Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 707]
| |
Bruno Segers
| |
[pagina 708]
| |
aandacht. Ik ben dan ook met de vreemde eend naar het hotel gegaan, en ben daar al begonnen met het lezen ervan. Het werk bleek zeer leesbaar en onderhoudend, maar vooral interessant en inspirerend. Het is misschien wat kort door de bocht, maar voor mij ligt The Theory of Moral Sentiments in de lijn van de Ethica Nicomachea van Aristoteles (384-322 bc). Wat mij in het algemeen in het werk van Aristoteles aanspreekt is ‘zijn nuchtere ingesteldheid, zijn praktische zin en scherpe observatiegeest, zijn liefde voor de natuur, zijn realiteitszin en logische denkkracht’.Ga naar eind8 En wat mij specifiek aanspreekt in zijn Ethica Nicomachea is het feit dat het niet gaat over een enge ethiek of moraal. Ik heb het geluk gehad dit boek te bestuderen in een cursus gegeven door de betreurde filosoof Jean Verhaeghe sj, die toen aan een Nederlandse vertaling van dat boek werkte. Verhaeghe benadrukte steeds dat Aristoteles het ethische leven niet isoleerde van de andere aspecten van het menselijk bestaan. Aristoteles vraag was ‘niet zozeer “hoe een mens moet leven”, maar “waaruit een geslaagd leven bestaat”’.Ga naar eind9 En dit aspect vind ik ook in Smiths Theory of Moral Sentiments. Hoe moet of kan een mens leven, wat moet of kan een mens nastreven om zijn mogelijkheden te ontwikkelen in een naar zin strevend leven? Hoe kan ik zo leven dat ik mijzelf in de spiegel kan blijven bekijken? Belangrijk is dat Smith, zoals Aristoteles, vertrekt vanuit de observatie van de mens, en niet zozeer van filosofische of religieuze theoretische beschouwingen. Wanneer men bijvoorbeeld in het christelijke Europa nadacht over de natuur van de mens, vertrok men vooral van Bijbelse teksten om vervolgens te besluiten of de mens goed of slecht was. Een pessimistisch auteur als Augustinus heeft bijvoorbeeld een enorme invloed gehad op het westerse denken over de mens. Maar de Schotse Verlichtingsdenkers, zoals David Hume (1711-1776) en zijn vriend Adam Smith, begonnen vanuit observatie en introversie na te denken over wat de mens als wezen is, niet vanuit religieuze a priori's. Voor beiden was het ook duidelijk dat het belang van de rede werd overschat aangaande het menselijk denken en handelen. En ook dat er niet genoeg aandacht gegaan was naar de ‘imagination’, de verbeelding, die daar ook een essentiële rol in speelt. Bijvoorbeeld bij de sympathie. | |
Het goede levenDe mogelijkheid om sympathie te voelen is voor Smith een belangrijk menselijk kenmerk. Voor de hedendaagse Britse filosoof Simon Blackburn is dit het scharnierpunt in Smiths denken over onze morele gevoeligheid.Ga naar eind10 Het gaat om een zowel intellectueel als emotioneel gevoel waarbij we geraakt worden door de situatie van een medemens, en waarbij men | |
[pagina 709]
| |
bij zichzelf gelijkaardige gevoelens ervaart als deze laatste. En hier speelt de verbeelding natuurlijk ook haar rol. Dit alles wijst op het belang dat Smith hecht aan de onderlinge band en afhankelijkheid tussen mensen. Smith stelt dat wij allen sympathie van anderen nastreven, of toch ten minste respect. In zijn woorden: ‘het verlangen om het rechtmatige object te worden van dit respect, om dit respect te verdienen en te verkrijgen...’Ga naar eind11. Dit respect kan een mens bekomen door zijn houding tegenover anderen. Volgens Smith is respect het (positieve) resultaat van een prijzenswaardige levenswijze, en moet het verdiend worden. Ik denk dat hij verbaasd zou zijn met de hedendaagse tendens die het evident lijkt te vinden dat respect geëist wordt in plaats van verdiend.Ga naar eind12 Respect is het gevolg van een handelswijze die men als positief ervaart. Wanneer ik andere mensen observeer, kan ik al dan niet respect voelen, en dat gevoel evolueert met de eigen groei en het beter leren kennen van de andere(n). Maar tegenover andere(n) is dit gemakkelijker dan tegenover zichzelf. Zichzelf of eigen motieven en handelingen beoordelen is niet evident. Wij zijn nogal geneigd onze positieve eigenschappen te zien, en de negatieve minder scherp waar te nemen (of omgekeerd). Het gaat er niet om dat de positieve elementen er niet zouden zijn, maar wel om de keuze die we maken wanneer wij ons eigen verhaal maken. Russ Roberts verduidelijkt dat ‘het universum vol punten is. Verbind de juiste punten en je kunt alles tekenen wat je wilt. Het belangrijkste is niet of de punten die je uitkiest werkelijk bestaan, maar waarom je ervoor koos, alle andere te negeren’.Ga naar eind13 Ook Adam Smith was zich hiervan bewust. Hij besefte dat we nooit een juist oordeel kunnen vellen over onze eigen gevoelens en motieven, tenzij wij trachten ons gedrag waar te nemen vanuit het oogpunt van iemand die ons niet kent, en ons van op afstand bekijkt. Een onbekend iemand die ons bekijkt en beoordeelt, zoals wij dat met hem zouden doen. En hier komt Smith met een interessant idee: dat van de ingebeelde ‘impartial spectator’Ga naar eind14 de ingebeelde ‘niet-bevooroordeelde toeschouwer’. Het is hier dat de verbeelding een belangrijke rol speelt: om ons gedrag te beoordelen moeten wij ons kunnen verbeelden een neutraal persoon te zijn die ons observeert. Natuurlijk is dit niet evident, en is het eerder een levenslang leerproces. De neiging tot zelfbedrog is ons niet vreemd. Daarom pleit Smith ervoor de ingebeelde ‘impartial spectator’ niet alleen zijn rol te laten spelen bij het nemen van belangrijke beslissingen, maar ook in ons dagelijks leven, bij de kleine beslissingen die we voortdurend moeten nemen. Daardoor groeit ook de scherpte van de blik van onze onbevooroordeelde toeschouwer. | |
[pagina 710]
| |
Hieruit blijkt duidelijk dat de ander een belangrijke rol speelt bij Adam Smith. Hij heeft nochtans de reputatie van een man die het egoïsme en het eigenbelang van de mens centraal stelt. Maar is die reputatie juist? | |
De mens als gezelschapswezenIn het begin van The Theory of Moral Sentiments stelt Adam Smith uitdrukkelijk dat hoewel zelfzucht een menselijke drijfveer kan zijn, de mens ook kan genieten van het geluk van anderen, en dat dit laatste ook noodzakelijk is. Ik kan het niet nalaten deze mooie zin te citeren: ‘Hoe zelfzuchtig de mens ook verondersteld mag worden te zijn, er bestaan toch ook bepaalde eigenschappen in zijn aard, die hem betrekken bij het lot van anderen, en hun geluk ook voor hemzelf noodzakelijk maakt, hoewel hij er niets aan overhoudt, behalve het plezier het te aanschouwen.Ga naar eind15 Het mensbeeld van Smith is niet dat van de mens als afgescheiden individualist. Zelf ongehuwd, was het zijn grote vreugde om tijd door te brengen met zijn vele vrienden van de Schotse intellectuele wereld in Glasgow en Edinburg. Voor hem is de mens een sociaal wezen. Hij besefte dat de mens in grote mate vorm krijgt via zijn omgang met de mensen in zijn omgeving, bijvoorbeeld door de taal. Voor hem is de menselijke cultuur niet zozeer iets dat de mens opgelegd krijgt, maar iets dat gevormd wordt door menselijke interactie. In dit boek beschrijft Smith hoe individuele keuzes sociale gevolgen kunnen hebben of veroorzaken. Volgens hem heeft elk van ons een rol te spelen in het creëren of in stand houden van onze beschaving als ‘moral society’. Eigenlijk weten we allemaal wat gepast en ongepast is. Niet dat we er altijd naar handelen, maar eigenlijk weten we wat al dan niet acceptabel is, omdat wij met zijn allen onze moraliteit, vertrouwen en beschaving opbouwen. Voor Smith is het duidelijk dat onze drang naar en criteria voor een humane wereld in ons ingebed zitten. Afhankelijk van onze mensvisie behoren die elementen tot onze natuur of tot een religieuze visie. Waar dit voor Smith in de achttiende eeuw een evidentie leek, is het voor ons vandaag eerder een vraag of een opdracht geworden. Een beschaving wordt door mensen gemaakt en al dan niet in stand gehouden. Dus als ook wij iets van onze beschavingen willen behouden en doorgeven, zullen wij er met zijn allen iets voor moeten doen. Natuurlijk is elke beschaving afhankelijk van de tijd, plaats en omstandigheden waarin ze ontstaat, groeit en zich aan veranderende omstandigheden aanpast (of niet, en bijgevolg ten onder gaat). Dit alles is een zeer complex gebeuren, waarbij zeer veel individuele en maatschappelijke belangen meespelen, zoals eigenbelang, veiligheid, macht, enzovoort. Daarin was het | |
[pagina 711]
| |
overwinnen van de toenmalig bestaande schaarste voor Adam Smith ook een belangrijk punt, en was hij als moralist ook sterk geïnteresseerd en betrokken bij de groeiende Schotse handel. Daarom schreef hij ook zijn onmiddellijk beroemde Wealth of Nations. Maar hoe verzoende hij zijn morele en economische visies? | |
Sluiten beide boeken van adam smith elkaar in of uit?De twee (al dan niet terecht) beroemdste passages van het werk van Adam Smith handelen over het eigenbelang als drijfveer voor de economie en over de ‘onzichtbare hand’ die ervoor zou zorgen dat alle uit eigenbelang genomen beslissingen en handelingen op termijn op een onzichtbare wijze het algemeen belang zouden dienen. Het eerste principe is bijna een klassieker geworden. In The Wealth of Nations schrijft Adam Smith: ‘Het is niet vanwege de welwillendheid van de slager, de brouwer of de bakker dat wij onze maaltijd verwachten, maar vanwege hun eigenbelang. Wij doen geen beroep op hun menslievendheid, maar op hun eigenliefde en spreken nooit over onze noden, maar over hun belangen’.Ga naar eind16 Het principe van de ‘onzichtbare hand’ dat ervoor zorgt dat particuliere belangen uiteindelijk op een onzichtbare, bijna magische wijze het algemeen belang dienen, is even berucht. Ik ben geen econoom, en dit artikel gaat vooral over ‘het goede leven’, maar toch wil ik het volgende aanhalen. Hans Achterhuis bespreekt deze idee in zijn boek De utopie van de vrije marktGa naar eind17, en plaatst er vraagtekens bij. Hij stelt vast dat de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith gelijkgesteld wordt met de vrije markt, en dat die vrije markt daardoor voor sommigen een bijna goddelijke en onaantastbare status krijgt. Maar Achterhuis stelt de vraag of we de ‘metafoor van de onzichtbare hand niet in zijn eigen tijd moeten situeren in plaats van er een algemene, eeuwige en overal geldende waarheid van te maken?’.Ga naar eind18 Het lijkt me dat hij gelijk heeft. De achttiende-eeuwse Schotse samenleving en opkomende economie verschilde grondig van die in onze tijd. Het pleidooi van Smith tegen interventie en dwang van bovenuit paste in een nog in grote mate feodale samenleving, waar veel of alles afhankelijk was van de goodwill van de grondadel en de bevoorrechte standen rond de vorst. Het is niet zo dat Smith pleitte voor het opheffen van de staat. Wel ontwikkelde hij in zijn geschriften een theorie van de staat, die een belangrijke rol te spelen had op het vlak van defensie, wetgeving en rechtspraak, en publieke diensten en instituties. Ook pleitte Smith voor een streng toezicht op de banken, als gevolg van het faillissement van een Schotse bank, die te vrij was omgegaan met leningen. Klinkt vertrouwd... | |
[pagina 712]
| |
In Het rijk van de schaarste, een van Achterhuis' vorige boeken, had hij ook al geopperd dat de aanhangers van de ‘onzichtbare hand’ geen aandacht hebben voor de ‘onzichtbare voet’: de vele slachtoffers die uit de boot vallen.Ga naar eind19 In het begin van dit artikel werd er reeds op gewezen dat Smith zelf zijn boek over het morele leven bleef aanvullen na de publicatie van zijn The Wealth of Nations, waaruit blijkt dat hij beide boeken minstens even belangrijk vond. Maar zelfs in dat boek over economie en welvaart verdedigt hij het algemeen belang tegenover excessieve eigenzucht: ‘In welke mate dan ook het belang van welke soort burger dan ook te schaden, om geen enkele andere reden dan dat van een ander te bevorderen, is duidelijk tegengesteld aan rechtvaardigheid en aan gelijkwaardige behandeling [,..]’Ga naar eind20. Smith is geen wereldvreemd iemand en heeft een vrij realistische visie op de mens. Hij weet dat zelfzucht ons niet vreemd is en dat dit een element is in de ontwikkeling en groei van economie en welvaart. Maar hij weet ook dat het opvoeren van materiële welstand vanaf een bepaald punt geen bijkomend geluk meer met zich meebrengt. Hij vindt de mensen die enkel in termen van verhoging van bezit denken zelfs een beetje vulgair. Vandaar zijn beide boeken. Volgens Russ Roberts gaan de boeken van Smith over twee aspecten van mens en samenleving. The Wealth of Nations gaat over de zelfzuchtige aspecten van de mens, die binnen een sociale en historische context voor materiële vooruitgang en welvaart kunnen zorgen. Niemand is gebaat bij schaarste, en het is evident dat er minimale materiële voorwaarden zijn voor een menselijk leven. Maar de mens leeft niet alleen in een economische omgeving. Hij streeft er uiteindelijk naar een menselijk en gelukkig leven te leiden. Dit laatste aspect komt aan bod in The Theory of Moral Sentiments. Beide boeken vullen elkaar dus aan. Adam Smith zou wellicht verbijsterd en ontgoocheld zijn, als hij zou weten dat de Moral Sentiments, het boek dat hij zo belangrijk vond, in de mist van de geschiedenis verdwenen is, in het voordeel van een exclusieve en partiële kennis van zijn Wealth of Nations. Toen ik aan het begin van dit artikel Adam Smith aanhaalde als een mogelijke inspirator van een ‘goed leven’, bedoelde ik de ‘hele’ Adam Smith. En ik denk niet dat hij blij of gerust zou zijn met de weg die we nu ingeslagen zijn. Kijk, ik ben zoals iedereen een tijdelijk verschijnsel, tracht te overleven in deze turbulente tijden, en zit niet de hele dag te piekeren. Ons tijdelijk bestaan is ook niet niets, en de toekomst zal haar eigen weg gaan, ook zonder mij. Maar ik betreur dat ik dit schrijf met een gevoel van opluchting. De onlangs overleden Pools-Britse intellectueel Zygmunt Bauman waarschuwt in een van zijn laatste werken, wellicht wat cynisch en provocerend, dat onze wereld ten onder zou kunnen gaan aan wat hij de afvalpro- | |
[pagina 713]
| |
blemen noemt. Bij dit afval noemt hij, naast het ecologische, economische en huishoudelijke afval ook de mens zelf die zijn plaats niet heeft in het productie- en consumptieproces.Ga naar eind21 Dit laatste houdt mij al langer bezig. De vrij crue formulering van Bauman stelt mijn onbehagen wel op scherp. Zelf geen econoom zijnde dacht ik dat de economie, als een vorm van huishoudkunde, idealiter zou moeten zorgen voor de gehele samenleving. Economie als zorg voor mens en mensheid. En elke tijd heeft zijn eigen accenten. De categorieën die de mens in bepaalde tijden gebruikt om belangrijke maatschappelijke verschillen aan te duiden, zeggen ook iets over die samenleving. Bij ons was/is bijvoorbeeld het verschil tussen een roerend en een onroerend goed maatschappelijk relevant. Bij de oude Romeinen was dat minder het geval. Vermits de Romeinse samenleving aanvankelijk een agrarische samenleving was, werd daar een onderscheid gemaakt tussen die zaken die belangrijk waren voor landbouw en veeteelt (res mancipi) en die zaken die daarbuiten vielen (res nec mancipi). Een dergelijk onderscheid geeft concrete informatie over een samenleving. Tegenwoordig lijkt het er vaak op dat de mens wordt gereduceerd tot consument en producent. Dit is geen neutraal gegeven, en zegt veel over onze samenleving. Velen voelen aan dat deze eenzijdige visie meespeelt in de hedendaagse malaise. Er zijn correcties en verfijningen nodig. Maar daarvoor moeten de problemen eerst worden erkend, en in een ruimere menselijke context geplaatst. Om terug voeling te krijgen met die ruimere context kan het werk van Adam Smith in zijn geheel terug inspiratie geven. Het is toch merkwaardig: iemand die beschouwd wordt als een economisch genie schrijft een boek over wat het ‘goede leven’ zou kunnen zijn, maar dit laatste krijgt niet de minste aandacht meer. Alsof zijn genialiteit tot het economische beperkt is. Tot slot: Adam Smith was geen eenzijdig mens, geen wereldvreemde econoom en geen wereldvreemde moralist. Als men meent dat hij op economisch vlak baanbrekend werk heeft verricht, loont het de moeite ook kennis te nemen van zijn andere werk. Indien u van mening zou zijn dat The Theory of Moral Principles oubollig is omdat het wel paste in de achttiende eeuw, maar geen algemene regels geeft voor de toekomst, vraag ik u eerst dat nog steeds leesbare en lezenswaardige boek te lezen. Of op zijn minst het aangename en inspirerende boek van Russ Roberts. En zelfs als The Theory of Moral Principles vooral geschreven zou zijn rekening houdend met de problemen van de achttiende eeuw, en dus geen tijdloze principes formuleert, blijft de vraag waarom dat niet ook zo zou gelden voor The Wealth of Nations. |
|