgisch bloed in mijn aderen stroomt.’ Hij is vicepresident van de Belgische vereniging van Tucuman, leert Nederlands bij zijn tante en werkt aan zijn doctoraat over de | |
[pagina 816]
| |
levensverhalen van de Belgische migranten in Tucuman. Onder wie zijn vader, Guido. Die was als jongen van zeven vanuit Antwerpen met zijn ouders, broers en zussen vertrokken in 1949. Guido's vader Omer had tijdens de oorlog voor meubelfabrikant De Coene in Kortrijk gewerkt. Na de oorlog werd het bedrijf veroordeeld voor economische collaboratie met de Duitse bezetter. Werkloos, en de oorlogen beu, besliste hij te vertrekken. In Buenos Aires kwamen ze in contact met Belgen die het plan hadden opgevat om in opdracht van president Juan Perón nieuwe universiteitsgebouwen in het noordelijke Tucuman te gaan bouwen. De Vlaamse families die er waren neergestreken waren hecht, ze woonden dicht bij elkaar. Voor Sergio was de Vlaamse cultuur erg aanwezig. Zijn Argentijnse moeder werd ook ondergedompeld in dat Vlaamse nest, al spraken ze thuis steeds Spaans. Toen Sergio negen was, brak een bloedige militaire dictatuur uit. Van 1976 tot 1983 ontvoerde, folterde en vermoordde de staat haar opposanten. Dit had een impact op Sergio: ‘Toen ik kind was, heerste er een dictatuur. En hier is er een vak in het secundair onderwijs dat “burgereducatie” heet, en dat vak kreeg ik niet onder de militaire regering. Ook de verkiezingen waren afgeschaft, het stemrecht, en alle burgerrechten en -plichten. Ik denk dat dit gezorgd heeft dat ik me als kind meer Belgisch of Vlaams dan Argentijns voelde. De feestdag van de Vlaamse Gemeenschap, 11 juli, was belangrijker dan 9 juli, de feestdag van de Argentijnse onafhankelijkheid. Toen ik vijftien jaar oud was, verdween de dictatuur. Ik kreeg op school burgereducatie, de democratie kwam terug. Ik begon een dualiteit te voelen, maar de Belgische en Argentijnse kant gingen niet in competitie met elkaar. Ik heb niet ervaren dat ik om Argentijn te worden het Belg zijn moest laten varen, of andersom. Ik ontdekte Argentinië toen ik vijftien was. Maar er was al een basis in mij, heel Belgisch.’ | |
Belgische Argentijnen?De woorden van Sergio, Karin en alle anderen geven ons inzicht in hun beleving van migratie, familiegeschiedenis, erfgoed, identiteit en integratie. Door bij elke persoon op zoek te gaan naar diverse factoren, door uit te zoomen en hen in hun context te zien, komen verrassende reflecties en beweegredenen naar boven. Ieders identiteit is een samenloop van invloeden en factoren zoals familie, plekken en historische gebeurtenissen. Het is een puzzel waarvan de stukken gedurende een mensenleven gemakkelijk weer door elkaar gehaald worden. | |
[pagina 817]
| |
Van 5 oktober 2017 tot en met 15 april 2018 kan men de tentoonstelling ‘Een Beetje Belg. Zes Argentijnen over hun roots’ gratis bezoeken in de Loods van het Red Star Line Museum (Montevideostraat 3, 2000 Antwerpen).
Belgisch-Franse kermis in Rosario, Argentinië, 1914. Archief familie Hazebrouck
|
|