Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 544]
| |
Bart Loos
| |
[pagina 545]
| |
het klassieke verhaal herkennen van Euripides' Bakchai ofwel Bacchanten, waarin de vrouwen van Thebe de lokroep van Dionysos volgen en de bergen in trekken om er extatisch te dansen, te vrijen en runderen levend te verscheuren. Estor blaast die eeuwenoude mythe van roes, lust en geweld nieuwe kracht in, ze maakt er een liefdesgeschiedenis van die vandaag zou kunnen plaatsvinden in een vergeten modernistische achterstandswijk van een stad, misschien een stad als Antwerpen, waar de dichteres zelf woont. Estor maakt van haar Izem een eigentijdse, stedelijke sater met een zwarte tong en rotte tanden, omringd door nicotineslingers, die leeft in een achtergelaten, onafgewerkte bouwput op een braakliggend terrein, zo'n typisch stedelijke plek waar de maatschappelijke onderkant na zonsondergang verzamelt om, net zoals de Bakchai, bij Euripides te vrijen, te vechten en te vergeten. De vrouw die later Meanana wordt genoemd, lijkt uit een veiligere, meer geborgen omgeving afkomstig. Ze woont samen in een huis met de Zwijger, een man waarover we weinig te weten komen, maar die wordt geassocieerd met karaktertrekken zoals rust, kalmte, licht en verstand. Misschien wordt hij de Zwijger genoemd omdat hij alleen functioneel spreekt, geen woord te veel, romantische dromerijen achterwege laat, maar wel veiligheid, geborgenheid en zekerheid biedt (hij ‘kauwt kalm beton tot brood’)Ga naar eind3. Voor mij vormt hij het ideaalbeeld van de verlichte, stedelijke burger, ruimdenkend maar nuchter, bovenal rationeel en appolinisch, uitermate beschaafd en wellicht bereid tot een burgerlijk huwelijk, een stabiele relatie waarin wederzijds respect de norm is, waarin conflicten op bijna klinische wijze worden ontmijnd en de partners elkaars groei ondersteunen, misschien is er zelfs sprake van een weliswaar zeer beheerste vorm van liefde. Toch lijken net dat respect en die liefde ervoor te zorgen dat er een kloof blijft tussen de twee, een onoverbrugbare afstand: respect betonen voor de ander als ander, haar als individu erkennen en eerbiedigen, betekent immers - simpel genoeg - ook: haar niet opeten. In de burgerlijke liefde met de Zwijger is er geen fusie, geen sterven in de ander en gelukkig maar: dat zou de dood van het individu betekenen. Dat laatste vormt echter net het streefdoel van haar relatie met Izem: ‘Achter zijn waanzinnige gordijnen likten, vraten wij elkaar totdat wij in één lichaam kwamen.’Ga naar eind4 In haar relatie met Izem wil Meanana zichzelf verliezen, sporen kwijtraken, zich laten verscheuren, zich ‘onderwerpen aan het krijsend lot’, ‘een dadelzoete dood’; de helderheid van het huis en het verstand van de Zwijger maken bij Izem plaats voor een blinde tastzucht, een graaien in de donkerte van zijn oksels, een wroeten in de humus. Hier zijn we beland in de onderaardse wereld waaraan Orpheus zijn Eurydice net trachtte te bevrijden; in een aardegrot tussen de wortels, ‘waar het leven ooit begon, waar groei begon en waar we heen gaan als we gaan’.Ga naar eind5 Hiernaar laat Meanana zich kritiekloos | |
[pagina 546]
| |
heenvoeren: ‘Ik deed de vragen toe en liet me vallen in zijn kuil.’Ga naar eind6 Het duistere land waar ze terechtkomt, heet Ganumee. | |
Weerzin en verlangenHoewel ik de beeldrijke, woeste taal van Estor liever niet verkil met filosofische concepten, waag ik mij hier toch aan een korte excursie naar Georges Bataille om het existentiële karakter van haar relaties met Izem en de Zwijger te duiden, twee figuren die eigenlijk tot twee verschillende werelden behoren, werelden waarmee elk mens te maken krijgt. De Zwijger staat, zoals gezegd, symbool voor de burger, die de wereld door middel van de rede en de arbeid tot een menselijke wereld maakt, bevrijd van het blinde natuurgeweld. De rationele arbeid van de redelijke mens creëert een maatschappelijke orde, waarin individuen zich kunnen ontplooien tot vrije, actieve deelnemers aan het economisch productieproces, maar die orde vereist ook een constante zelfbeheersing, waarin dierlijke driften worden onderdrukt. Daarom ook behoren geweld, seksualiteit en dood tot de taboesfeer, omdat ze leiden tot chaos en ze het behoud van het individu op het spel zetten. Bataille zet daarbij vooral de onlosmakelijke band tussen seksualiteit en dood in de verf. Dat heeft alles te maken met het wezen van het seksueel verlangen om uit te breken uit het eigen isolement waarin elk individu gevangen zit. Elk individu, elk zijnde, is immers niet alleen onderscheiden maar daardoor ook gescheiden van alle anderen: hij wordt alleen geboren, hij sterft alleen en tijdens zijn leven is er immer een diepe kloof tussen ik en de ander, een kloof die duizelig maakt maar ook fascineert. Alleen in de dood kan die kloof worden overbrugd en lost het afgescheiden zijnde dat ik ben, het individu, op in de continuïteit van het leven. In de seksuele drift schuilt echter een verlangen om reeds tijdens dit leven samen te vloeien met de ander, een drift die weliswaar tot nieuw leven kan leiden maar ook de vernietiging van het eigen leven teweegbrengt.Ga naar eind7 Alles begint wanneer het individu volgroeid is, wanneer een overvloed aan levensenergie een innerlijke crisis in het organisme veroorzaakt, er heerst als het ware een overdruk die het individu maar kwijt kan door uit te stromen in de ander. Het is een verlangen om de eigen grenzen neer te halen, om te ontbinden, onder te gaan en - in chemische zin - op te lossen in de omringende wereld. Bij dieren zorgt dat in de bronsttijd voor een seksuele koorts, waarin de angst voor pijn en dood tijdelijk zijn opgeheven; de mens is zich meer bewust van het onevenwicht waaraan hij lijdt, een onevenwicht tussen het verlangen naar zelfbehoud enerzijds, en het verlangen naar de dodelijke versmelting anderzijds. Bataille vat dat letterlijk op: als in de seksuele daad een spermatozoïde en een eicel fuseren, sterven ze als afzonderlijke levensvormen en | |
[pagina 547]
| |
worden ze iets nieuws, een nieuwe vergankelijke levensvorm. Uiteindelijk maken ook de eigenaars van die spermatozoïde en eicel, die op het moment van de versmelting reeds la petite mort gestorven zijn, zich daarmee ook op termijn overbodig; ze zijn samengevloeid in een nieuw wezen, ze staan nog een korte periode in voor de opvoeding, maar daarna zullen ze sterven, ontbinden, wegrotten, verpulveren en tot voedsel dienen voor nieuwe levensvormen.Ga naar eind8 Het is trouwens geen toeval dat het Franse woord dissolution zowel ontbinding, verval, vernietiging betekent als losbandigheid en zedenverwildering: de twee aspecten vloeien naadloos in elkaar over. Bataille schetst ook de nauwe verwantschap tussen een lichaam in ontbinding, een beweeglijke, lauwwarme brij vol eitjes en maden - eigenlijk een wemeling van leven - en de schaamstreek, een eveneens lauwwarme zone waar tussen uitwerpselen en urine (inter faeces et urinam) nieuw leven verwekt en geboren wordt. Daarom is het seksuele tegelijk weerzinwekkend en begerenswaardig, verbonden met de dood als voedingsbodem voor nieuw leven, en behoort het tot het domein van het verbodene en sacrale.Ga naar eind9 Het verbod roept immers onvermijdelijk ook weer het verlangen op naar transgressie, een transgressie die slechts kan bestaan bij de gratie van de wet. Dat maakt van de erotische ervaring iets typisch menselijks: ze verlustigt zich erin te doen wat verboden is, ze smult wellustig van de fatale vrucht; zonder dat besef, is er geen transgressie, geen erotiek, maar alleen onbewuste beestachtige seks (of, zoals bij Paul De Wispelaere, de ontgoochelende, banale realiteit die overblijft eens de ‘betoverende sfeer van het verbodene’ wegvalt).Ga naar eind10 Laten we met deze wetenschap nu onze blik richten op Izem, die niet voor niets woont op een stedelijke locatie die zich bij uitstek leent voor het verbodene, voor grensoverschrijdend gedrag dat een bedreiging vormt voor de maatschappelijke orde. Izem is een wezen van de nacht, hij schuwt elke vorm van transparantie: ‘In het donker zie je wat je wilt.’Ga naar eind11 In plaats van het afstandelijke zicht verkiest hij het directe contact van de tastzin, de geur en de smaak. Hij brengt Meanana in een donkere, vochtige, warme ruimte, waarin elementen van verrotting, ontbinding en ontkieming van nieuw leven heel dicht bij elkaar liggen. Daarom wisselen beelden van bederf (rotte tanden, zwarte tong, dode vliegen, zwammen, resten van geslachte dieren) en vruchtbaarheid (harige oksels, wortels, zaad, melk en rijpe trossen) elkaar voortdurend af; vaak zit de tegenstelling ook ingebakken in woordgroepen zoals ‘bitter zaad’ en ‘dadelzoete dood’, die in de context van het gedicht als oxymorons fungeren. Ook de geciteerde planten hebben iets dubbelzinnigs: het zijn nachtschaden (aubergine, tomaten, tabak) of ze hebben een verdovende werking (papaver). De taal zelf lijkt aangetast door verlies aan autonomie en grenzeloosheid, bijvoorbeeld in het woord ‘Ganumee’, dat Izem in Meanana's oor fluistert. Het woord klinkt exotisch, maar | |
[pagina 548]
| |
het is ook een naam waarin de afzonderlijke woorden ga nu mee hun concrete betekenis verliezen en vervloeien tot een zangerige, verleidelijke, haast mythische bezwering. Zo ook, maar sterker nog, voor de ik-figuur, die samenvloeit met alle mythische vrouwen die haar zijn voorgegaan: ze wordt ‘MeaSaraNanaHagar’. Alles versmelt. | |
Een primitieve vruchtbaarheidDe beeldtaal en de sfeer die aldus gecreëerd worden, lijken te suggereren dat verscheuring, verdoving, waanzin en zelfverlies noodzakelijke voorwaarden zijn om in het ‘verstandeloos rijk’ van Izem nieuw leven te verwekken, maar uiteindelijk gebeurt dat niet. Meanana waagt zich heel ver, maar ook zij keert uiteindelijk, net als Orpheus, terug naar de burgerlijke wereld van de Zwijger, naar ‘huis’. Het ‘ijzerdraad’ dat haar aan de Zwijger bindt, blijkt sterker dan het wilde dier dat zo diep haar vlees is binnengedrongen.Ga naar eind12 Thuis stelt ze ook gerustgesteld vast dat ze niet zwanger is geraakt: ‘Mijn bodem laat zich turen: leeg en dor, zoals het hoort.’Ga naar eind13 Uiteindelijk heeft zij Izem verraden. ‘Uw wil geschiede op mijn aarde’, zo verzekerde ze hem, maar haar aarde bleef onvruchtbaar, het vuur dat erin had geraasd liet schijnbaar een dor, braakliggend land, een waste land, achter zich.Ga naar eind14 Schijnbaar, want net zoals een verbrande heide alleen op het eerste gezicht een woestenij is, zo had ook Izem zich wel degelijk in haar genesteld, veel dieper, veel alomvattender en misschien ook veel wreder dan middels de gebruikelijke manier waarop zoogdieren zich voortplanten. Izem had geen kind in haar verwerkt, maar hij zat in haar als gas, als methaan, als een virus of bacterie, doorgedrongen tot in elke cel: ‘Besmette hij dan cel voor cel mijn buigend bot?’Ga naar eind15 Of iets verder: ‘Izems nevel drong zich in mijn wil. Of wilde mijn wil zijn wereld in, winding voor winding?’Ga naar eind16 Nog verder: ‘Algen drommen om mijn hersens. Mijn netvlies is bewolkt, mijn mond geknot. Ik ontboezem: “Omzien, dat was alles wat ik kon.”’Ga naar eind17 Een zekere ontzetting kan ik niet onderdrukken wanneer zulke citaten bij mij het beeld oproepen, ontleend aan Planet Earth, van de vreselijke Ophiocordyceps unilateralis, een parasitaire schimmel die binnendringt in het lichaam van een mier, daarin een netwerk van sporen of hyphen vormt die zich vastzetten op de hersens van het insect en zo de controle overnemen, waardoor de schimmel de zogenaamde zombiemier kan dwingen zich te verplaatsen naar een plek waar hij zijn vruchtlichaam als een vreemdsoortige stengel uit de kop van de mier kan laten ontkiemen.Ga naar eind18 Is het mogelijk dat ook Izem zich op zo'n manier in het lichaam van Meanana heeft gevestigd? Schieten er daarom paddenstoelen op in een cirkel rond haar hals? Besluit ze daarom het voorlaatste deel met ‘Zijn nagelaten spoor, het leeft in sporen voort’?Ga naar eind19 | |
[pagina 549]
| |
Wanneer we in literatuur het woord ‘sporen’ lezen, verschuift de aandacht onvermijdelijk ook naar het niveau van de tekst zelf, naar de woorden die als sporen van de schrijver op het papier zijn achtergebleven. Hier zou het dus verleidelijk kunnen zijn het gedicht zelf als de nagelaten sporen van Izem op te vatten, maar als dat het geval is, wie heeft dan deze tekst geschreven? Of beter, wie is er verantwoordelijk voor? Wat is de relatie tussen de vrouw die Meanana wordt genoemd en de auteur, Annemarie Estor? Vragen die onbeantwoord moeten blijven en volgens sommige poëticale opvattingen zelfs niet gesteld mogen worden. Met Deleuze en Guattari zouden we kunnen stellen dat net de naam van de auteur aan het zicht onttrekt wie of wat haar heeft doen handelen, ondergaan of denken.Ga naar eind20 Estor hanteert de pen, maar wat haar hand neerschrijft, ontspringt uit de talloze sporen die ze in zich draagt - indrukken, emoties, filosofieën, beelden, smaken, geuren en aanrakingen. Estor is niet de god van haar gedachten, ze is een doorgeefluik voor het veelsoortige leven dat zich in haar roert. Daarom is een definitieve conclusie, een middelpunt waarin al de betekenissen samenkomen, niet mogelijk. Alleen al een poging daartoe, zou de tekst klinisch dood maken. Misschien resten ons alleen voorlopige conclusies, tijdelijke besluiten die na elke lezing weer anders kunnen zijn. Ik hou het voorlopig hierbij: zoals menigeen geroerd wordt door het tragische lied van Orpheus, waarin Eurydice voortleeft, zo kunnen de sporen van Izem en Meanana, achtergelaten in deze bundel, opnieuw vruchten wekken bij elke lezer die ervoor in zijn vochtig-warme ondergrond ontvankelijk is. Telkens andere vruchten, telkens tijdelijke, zoals zwammen enkele dagen na een regenbui alweer verdrogen. Bij mij hebben ze alvast enkele herfstdagen lang een mooie bloei gekend! |
|