| |
| |
| |
Forum
Toon van Houdt
In de schaduw van More
Over Blokken van Bordewijk
Thomas More kan tevreden zijn. 2016 is een mooi, vruchtbaar jaar geweest. De herdenkingsindustrie heeft op volle toeren gedraaid - in Leuven, maar ook daarbuiten. Tentoonstellingen, boeken en praatprogramma's werden aan hem gewijd - aan zijn persoon, meer nog aan het werk dat hem blijvende beroemdheid zou schenken: Utopia. Zoals bekend, groeide uit Utopia de utopie - als literair genre, als revolutionaire praktijk. Die ontwikkeling valt al vroeg in de zestiende eeuw te bespeuren, maar zal pas vanaf de zeventiende eeuw de eerste utopische ‘klassiekers’ opleveren: de Zonnestad van Tommaso Campanella (1623) en het Nieuwe Atlantis van Francis Bacon (1627). En pas vanaf de achttiende eeuw zal het utopische denken en schrijven in de eerste, grootschalige gerealiseerde utopie uitmonden: de Franse Revolutie, die in haar jacobijnse fase een voorbode vormt van de communistische heilstaat die de bolsjewisten in 1917 in Rusland zullen vestigen. In die gerealiseerde utopie toont de perfecte - of althans perfect geachte - staat zijn ware gelaat: die van een onleefbare, onmenselijke dystopie, die als zodanig messcherp ontleed zal worden in beklijvende romans als Wij van Jevgeni Zamjatin uit 1924 en Nineteen Eighty-Four van George Orwell uit 1949.
Veel minder bekend is de korte maar krachtige roman die de Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk in 1931 - enkele jaren na Zamjatin maar vele jaren vóór Orwell - onder de korte maar krachtige titel Blokken publiceerde. In 1931: in 2016 was dat op de kop af 85 jaar geleden. In het grote Utopia-herdenkingsjaar had Bordewijk misschien wel een beetje mogen meegenieten van de (over)belichting waaraan More werd blootgesteld en - al was het maar voor even - uit de schaduw van de literaire reuzen Zam- | |
| |
jatin en Orwell mogen treden. Want als geen ander weet Bordewijk in zijn roman de harde utopische kern van de toenmalige Sovjet-Unie bloot te leggen - een kern die verdacht veel doet denken aan de zogezegd ideale wereld die More - weliswaar speels en ironisch - in zijn Utopia schetst. Die utopische kern wordt door Bordewijk tot haar uiterste consequentie doordacht, op een unieke, erg filmische wijze verbeeld. Het resultaat is een beklemmende beschrijving van een staat die herkenbaar en tegelijk hoogst surreëel van aard is. Zoals de auteur voorspelde, is die staat intussen ten onder gegaan. Maar juist die ondergang heeft weer nieuwe, nog immer actuele utopische dromen én dystopische visioenen voortgebracht.
| |
Realiteit en fictie
Het begin van de roman zet meteen de toon: ergens in de staat - simpelweg de Staat geheten - verschijnt aan de einder een vliegtuig. Door de raampjes zien de passagiers (inwoners op een ‘intercity trip’) de Mammoth opdoemen:
het fonkelnieuwe, fonkelende, grootste luchtschip van de Staat, een stad boven de aarde. De maan brak weer door, maar was nietig bij die nieuwe, allergrootste stralende wereld, al de manen omlaag gehaald, gekoppeld, geketend, dienstbaar met een rustige dienstbaarheid aan de mens. (blz. 10)
Dit is science fiction van de bovenste plank. Nu hoeft de aanwezigheid van dit uitgesproken futuristische element in Bordewijks roman niet te verbazen. Op het moment dat hij zijn werk schreef, was het utopische genre allang met de zogenaamde toekomstliteratuur of de science fiction versmolten. Die versmelting was symptomatisch voor een wezenlijke verschuiving in het utopische denken en doen - een verschuiving die zich in de achttiende eeuw voordeed, maar waarvan de eerste aanzetten al in het Nieuwe Atlantis van Bacon te vinden zijn. Meer dan ooit tevoren raakt de utopie van verlichte denkers en schrijvers doordrongen van het optimistische geloof in het schier onbeperkte vermogen van wetenschap en technologie om mens en natuur grondig te veranderen, radicaal te transformeren. De natuur wordt aan de mens onderworpen, de mens tot een beter, sterker, intelligenter wezen omgevormd. In de ideale staat van Bordewijk lijkt die nieuwe ‘supermens’ een feit te zijn geworden.
De stoffelijke onbezorgdheid, het leven voor allen gelijk, hadden het volk tot grote bloei gebracht. De universele mondverzorging had schitterende gebitten gekweekt, lach- en bijtgebitten. De blik was fel, onderzoekend, bijna hard. De schedelinhoud was toegenomen, overheersend brachycefaal. Juk- en voorhoofdsbeen waren wat zwaarder aangezet, en een raadsel voor het demografisch instituut, dat evenwel
| |
| |
een toekomstige verfijning der gelaatsbeenderen aankondigde. (blz. 13)
In zijn suggestieve soberheid is deze passus tergend vaag. Het doel van de Staat is wel duidelijk: vervolmaking van de mens als soort. Daar is de Staat ook in geslaagd - niet volledig, toch bijna. Maar die vervolmaking lijkt in de eerste plaats het resultaat te zijn van een systematische, zorgvuldig geplande verbetering van de leefomstandigheden van alle inwoners. Maar het werk van de Staat is niet af, moet worden voortgezet - en zal ook worden voortgezet. De vraag is alleen: hoe? Door een verdere verbetering van de leefomstandigheden? Of veeleer door een actieve eugenetische politiek, zoals die door talloze utopische schrijvers in het kielzog van Campanella gepropageerd werd en even later in nazi-Duitsland (maar lang niet alleen daar) effectief zou worden uitgevoerd? Dit laatste wordt niet met zoveel woorden gezegd. De reden ligt voor de hand. In de Sovjet-Unie was eugenetica een wetenschappelijke discipline die wel degelijk werd beoefend, maar toch niet echt leek te sporen met de uitgangspunten van de marxistischleninistische doctrine (klasse diende nu eenmaal op erfelijkheid te primeren). Met de Grote Doorbraak die Stalin in 1929 forceerde, werd eugenetica officieel uitgebannen; in het grootste geheim liet hij wel nog (stuitende) eugenetische experimenten uitvoeren.
Vervolmaking van de mensensoort dus. En daarnaast een actief ingrijpen in de natuur - op aarde, maar ook daarbuiten. Systematisch wordt heel de aarde geëxploiteerd, worden al haar natuurlijke rijkdommen ontgonnen, zeg maar: geplunderd, geroofd. Met voorspelbare gevolgen. De aarde raakt uitgeput, de mensheid moet andere, leefbare oorden zoeken of maken, en daar is de vooruitziende Raad - het opperste bestuursorgaan van de Staat - al druk mee bezig. Die bestaat dan ook uit wetenschappers, astronomen. Volgens Bordewijk moest het heilige communistische geloof in de maakbaarheid van mens en milieu onvermijdelijk tot een grootschalige ecologische ramp leiden. Die voltrok zich ook werkelijk.
| |
Stilstand en opstand
De utopische staat die Bordewijk beschrijft, lijkt op het eerste gezicht hyperbeweeglijk, extreem dynamisch te zijn. Wetenschap en techniek gaan er inderdaad met rasse schreden vooruit. Die tomeloze vooruitgang komt allicht uit de eigen dynamiek van wetenschap en techniek zelf voort. Maar zoals we hebben gezien, wordt zij evenzeer door een externe factor bepaald: zij is absoluut noodzakelijk om het overleven van de Staat of - ruimer zelfs - van de hele mensheid te garanderen. Impliciet legt de auteur een vreemde, maar cruciale paradox bloot: dezelfde wetenschap die de aarde kapotmaakt en derhalve de mensheid als zodanig bedreigt, moet die mensheid gaan redden door elders, buiten de aarde, nieuwe, bewoonbare plekken te creëren: het heelal moet worden geëxploreerd, gekoloniseerd.
| |
| |
Deze dynamische, door wetenschap en techniek aangedreven Staat van Bordewijk heeft weinig of niets gemeen met het Utopia dat More beschrijft. Zo lijkt het toch. Maar schijn bedriegt. Want net als in Utopia verandert er in de Staat op de keper beschouwd niets. Al het essentiële ligt er voor eens en altijd vast. En die onveranderlijke essentie doet wel heel sterk aan de Utopiaanse leefwereld denken. Bordewijk evoceert een samenleving die op strakke, zuiver rationele grondslagen is gebouwd; een samenleving waar het gelijkheidsbeginsel zijn meest radicale toepassing vindt; een samenleving die volledig door de staat gereguleerd en gecontroleerd wordt, die bovendien volstrekt collectivistisch van aard is: er is geen privaat eigendom, geen privacy, geen individualiteit. Want individualiteit is een vorm van eigendom die principieel ontoelaatbaar en praktisch staatsgevaarlijk is. Dit is inderdaad Utopia, maar dan in zijn meest radicale, meest serieuze en bijgevolg ook meest dystopische vorm. Perfect, voltooid, af. En juist daarom eeuwig, tijdloos:
De Staat achtte zich de meest vervolmaakte orde op aarde bereikbaar, en voor aardse eeuwigheid gesticht. Miljoenen jaren kon het zo blijven, zou het zo blijven. (blz. 16)
‘Miljoenen jaren zou het zo blijven.’ Bordewijk maakt hier handig gebruik van een literaire truc. Bijna onmerkbaar verlaat hij zijn rol van alwetende, neutraal registrerende verteller-filmer en kruipt hij in de huid en het hoofd van zijn ‘romanpersonage’ - de Staat. Het is zijn van blind zelfvertrouwen blakende overtuiging die hier wordt weergegeven, als betrof het een objectief, vaststaand feit. Maar dat ‘feit’ wordt meteen als een utopische illusie doorgeprikt. Want hoe ‘perfecter’ de perfecte staat wordt, hoe groter ook het verzet daartegen wordt. De Staat is inderdaad gedoemd om aan zijn eigen collectivistische en rationalistische perfectie ten onder te gaan. De eerste symptomen daarvan zijn veelzeggend: beweging en beweeglijkheid ondermijnen de gebruikelijke, verplichte orde en discipline. Mensen treden uit het gelid van de marscolonnes, de collectieve zegezangen worden door geroep en gelach verstoord. - Komt het tot een massale opstand? Gaat de Staat reddeloos ten onder? Bordewijk geeft geen uitsluitsel, zijn roman heeft een open einde.
| |
Epiloog
Bordewijk stierf in 1965 - lang vóór de Sovjet-Unie daadwerkelijk implodeerde. Paradoxaal genoeg heeft de val van het communistische regime nieuwe vormen van utopisch denken en doen voortgebracht. In zekere zin werd de utopische droom door Amerikaanse en Britse neoconservatieven ‘gekaapt’. Net zoals de bolsjewisten dat op basis van Marx' geschriften hadden gedaan, kondigden die in het kielzog van Francis Fukuyama het einde van de geschiedenis af. Al zag dat eindpunt er voor hen enigszins anders uit: een wereld- | |
| |
wijde verspreiding van de vrijemarkteconomie en de liberale democratie lag in het verschiet. Maar dat voorspelde, nabije einddoel moest volgens hen metterdaad worden gerealiseerd - onverwijld, hier en nu. Desnoods met geweld en bedrog - in wezen hetzelfde geweld waarmee koning Utopus van het eiland Abraxa de modelstaat Utopia maakte, hetzelfde neo-machiavellistische bedrog waarmee de communisten hun revolutie bespoedigden. Irak werd onder valse voorwendsels aangevallen, de dictatuur van Saddam Hoessein omvergeworpen en in allerijl door een parlementaire democratie naar westers model vervangen. Het model heeft er nooit naar behoren gefunctioneerd, het utopische toekomstvisioen van de missionaire neoconservatieven werd geen werkelijkheid. Irak gleed af naar een compleet mislukte staat. Met alle gevolgen van dien. Regionale chaos, nog meer wereldwijde terreur, is.
Het zijn gevolgen die van de weeromstuit nieuwe dystopische visioenen uitlokten. In 2015 publiceerde de spraakmakende Franse auteur Michel Houellebecq zijn controversiële roman Onderworpen. Een satirische toekomstroman. In het jaar 2022 wint de Moslimbroederschap in Frankrijk de verkiezingen; het land krijgt een islamitische president, de hele samenleving wordt snel maar geruisloos geïslamiseerd. In datzelfde jaar 2015 deed de Algerijnse schrijver Boualem Sansal hier nog een flinke schep bovenop. In zijn boek 2084. Het einde van de wereld beschrijft hij het leven in Abistan, een machtige, meedogenloze islamstaat, een totalitaire theocratie, die feilloos elke persoonlijke gedachte detecteert en ongenadig onderdrukt. De vette literaire knipoog naar Orwells Nineteen Eighty-Four is veelzeggend: Abistan mag dan al op een streng-islamitische leest zijn geschoeid, voor het overige vertoont het land griezelig veel overeenkomsten met de communistische heilstaat die Orwell en - lang vóór hem - Bordewijk hun eigentijdse lezers voor ogen stelden.
| |
Literatuur
F. Bordewijk, Blokken - Knorrende beesten - Bint, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1988. |
John Gray, Zwarte mis. Apocalyptische religie en de moderne utopieën, Ambo, Amsterdam, 2007 |
Hans Achterhuis, Koning van Utopia. Nieuw licht op het utopisch denken, Lemniscaat, Rotterdam, 2016 |
Erik De Bom & Toon Van Houdt (red.), Andersland. Thomas More en de utopische traditie, Polis, Antwerpen, 2016 |
|
|