| |
| |
| |
Stijn Geudens
Honderd jaar na de Russische Revolutie
Reisindrukken uit het voormalige Oostblok
In 1917 kreeg voor het eerst in de geschiedenis een land, en in dit geval zelfs het grootste ter wereld, een communistisch bewind. Na de Conferentie van Jalta in 1945 wist Sovjetleider Stalin daarenboven nog een groot stuk van Centraal- en Oost-Europa aan zijn imperium toe te voegen. In de jaren 1989-1991 stortte dit communistische rijk als een kaartenhuisje in elkaar en volgde een periode van instabiliteit die pas aan het begin van de eenentwintigste eeuw geleidelijk wegebde. Een prettig neveneffect van de omwentelingen in 1989-1991 was dat westerlingen nu eindelijk zonder rompslomp en controlezucht van de plaatselijke autoriteiten deze lange tijd met een waas van geheimzinnigheid omgeven landen konden bezoeken. Een hele nieuwe wereld ging open en bovendien een, naar westerse normen, tamelijk budgetvriendelijke wereld. Deze bijdrage bevat enkele reisindrukken uit het voormalige Oostblok van het afgelopen decennium. Daarbij ligt de focus op zeven monumenten - al komen er ook nog andere ter sprake - uit de hoofdsteden van even zoveel landen die zich tot enkele decennia geleden allemaal achter het IJzeren Gordijn bevonden: Loebjanka (Moskou), Paneriai (Vilnius), Nowa Huta (Krakau), de Žižkovtelevisietoren (Praag), de Brug van de Slowaakse Nationale Opstand (Bratislava), het Ferenc Puskásstadion (Boedapest) en het Museum voor Socialistische Kunst (Sofia). Elk van die gedenkplaatsen illustreert op eigen wijze de fysieke gelaagdheid die de Tijd er heeft achtergelaten, maar ook de mentale archeologie, met name de moeizame en zelfs dubbelzinnige omgang met het verleden.
| |
Moskou
Onze tocht begint op wat destijds het hart was van het communistische imperium: het Rode Plein te Moskou. Met zijn reusachtige afmetingen kon dat dertig jaar geleden nog makkelijk fungeren als landingsbaan voor de
| |
| |
jonge Duitse amateurpiloot Mathias Rust die met zijn Cessna 172P de Sovjetdefensie op de proef stelde, naar eigen zeggen, omdat hij droomde van een wereld waarin kapitalisten en communisten vreedzaam zouden samenleven. Die demarche leverde hem 432 dagen gevangenis op en verschafte Gorbatsjov het alibi om af te rekenen met de tegenstanders van zijn glasnost- en perestroikapolitiek. Nog steeds een toeristische trekpleister van eerste categorie aan dat Rode Plein is het Mausoleum van Lenin. Ook nu weer zie ik een enorme rij wachtenden, al zijn de strengere veiligheidsmaatregelen daar misschien ook debet aan. Wie de controle gepasseerd is, kan niet alleen het gebalsemde lichaam van de stichter van de eerste communistische staat bezichtigen, maar heeft ook toegang tot de achtergelegen site aan de Kremlinmuur waar nog andere Sovjetprominenten, onder wie Stalin, begraven liggen. Dat twee politieke leiders, die samen toch verantwoordelijk zijn voor minstens twintig miljoen doden, ook vandaag nog zonder veel problematisering heel wat aandacht kunnen genieten blijft een bizarre vaststelling.
Maar het monument dat we voor Moskou selecteerden ligt nog enkele straten verder: Loebjanka, het hoofdkwartier van de Russische geheime dienst, gelegen aan het gelijknamige plein. Dat we onderweg zowel een meeting van communisten als een manifestatie ter herinnering aan de Goelagslachtoffers passeren lijkt niet eens toeval. Het imposante, geelachtige gebouw werd in 1898 opgericht voor de Heel-Russische Verzekeringsmaatschappij en twintig jaar later geconfisqueerd door de Tsjeka, de eerste geheime politie van het nieuwe communistische regime, om te dienen als hoofdkantoor, archief en gevangenis. Ook de opvolgers van de Tsjeka, de
| |
| |
GPOe, de OGPOe, de nkvd en de KGB, gebruikten het pand. En de huidige Russische inlichtingendienst, de fsb, is er eveneens gevestigd.
Vlakbij het kwestieuze gebouw openden de Sovjetautoriteiten in 1957 ‘Kinderwereld’ (‘Detskij Mir’), de grootste speelgoedwinkel van de USSR, en die is er nog altijd. Wat zich niet meer op het plein bevindt is het standbeeld van Feliks Dzerzjinski, hoofd van de Tsjeka en architect van de eerste grote terreurgolf. In augustus 1991, na de mislukte staatsgreep tegen Gorbatsjov, haalde een woedende menigte het beeld omver. Thans is het nog te bezichtigen op het ‘Kerkhof van gevallen monumenten’ aan de oevers van de Moskourivier even buiten het stadscentrum. ‘IJzeren Feliks’ mag dan al officieel verdwenen zijn - ook in de naamgeving van het plein - ondergronds is hij nog steeds aanwezig, en dat is letterlijk op te vatten. Toen ik het Loebjankaplein overstak via de voetgangerstunnel bemerkte ik daar tot mijn niet geringe verbazing aan een van de souvenirkraampjes een vlaggetje met diens beeltenis. Een hele eer, want dergelijke wimpels zag ik verder alleen maar met de hoofden van de ‘grote vier’: Nikolaas ii, Lenin, Stalin en Poetin - de zes Russische leiders uit de periode tussen Stalin en Poetin zijn verdwenen in de vergeetput van de geschiedenis. Dat in en onder het Loebjankacomplex vele jaren lang honderdduizenden mensen werden opgesloten, gemarteld en vermoord, schijnt hier haast een historische bijkomstigheid.
| |
Vilnius
Ook Vilnius, de hoofdstad van de vroegere Sovjetdeelstaat Litouwen, bezit een voormalig KGB-hoofdkwartier. Thans is daar het ‘Museum for the Victims of Genocide’ ondergebracht. De dame aan de inkom maakte ons in elementair Engels en met de nodige handgebaren duidelijk dat we er niet mochten fotograferen of dat ze ons anders de keel zou oversnijden. Die ongetwijfeld schalks bedoelde uithaal klonk een beetje raar binnen de context van deze locatie. Binnen werd gauw duidelijk waarom foto's niet gewenst waren: de Litouws nationalistische ‘framing’ frappeerde. In een aantal gevallen kon je zelfs gewagen van regelrechte geschiedenisvervalsing. Dat belette niet dat het gepresenteerde materiaal best indrukwekkend oogde, en de kelderverdieping met isoleercellen, folterkamer en executieplaats ronduit angstaanjagend. Luc Rasson gaf in het maartnummer 2012 van Streven reeds een aantal voorbeelden van de in dit museum ‘creatieve’ omgang met de geschiedenis, inzonderheid de episode van de Tweede Wereldoorlog en de judeocide waaraan ook een aantal Litouwers medeplichtig was. Zijn artikel vormde overigens de aanleiding voor ons eigen bezoek aan Vilnius vijf maanden later en was tevens de reden dat we tijdens die trip tijd vrijmaakten voor een excursie naar het bos van Paneriai.
| |
| |
Die plek, een tiental kilometer ten westen van Vilnius, was tussen 1941 en 1944 het toneel van massa-executies uitgevoerd door Duitse sd- en ss-troepen samen met Litouwse collaborateurs. In totaal ongeveer 100.000 mensen werden er afgeslacht, onder wie 70.000 Joden, 20.000 Polen en 8.000 Russen. Dat deze gebeurtenis geen evidentie vormt in het Litouwse geheugen bleek uit het feit dat de jongedames aan de hotelreceptie - vermoedelijk jobstudenten - nog nooit van de gedenkplaats in Paneriai hadden gehoord. De uurregeling van de treinen naar die halte kon men ons wel zonder problemen bezorgen. De rit van Vilnius naar het stationnetje in kwestie duurde nauwelijks vijftien minuten. Daar aangekomen bleek er geen perron te zijn en moesten we dan maar over de sporen naar de uitgang klauteren. Met de rug naar het stationsgebouw neem je de weg naar rechts en die volg je te voet ongeveer tien minuten, zo stond het in de Rough Guide en dat klopte ook perfect. Onderweg wat dronken jongelui in het gras, een aftandse polikliniek en enkele dito kleine flatgebouwen half verscholen in het bos. Ook dit is de Europese Unie. Het bezoek aan de site zelf was een even paradijselijke als bevreemdende ervaring. Mijn reisgezel en ikzelf waren de enige bezoekers op deze zomerse zondagmiddag. De stilte, met enkel geluid van bomen, vogels en insecten op de achtergrond, was op een indrukwekkende manier rustgevend. Verspreid in het bos liggen zes grote, ronde kuilen. De slachtoffers, mannen, vrouwen en kinderen, werden in zo'n kuil ontkleed en doodgeschoten. In een andere put werden hun lichamen verbrand. Aan de ingang van het woud bevinden zich enkele gedenkstenen en een klein museum. Een onopvallend boomkapelletje met een icoon ontroerde nog
| |
| |
het meest. Op de terugweg naar het station kruisten we een jong koppel met een kinderwagen. ‘Zdrastje’, klonk het vriendelijk.
| |
Krakau
We verlaten de ex-Sovjet-Unie en steken de grens met Polen over. Niet de huidige hoofdstad Warschau is het doel, wel de historische hoofdstad Krakau in het zuiden van het land. Die plaats is al lang een toeristische topper, in de eerste plaats omwille van het prachtig bewaarde oude centrum, dat op de lijst staat van het UNESCO-werelderfgoed. Die sterke culturele traditie was ook de reden waarom Stalin er na 1945 op aandrong een nieuwe socialistische modelstad te bouwen aan de oostkant. Krakau zelf was te conservatief en te burgerlijk, de middenklasse en de intellectuelen aldaar te lastig. De achterliggende idee was dat die nieuwe satellietstad arbeiders uit heel Polen zou aantrekken en dat van daaruit Krakau ‘geproletariseerd’ zou worden en vervolgens de rest van het land. In 1949 ontruimden de autoriteiten de dorpen Mogila, Pleszów en Krzeslawice en startte men met de bouw van Nowa Huta (‘Nieuwe staalwerken’) dat plaats moest bieden aan 200.000 mensen naast de grootste staalfabriek van Polen. Later volgden er nog andere megabedrijven.
De architecten bouwden volgens de principes van het socialistisch realisme met kaarsrechte lanen en strenge huizenblokken. De jaren van de bouw moeten voor de betrokkenen een nachtmerrie geweest zijn maar na de voltooiing kon men Nowa Huta inderdaad aanprijzen als een voorbeeld voor de rest van de communistische wereld. In de jaren 1980 evenwel sympathiseerden veel bewoners met de verboden vakbond Solidariteit van Lech Walesa en kwam het in Nowa Huta tot forse protesten tegen het regime. Na 1989 bestonden er plannen om de wijk af te breken maar dat gebeurde uit- | |
| |
eindelijk niet. Wie het zich kon veroorloven vertrok niettemin naar elders. Werklozen, gepensioneerden en laaggeschoolden bleven achter.
Toeristen krijgen de waarschuwing dat Nowa Huta onveilig is. Daarvan heb ik zelf weinig gemerkt. Een lange tramrit van west naar oost bracht ons tot bij het Ronald Reaganplein dat voor de omwenteling nog gewoon ‘Centraalplein’ heette. Er waren inderdaad wel tekenen van verloedering merkbaar, maar desondanks vond ik het er prettig wandelen. Lag het aan het vele groen tussen de huizenblokken en aan het mooie weer? Of aan de spelende kinderen op het plein en de ouderen keuvelend op de bankjes rondom? Het ‘volkstheater’ en de plaatselijke bibliotheek met nog ouderwetse fichebakken draaiden de tijd weer een generatie terug. Naar verluidt komen thans steeds meer jonge gezinnen zich vestigen in Nowa Huta. Misschien kan, mits een aantal slimme investeringen, dit oostelijke deel van Krakau in de toekomst weer een hippe buurt worden.
Nowa Huta had als socialistische modelstad lange tijd geen kerk. Na lang aandringen, onder andere door de toenmalige aartsbisschop Karol Wojtyla, gaven de autoriteiten in 1967 toch groen licht, maar het duurde nog tien jaar vooraleer het gebouw ook effectief kon worden ingewijd. De Kerk van de Moeder Gods, Koningin van Polen of Ark van de Heer is een moderne kerk zoals er vele zijn gezet in de jaren 1960 en 1970. De sfeer binnenin, sterk bepaald door een enorm beeld van een uitgemergelde Christus dat boven de zitbanken zweeft, was zo benauwend en deprimerend dat we snel weer buiten stonden. Het Poolse katholicisme bezit een soort zwaarmoedigheid die bevreemdend aandoet voor West-Europeanen: een gevolg van veertig jaar communisme?
| |
Praag
Net zoals bij Krakau is ook het historische centrum van Praag door de UNESCO erkend als werelderfgoed. Het was waarschijnlijk de eerste stad in het vroegere Oostblok - Berlijn buiten beschouwing gelaten - die na de Revolutie van 1989 zo massaal toeristen wist aan te trekken. Toen wij tien jaar geleden de stad bezochten, kozen we om budgettaire redenen een hotel in de wijk Žižkov, een volkse, levendige buurt met een historische traditie als ‘vrijplaats’: tijdens de jaren van het Interbellum vertoefden er vele intellectuelen en kunstenaars en tijdens de Tweede Wereldoorlog was het een verzetshaard tegen het Nazibewind. In de jaren 1970 vatte de communistische overheid het plan op om de wijk grondig te vernieuwen: de kleine straatjes zouden plaats moeten maken voor grote woonblokken. Dat voornemen werd echter keer op keer uitgesteld tot de Fluwelen Revolutie er definitief een streep doortrok.
| |
| |
Wat de autoriteiten tijdens de laatste jaren van het communisme nog wel (bijna) konden klaarkrijgen in de Žižkovwijk was de constructie van een reusachtige televisietoren. Het bouwwerk, ontworpen door architect Vaclav Aulicky en ingenieur Jirl Kozak, werd opgetrokken tussen 1985 en 1992, is 216 meter hoog en weegt 11.800 ton. Het bestaat uit drie gigantische betonnen palen waaraan negen blokken hangen met daarin onder andere zendfaciliteiten, een panoramazaal en een restaurant. De Žižkovtoren is een typisch voorbeeld van ‘brutalistische’ architectuur: functionalisme tot het uiterste. Bij de aanleg ervan moest een gedeelte van het joodse kerkhof aan de voet worden verplaatst. De inwoners van Praag zijn altijd zeer kritisch geweest voor het gevaarte. Het kreeg allerlei weinig flatterende bijnamen en ook vandaag nog duikt het steeds weer op in lijstjes van meest gehate monumenten.
Destijds ging het gerucht dat de toren eigenlijk bedoeld was om het signaal van westerse radio- en televisiezenders, zoals de anticommunistische Radio Free Europe, te verstoren, en als communicatiesteunpunt voor het Warschaupact ingeval van een militair conflict met de Navo. De Praagse opstand in de jaren 1968-1969 en de acties van Charta '77 lagen tenslotte nog vers in het geheugen. Sinds het jaar 2000 zijn de drie palen van de toren versierd met beelden van kruipende baby's, ontworpen door de controversiële Tsjechische kunstenaar David Černý. Hij was het ook die in 1991 een IS-2-tank, genoemd naar Josef Stalin, van het Rode Leger roze verfde. De bewuste tank stond in Praag als oorlogsmonument. Černý werd daarom gearresteerd en het wapen weer in oude staat hersteld. Hierop besloot een groep parlementariërs de tank nogmaals roze te verven, nu definitief. Is het toeval dat men uitgerekend in de stad van Vaclav Havel, Milan Kundera en Antonin Panenka het verleden probeert te bezweren via kunst?
| |
| |
| |
Bratislava
Sinds de vreedzame scheiding van Tsjechië en Slowakije in 1993 is Bratislava, het kleinere broertje van Praag, opnieuw een volwaardige hoofdstad. En sinds de lagekostenmaatschappij Ryanair het opnam in zijn lijst van bestemmingen, volgde ook het toerisme. En dat is zeer begrijpelijk: het oude stadshart (Staré Mesto) is prachtig gerestaureerd, de bevolking vriendelijk, de prijzen laag. Bovendien wijzen kenners erop dat men er de mooiste vrouwen van Europa kan treffen. Bratislava kende veel naoorlogse uitbreidingen in socialistische standaardbouw. Het opvallendste voorbeeld is Petrzalka aan de overzijde van de Donau, waar ongeveer 115.000 mensen wonen. Dat stadsdeel werd in de jaren 1970 ‘uitgerold’ en bestaat uit grote wooncomplexen, de zogenaamde ‘panelaki’, flatgebouwen opgetrokken met prefab betonnen panelen. Ongeveer één derde van de bevolking in het voormalige Tsjechoslowakije leeft in zo'n flat. De wijk Petržalka kent de grootste concentratie van dergelijke woonkazernes. Omwille van de criminaliteit en de drugproblemen noemde men de buurt wel eens de Bronx van Bratislava maar sinds een tiental jaren is de situatie verbeterd. Het gebied kent wel het hoogste zelfmoordcijfer van Slowakije. Panelákiblokken werden omwille van de woningnood en de goedkope kostprijs overal in het voormalige Oostblok massaal neergezet, maar ook in westerse landen komen ze voor.
Om dit nieuwe stadsdeel met de rest van Bratislava te verbinden was een tweede brug over de Donau noodzakelijk. Die nieuwe brug werd gebouwd tussen 1967 en 1972 onder leiding van A. Tesar, J. Lacko en I. Slameň. Een aanzienlijk deel van de oude stad onderaan de burcht van Bratislava
| |
| |
moest worden afgebroken, onder meer het grootste deel van de Joodse wijk. De officiële opening vond plaats op 26 augustus 1972. Het is een asymmetrische tuikabelbrug met een spanwijdte van 303 meter - de langste tuibrug ter wereld met één pyloon en één brugdek. De constructie is opgehangen aan stalen tuien, aan de Petržalka-oever verbonden met een dubbele pyloon van 84,6 meter hoog. De totale lengte van de brug is 431,8 meter, de breedte 21 meter en het gewicht bedraagt 7.537 ton. Een bijzondere attractie is het restaurant in de vorm van een vliegende schotel boven op de pyloon. Van hieruit heeft men een weergaloos uitzicht over de beide oevers van de rivier.
De naamgeving van de brug is betekenisvol. Bij de inhuldiging ervan in 1972 heette ze de Brug van de Slowaakse Nationale Opstand (Most snp). Daarmee wilde het toenmalige communistische bewind herinneren aan de opstand van een deel van het Slowaakse leger in 1944 tegen het door Nazi-Duitsland gesteunde regime van Josef Tiso. In 1993 verving het stadsbestuur die naam door het ideologisch neutralere Novy Most (Nieuwe Brug) maar in 2012 nam men de eerste benaming weer aan. Hoe tijden veranderen, en toch ook weer niet. Informeel spreekt men overigens ook over ‘UFO-brug’.
| |
Boedapest
We volgen de Donau stroomafwaarts. 200 kilometer verder ligt de Hongaarse hoofdstad Boedapest. Ook hier werd enkele jaren na de akkoorden van Jalta het communisme met harde hand opgelegd. Bij die machtsovername hoorde ook een propagandistische bouwpolitiek. Zo begon men in 1948 met de oprichting van het Népstadion (‘Volksstadion’). Vijf jaar lang sloofden talrijke ‘vrijwilligers’, onder wie vele soldaten en studenten, zich uit ter ere van het nieuwe regime. In 1953 werd het stadion, dat een voetbalveld met atletiekpiste bevat en aanvankelijk tot 105.000 toeschouwers kon herbergen, officieel geopend. Naast het complex legde men nog een extra oefenterrein aan omgeven met fraaie beeldengroepen van sportende mensen in socialistisch realistische stijl.
Het Népstadion werd in 2002 hernoemd naar de bekendste Hongaarse voetballer uit de geschiedenis: Ferenc Puskás. Vanaf 1943 speelde deze bij Kispest in de hoogste klasse. Na de communistische machtsovername kwam die club in 1949 onder controle van het leger. Omgedoopt tot Budapesti Honvéd SE moest de ploeg bijdragen aan de popularisering van de strijdkrachten. De spelers werden ook daadwerkelijk bij het leger ingelijfd en Puskás kreeg zo de rang van majoor. Met Honvéd veroverde Puskás vijfmaal de landstitel. Zijn grootste successen boekte hij echter met de nationale selectie. In 1945-1956 kwam hij in totaal 85 keer uit voor de Hongaarse nationale ploeg en scoorde hij 84 maal. In 1952 werd het Hongaarse team
| |
| |
met Puskás als aanvoerder kampioen op de Olympische Spelen van Helsinki. Veel indruk maakte de sensationele winst van Hongarije in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Engeland op 25 november 1953. De Engelsen verloren op Wembley met 3-6. Nog erger verging het hen zes maanden later tijdens de terugwedstrijd in het Népstadion, die de Hongaren wonnen met 7-1. Na die overwinning werden de ‘Magische Magyaren’ gezien als het sterkste elftal ter wereld en ze waren dan ook de topfavoriet voor het wereldkampioenschap in Zwitserland datzelfde jaar. Na een knap toernooi raakten ze in de finale echter niet voorbij West-Duitsland.
De hoogconjunctuur van het Hongaarse voetbal viel chronologisch samen met het premierschap van Imre Nagy (1953-1955) die politiek en economisch een veel liberaler koers voer dan zijn stalinistische voorganger Rakosi. In 1955 afgezet kwam hij tijdens de Hongaarse Opstand een jaar later opnieuw aan de macht, maar Moskou sloeg hard terug. Nagy en andere hervormingsgezinden kregen de doodstraf. Ferenc Puskás vluchtte naar het buitenland en maakte nog furore bij Real Madrid. In 1989 kregen Nagy en vijf andere martelaren van de Opstand eerherstel en werden ze onder massale belangstelling herbegraven. Dat Hongarije in dat jaar samen met Polen de revolutie in gang zette was overigens geen verrassing als men kijkt naar de evenementen die de jaren voordien in het Népstadion plaatsvonden. In 1986 en 1987 mochten grote westerse rockgroepen als Queen, Genesis en U2 er optreden, en in 1988 was het stadion de enige halte in de communistische wereld van de Human Rights Now! -Tour van Amnesty International met onder andere Bruce Springsteen, Peter Gabriel en Sting. Op dit moment
| |
| |
wordt het stadion grondig herbouwd.
| |
Sofia
De laatste en meest zuidelijke halte van onze rondreis door voormalig communistisch Europa is de Bulgaarse hoofdstad Sofia. Deze in oorsprong Romeinse stad, die de sfeer van Moskou combineert met die van Istanboel, is alleen al om die reden een bezoek waard. Ze bezit bovendien enkele rijke kunsthistorische collecties zoals die in het Nationaal Archeologisch Museum, de Nationale Kunstgalerij en de Nationale Galerij voor Buitenlandse Kunst, alle drie gelegen in het oude centrum van de stad. Maar onze interesse ging daarnaast ook uit naar twee minder voor de hand liggende musea in de buitenwijken: het Nationaal Museum voor Militaire Geschiedenis en het Museum voor Socialistische Kunst. Het eerstgenoemde is een klassiek legermuseum met alle daarbij horende toeters en bellen, maar het feit dat Bulgarije jarenlang behoorde tot het Warschaupact, maakt de zaak extra interessant. Het meest imponeerde de verzameling zware wapens die buiten opgesteld staat, waarbij heel wat materiaal van Sovjetmakelij: Migstraaljagers, T34's, Stalinorgels (Katjoesja's), Scuds, SS 23-raketten, ... een feest voor de liefhebbers van het genre. De collectie in het museumgebouw, met veel meer zaalwachters dan bezoekers, wordt vooral technisch en zakelijk gepresenteerd: wie niet weet dat Bulgarije zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog aan de ‘verkeerde’ kant stond, zal het hier nauwelijks opmerken. Foto's nemen was verboden.
Veel kleiner maar wel boeiender is het in 2011 geopende Museum voor Socialistische Kunst dat kunstwerken biedt uit de periode 1944-1989. Het bevindt zich wat verscholen aan de rand van de stad en letterlijk in de schaduw van nieuwe kapitalistische hoogbouw. Aanvankelijk zou de naam ‘Museum voor Totalitaire Kunst’ luiden maar dat etiket werd afgevoerd - mijns inziens terecht: de huidige benaming dekt veel meer de lading en is historisch correcter. De discussie over de naam evenals het feit dat Bulgarije vrij laat komt met het exposeren van zijn ‘socialistische’ kunst (andere ex-Oostbloklanden doen dit al veel langer) geeft aan dat het land nog steeds worstelt met zijn verleden. Hoe objectief over dat verleden informeren zonder het impliciet te verheerlijken? De uitleg (Bulgaars-Engels) die men bij de diverse objecten geeft is minimaal, men wil duidelijk in de eerste plaats de werken zelf laten spreken.
Het museum bestaat uit drie afdelingen: een videozaaltje, een binnenruimte en een beeldentuin. In de videokamer kan men propagandafilmpjes bekijken van gelukkige mensen die hard werken aan het realiseren van de communistische idealen, toespraken van de Leider-Leraar enzovoort: het
| |
| |
leven in die jaren moet toch maar monotoon geweest zijn. Interessanter is het de reacties te volgen van de andere toeschouwers in het zaaltje: een Bulgaarse familie van drie generaties die de beelden bekijken met een mix van herkenning en heimwee, verbazing en verveling. De schilderijen in de binnenruimte en de beelden in de tuin tonen zoals verwacht veel portretten van communistische prominenten: Engels, Marx, Lenin, Stalin en Mao; de Bulgaarse leiders Dimitrov en Zhivkov (alsook diens dochter); en zelfs Che Guevara. Voorts ziet men de voorspelbare taferelen die de arbeid en de revolutionaire activiteiten idealiseren, maar ook de tekortkomingen van het systeem zijn zichtbaar op afbeeldingen met daklozen, internering in een strafkamp, ondervraging en foltering. De collectie is al bij al beperkt (ongeveer 150 stukken) maar biedt toch een aantal aangename verrassingen. Bepaalde werken bezitten duidelijk artistieke en esthetische meerwaarde ook los van de socialistische context.
| |
Verleden en toekomst
Uit opiniepeilingen van de laatste jaren blijkt geregeld dat er bij de oudere helft van de bevolking in het voormalige Oostblok heel wat heimwee leeft naar de tijd van het communisme, onder meer als gevolg van de bruuske invoering van de vrije markt. Voor die oudste generaties lijkt het wel alsof er een ‘tweedehandstijd’ is aangebroken - de term is van Svetlana Alexijevitsj - en dat mag men zelfs letterlijk opvatten: overal kun je spullen uit de communistische tijd kopen op curiosamarkten. Op bepaalde plaatsen (zoals in Berlijn) buit men het verleden zelfs schaamteloos commercieel uit
| |
| |
met speciale ‘communistische’ rondleidingen en allerhande arrangementen voor de westerse toerist. Deze moeizame omgang met de eigen geschiedenis blijkt ook nog op andere manieren. In sommige landen werd het politieke apparaat flink ‘gezuiverd’, in andere gebeurde dat nauwelijks en wisselden de machthebbers gewoon van ideologisch jasje. Processen tegen vroegere politieke leiders zijn er uiteindelijk maar weinig geweest. Voorts kreeg het ‘officiële’ geheugen een stevige herijking met wijzigingen inzake feestdagen, onderwijsprogramma's, straatnamen, standbeelden enzovoort. Nieuwe mythes vervingen de oude. Een cultuur van kritisch historisch onderzoek ontbrak lange tijd. Het verleden laat zich echter niet zomaar tussen haakjes zetten.
Dat de communistische regimes dit bij hun aantreden - na 1917 in Rusland en na 1945 in Centraal- en Oost-Europa - wel hardnekkig probeerden, wat niet alleen leidde tot terreur tegenover mensen maar ook tot vernietiging van cultureel erfgoed, heeft veel te maken met de ‘heilshistorische overspanning’ van waaruit ze ageerden (dit verschijnsel is overigens niet uniek voor het communisme, we vinden dit ook terug bij andere ideologieën en bij religies). De revolutionairen gingen over tot geweld vanuit een gevoel van uiterste noodzaak: de eisen van de Tijd moesten nu eenmaal worden ingewilligd. De Geschiedenis werd vergoddelijkt en vroeg om offers. De oude wereld diende opgeruimd. Niet voor niets luidde de formule van het Russische avant-gardisme: ‘De tijd heeft altijd gelijk!’. Als de toekomst aan de deur klopt, gaat ze door de poort van de verschrikking naar binnen.
Het communisme leed aan ‘toekomstabsolutisme’, het postcommunisme worstelt dan weer met het verleden. Die nare dialectiek zou ik graag hoopvol afsluiten met een laatste ‘synthetiserende’ foto.
| |
| |
Hij werd afgelopen zomer genomen in Sofia aan het monument voor het Sovjetleger en toont het fries aan de achterzijde. Centraal in de foto staan soldaten van het Rode Leger (communisme). Rondom de beeldengroep is allerlei graffiti aangebracht (postcommunisme). Vóór en boven op het monument zijn vier kinderen gezellig met elkaar aan het kletsen, duidelijk niet gehinderd door een te groot gewicht van de toekomst, noch het verleden.
De foto van de Brug van de Slowaakse Nationale Opstand (Bratislava) werd gemaakt door Frederik Geudens, alle andere foto's zijn van de hand van Manuel Duran.
|
|