| |
| |
| |
Hans Achterhuis
Het kwaad: banaal of radicaal?
Het is voorspelbaar maar het blijft vervelend. Bijna altijd als ik over Hannah Arendt een lezing houd en ik het begrip ‘de banaliteit van het kwaad’ of de naam van Eichmann laat vallen, is er wel iemand die opmerkt dat toch allemaal achterhaald is wat Arendt hierover zegt. Cesarani, de biograaf van Eichmann, zou korte metten hebben gemaakt van Arendts verslag van het proces tegen deze oorlogsmisdadiger. Soms word ik ook kritisch terechtgewezen met het boek Eichmann in Argentinië van Bettina Stangneth. Zij zou veel materiaal over Eichmann hebben geanalyseerd dat Arendt niet kende en dat overtuigend zou hebben aangetoond dat zij zich ernstig vergiste in haar oordeel over hem. Wanneer ik vervolgens informeer of de vragenstellers deze boeken gelezen hebben, is het antwoord bijna altijd negatief. De twee namen van Cesarani en Stangneth lijken vooral als sjibbolet gebruikt te worden om te laten zien dat men kritisch durft te kijken naar een beroemd filosoof. Mij wordt dan vaak in één adem door verweten dat ik naïef ben, omdat ik nog steeds in haar ‘zou geloven’.
Laat ik maar beginnen te erkennen dat ik dit in zekere zin doe. Ja, ik ben inderdaad voor haar gevallen toen ik lang geleden haar reportage over het proces tegen Eichmann las. Dat fascineerde mij zo sterk dat ik vervolgens haar hele werk intensief ging bestuderen. Neen, ik ben het lang niet altijd met haar eens. Maar vanuit een intellectuele vriendschap heb ik al haar werk steeds volstrekt serieus genomen. Wanneer een vriendin die scherp denkt en helder observeert, bepaalde onaangename waarheden opschrijft die je tegen de haren instrijken, probeer je er toch naar te luisteren. Haar aanval op Sartre in het essay Over geweld irriteerde mij indertijd mateloos, maar vanwege de intellectuele vriendschap las ik het wel uit, al had ik het
| |
| |
liever in een hoek gegooid. Om vervolgens enige tijd later te erkennen dat ze gelijk had en dat ik veel van deze confrontatie had geleerd.
Hoe zit dat met haar visie op Eichmann, die zij als voorbeeld opvoert van wat zij ‘de banaliteit van het kwaad’ noemde? Als nazi-ambtenaar die verantwoordelijk was geweest voor de immense logistieke operatie van het vervoer van joden naar de vernietigingskampen, stond hij in 1961 in Jeruzalem terecht. Als journalist bracht Arendt verslag uit van het proces. Zij zag daar geen monster of duivel, zoals ze, mede op grond van de Israëlische propaganda verwacht had, maar een normaal mens die in al zijn banaliteit tot de meest verschrikkelijke misdaden - daar liet Arendt geen twijfel over bestaan - in staat was. Die benadering werd haar niet in dank afgenomen. Ze leidde tot een heftige controverse, die in de film die Margarethe von Trotta in 2013 over Arendt maakte, goed in beeld werd gebracht en die eigenlijk tot vandaag voortduurt.
Aanvankelijk won Arendts visie op Eichmann en de banaliteit van het kwaad meer en meer terrein. Ze werd bijvoorbeeld door de groepen die zich in de Verenigde Staten tegen de Vietnamoorlog verzetten, gebruikt om McNamara, de grote rekenaar in het Pentagon, die ervan uitging dat bij een zeker aantal bombardementsvluchten en de daarbij horende gedode vijanden de oorlog gewonnen kon worden, samen met zijn ambtenaren als Eichmannetjes aan te klagen.
| |
Twee tegenstemmen
Deze visie op Eichmann kantelde in 2004 met de verschijning van Eichmann. His Life and Crimes van David Cesarani. Het slot van deze biografie bevatte een felle aanval op de manier waarop Arendt Eichmann in beeld had gebracht. Als vakhistoricus veegde Cesarani de vloer aan met een amateuristische filosofe, die niets van de principes van serieuze geschiedschrijving zou hebben begrepen. Het grote publiek sprong hier dankbaar boven op. Het toch wel ongemakkelijke en confronterende concept van de banaliteit van het kwaad kon de prullenbak in. De biografie van Cesarani hoefde je daar niet voor te lezen, het was voldoende om zijn naam te noemen.
In 2011 deed Bettina Stangneth hier met haar Eichmann in Argentinië nog een schepje bovenop. Arendt zou zich door het toneelspel van Eichmann tijdens zijn proces in de luren hebben laten leggen. Recent gevonden documenten van zijn verblijf in Argentinië zouden onweerlegbaar aantonen dat Eichmann altijd een overtuigde nazibeul was geweest en gebleven; niets normaal mens, weg met de idee van banaal kwaad. Net als Cesarani vierde Stangneth haar triomfen op de rug van haar beroemde voorgangster. Haar zeer specialistische boek werd zelfs direct in het Nederlands vertaald.
| |
| |
Alle belangrijke kranten werden in de reclamefolder uitvoerig geciteerd. Laat ik het hier maar bij De Groene Amsterdammer houden. ‘Stangneth gaat verder en is overtuigender dan Cesarani omdat ze gebruik maakt van tot nu toe zo goed als onbekend en in ieder geval ongebruikt materiaal. Hieruit komt een geheel ander persoon tevoorschijn dan bekend uit de verhalen van Arendt en anderen’.
Ook al lijkt de weerlegging van Arendts visie op Eichmann zo voltooid, de discussie over het centrale begrip van de banaliteit van het kwaad gaat door. Van vrienden uit Frankrijk kreeg ik pas een schitterend speciaal aan Arendt gewijd nummer van Philosophie Magazine. In het langste deel ervan Over het kwaad vechten voor- en tegenstanders van Arendt nog even heftig als vijftig jaar geleden. De Amerikaanse filosofe Susan Neiman beschouwt Arendts reportage bijvoorbeeld nog steeds als één van de belangrijkste filosofische werken uit de vorige eeuw. Ze geeft toe dat de studie van Stangneth een definitieve keer in de visie op Eichmann heeft gebracht, maar het concept van de banaliteit van het kwaad blijft uiterst belangrijk om de vele vormen van hedendaags kwaad te begrijpen en te analyseren. ‘Het feit dat Arendt Eichmann als persoon niet juist beoordeeld heeft, verandert hier niets aan’. Ook bij ons gaat de discussie gewoon door. De grote stapels krantenartikelen die ik hierover verzameld heb, getuigen er overvloedig van. Tegenover een Arendtbasher als vroegere hoofdredacteur Martin van Amerongen van De Groene Amsterdammer stond in het verleden publicist Anil Ramdas die het concept van Arendt naar de (neo)koloniale werkelijkheid doortrok, terwijl vorig jaar nog Abram de Swaan en ikzelf voor een uitverkochte collegezaal onder de gedegen leiding van de betreurde Wim Brands een robbertje uitvochten over de mogelijke implicaties van het idee van de banaliteit van het kwaad.
| |
Herwaardering van Arendts analyse
Zelf wil ik nog een stap verder gaan, of beter misschien een stap terug. In tegenstelling tot de meeste huidige discussianten denk ik de studies van Cesarani en Stangneth uitputtend van kaft tot kaft te hebben doorploegd. Ik blijf verbaasd over de grote gebreken ervan en vooral over de onwetenschappelijke manier waarop Arendt door hen is af geserveerd. Met een serieuze, open benadering heeft dit laatste weinig te maken. Er lijkt eerder sprake van jalousie de métier. De positie van Neiman, hoe aantrekkelijk die ook voor een Arendt-adept mag zijn, vind ik te gemakkelijk. Ik weet gewoon niet of Arendt zich in de persoon van Eichmann heeft vergist. In elk geval hebben de studies van Cesarani en Stangneth hier mij niet van overtuigd.
| |
| |
Laten we maar met de eerste beginnen. Toen ik Eichmann. His Life and Crimes las, vond ik vooral veel overeenkomsten met de manier waarop Arendt de levensloop van Eichmann besprak. Ook Cesarani schetst Eichmann uitdrukkelijk als een normaal mens die in de loop van zijn carrière monsterlijke trekken begon te vertonen. De recensies, die ik van Cesarani's studie bewaard heb, onderstrepen mijn leeservaring. Ik geef één voorbeeld. De bespreking van Fred Reurs in Trouw (27 november 2004) loopt uit op de volgende conclusie: ‘Volgens Cesarani had het bederf [van Eichmann] er niet altijd al in gezeten, maar was het geleidelijk ingetreden. Deze zo gewone man met een gemiddeld verstand had geleerd de joden op een koele, afstandelijke manier te haten. De verontrustende boodschap van Cesarani's genuanceerde biografie is dat het niet nodig is abnormaal te zijn om... een massamoordenaar te worden’.
Dit alles wijkt zoals gezegd, niet sterk af van de persoonlijke ontwikkeling van Eichmann, zoals die niet alleen door Hannah Arendt, maar ook door Harry Mulisch in De Zaak 40/61 is geschetst. Hoogstens zijn de inschattingen van Arendt en Cesarani over het tijdstip waarop Eichmann zich tot een fanatieke uitvoerder van de Holocaust ontwikkelt, verschillend. Een neutrale biograaf zou de grote overeenkomsten met Arendts reportage hebben kunnen erkennen, om vervolgens de verschillende inschattingen rustig te bespreken en uit te leggen. Zo niet Cesarani.
In de nabeschouwing van zijn boek vindt een totale afrekening met Arendt plaats waar het ressentiment en het venijn van af druipen. Daarbij gaat Cesarani zeer selectief te werk met losse citaten uit haar privécorrespondentie met Karl Jaspers en May McCarthy op grond waarvan hij beweert dat ze sterk bevooroordeeld was en dat daarom haar feitenmateriaal niet zou kloppen. Veel voorbeelden hiervan geeft hij niet. Hij valt vooral terug op een eerdere aanval op Arendt van de historicus Jacob Robinson, waarbij hij vergeet te vermelden dat Arendt een uitvoerige en wat mij betreft overtuigende repliek op diens aantijgingen schreef. Daarnaast richt Cesarani zijn venijn vooral tegen ‘Arendts bondgenoten’, waarbij hij de psychiater Bruno Bettelheim opvoert als degene die Arendts denken beslissend beïnvloed zou hebben. Ik viel van mijn stoel van verbazing, omdat ik wist dat Arendt een afkeer had van sociaalpsychologische verklaringen van het totalitarisme en de Holocaust en omdat ik de naam Bettelheim in haar werk en in haar biografie nog nooit in deze zin was tegengekomen. Ik werd gedwongen de registers bij Arendts boeken en haar correspondentie zorgvuldig te checken. Dat bevestigde mijn vermoedens: Bettelheim speelt geen enkele rol in haar denken. Cesarani's uitvoerige aanval op Bettelheim als belangrijk onderdeel van zijn afrekening met Arendt blijkt elke grond te missen.
| |
| |
| |
Eichmann in Argentinië
De toon van Stangneth in Eichmann in Argentinië is heel verschillend. Hier is duidelijk geen sprake van de superieure, masculiene stem van een professionele wetenschapper die een vrouwelijke denkster de les leest. Stangneth onderstreept in het begin van haar studie dat ‘er niet zomaar afstand kan worden genomen van een visie als die van Arendt’, ze looft haar ‘moed’ om te willen begrijpen en een oordeel te durven uitspreken, ze neemt impliciet afstand van Cesarani's oordeel over Arendt door hem nog eens te citeren met de uitspraak ‘dat Eichmann niet het sadistische monster was dat de kranten later van hem gemaakt hebben’ Ze constateert dat Arendt waarschijnlijk één van de weinigen is geweest die de ‘3564 pagina's verhoorverslagen’, van het proces consciëntieus doorwerkte.
Eichmann in Argentinië berust als tegenhanger van Arendts Eichmann in Jerusalem op één grote these. Arendt kon het vele op bandjes opgenomen materiaal met uitspraken die Eichmann in Argentinië had gedaan, niet kennen en zou zich daarom hebben vergist. Uit deze teksten zou duidelijk blijken dat hij geen kleurloze, ijverige ambtenaar was die braaf bevelen opvolgde, maar integendeel een rabiate antisemiet en een overtuigde nazi.
Ik heb deze these van Stangneth nooit begrepen. Van Arendt is bekend dat zij, zoals ik al vermeldde, weinig gevoel voor psychologie had. Ik herken dat bij mijzelf en daarom voel ik mij misschien wel zo thuis in haar filosofie. Maar er is één psychologisch begrip dat mij perfect van toepassing lijkt op Eichmanns uitspraken uit Argentinië: cognitieve dissonantie. Mensen rechtvaardigen achteraf de inspanningen en overtuigingen uit hun verleden, ook al zijn die door de geschiedenis volstrekt weerlegd. Wanneer ze dat niet zouden doen, zouden ze moeten toegeven dat hun hele leven op een vergissing had berust. Het lijkt mij daarom volstrekt onrealistisch om, zoals Stangneth lijkt te doen, ervan uit te gaan dat Eichmann in het nazi-milieu waarin hij in Argentinië verkeerde, plotseling in een schuldbewust koorknaapje getransformeerd zou zijn. Alle memoires van nazikopstukken waar wij over beschikken, vertonen het beeld van een blijvende, zelfs vaak groeiende ideologische starheid. Waarom zou Eichmann daarvan moeten afwijken?
Met een verbluffende interpretatieve inspanning gaat Stangneth het bandmateriaal met gesprekken van de naziclub uit Argentinië te lijf om er de ‘ware’ Eichmann uit te filteren. Het deed mij sterk denken aan de manier waarop bijbelexegeten uit het vele verschillende bronnenmateriaal de ware, historische uitspraken van Jezus proberen te distilleren. Of Eichmann dit soort zorgvuldige benadering ook verdient, lijkt mij twijfelachtig. Zoveel belangrijks heeft hij niet te beweren. Stangneth zelf geeft, al is het eerder in voetnoten dan in haar tekst zelf, toe dat Eichmann een pathologische leu- | |
| |
genaar en een ongehoorde opschepper was. In de ‘Alte Kameradensfeer’ van de nazireünies probeerde ieder zijn gesprekspartners in radicaliteit te overtreffen. Verdient het echt de formidabele inzet en inspanning van Stangneth om hier de ‘echte’ overtuigingen van Eichmann uit te halen?
In het proces in Jeruzalem beschikte men al over een deel van de Argentijnse uitspraken van Eichmann. Arendt kende ze goed en verwees er in haar reportage naar. Ze deed ze af als opschepperij van een middelmatig persoon met een minderwaardigheidscomplex. Ondanks mijn met haar gedeeld tekort aan psychologisch interpretatievermogen, denk ik dat zij hier dichter bij de waarheid over Eichmann als persoon is dan Stangneth in haar dikke studie. Let wel: ik weet niet en ik beweer niet dat Arendt gelijk zou hebben. Maar dat haar visie door Stangneth weerlegd zou zijn, wil er bij mij niet in.
Daar komt nog iets bij. Stangneth lijkt geen enkele moeite te doen om zich in de vele teksten van Arendt over nazidom en totalitarisme te verdiepen. Met name het als een standaardwerk beschouwde The Origins of Totalitarianism uit 1951 en een verslag van Arendt over de Auschwitzprocessen uit 1966 ontbreken op pijnlijke wijze in haar literatuurlijst. Zij bestaat het zelfs om te poneren dat ‘de werkelijke studie van de geschiedenis van het nationaalsocialisme pas begon met het Eichmannproces’. Net als helaas de veel andere discussianten over het Eichmannproces, gebruikt ze belangrijke andere teksten van Arendt niet om haar idee over de banaliteit van het kwaad in een bredere context te plaatsen en zo beter te begrijpen. Wetenschappelijk lijkt deze benadering mij onder de maat.
| |
Banaal of radicaal kwaad?
Voorlopig lijkt er zo geen einde te komen aan de al meer dan een halve eeuw durende controverses over de persoon van Eichmann. Ik vermoed dat de discussie door zal blijven gaan. Het gaat namelijk niet over Eichmann maar over onszelf. Op zich is Eichmann, of hij nu als normaal of als monsterlijk wordt beschouwd, een oninteressante figuur. Arendt heeft gelijk met haar stelling dat hij nergens de demonische eigenschappen laat zien, die personages van Shakespeare als Richard III of Jago ten toon spreiden. Hij spreekt niet tot de verbeelding als deze duistere helden, hij sleept je niet mee in de uitoefening van het kwaad.
Het gaat dus over onszelf. Hoe vreemd het misschien op het eerste gezicht klinkt, de these van de banaliteit van het kwaad was voor Arendt een reden voor een zeker optimisme over de menselijke conditie. In The Origins of Totalitarianism had ze de vernietigingskampen beschreven als manifestaties van het radicale kwaad. Haar walging en afkeer, gepaard aan de angst dat het totalitarisme een blijvende bedreiging inhield, tekenden haar stijl.
| |
| |
Recensenten verweten haar daarom onwetenschappelijkheid. Ze kon haar negatieve gevoelens niet verbergen toen ze over het radicale kwaad schreef.
Dat ligt totaal anders in Eichmann in Jerusalem. Dat het kwaad ook banaal is, dat het normale mensen kan corrumperen, laat zien dat het ook tegengehouden kan worden. Het kwaad blijkt alleen maar uitgevoerd te kunnen worden wanneer tienduizenden normale mensen binnen een op het principe van het radicale kwaad georganiseerde maatschappij, hun taken ijverig en gedachteloos volbrengen. Ze kunnen ook neen zeggen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Denemarken waar Eichmann met zijn eis om de joodse medeburgers te transporteren, nul op het rekest kreeg. Arendt besteedt in haar reportage veel aandacht aan dit voorbeeld van een ‘normale’ Europese bevolking die weigerde mee te werken aan de uitvoering van het radicale kwaad.
Het begrip ‘banaliteit van het kwaad’ gaat daarom eerder over normale, gewone mensen, dan over Eichmann. Daarom wordt het ook vaak als een ernstige provo catie ervaren. Het is ongemakkelijk om jezelf in relatie tot het kwaad te moeten onderzoeken. Hieruit valt ook de blijvende aantrekkingskracht van de studies van Cesarani en Stangneth te verklaren. Ze werden nauwelijks rustig en serieus gelezen maar snel omhelsd als weerleggingen van de these van Arendt. Daar hoefde men zich gelukkig niet meer mee bezig te houden!
Overigens maakt Arendt het voor haar lezers die dit wel willen doen, niet gemakkelijk om het begrip ‘banaliteit van het kwaad’ te duiden. Ze is haar hele leven met de natuur van het kwaad bezig geweest zonder tot een heldere en eenduidige conclusie te komen. Vooral in haar meer persoonlijke teksten zie je haar blijvende worsteling met het kwaad. In relatie hiermee duikt het begrip ‘banaliteit’ voor het eerst op in de briefwisseling met haar leermeester en vriend Karl Jaspers. Die heeft het in een brief van 19 oktober 1946 over zijn angst dat de nazikopstukken een satanische grootheid wordt toegedacht. Jaspers vindt dat ze eerder in ‘al hun banaliteit’ geportretteerd moeten worden. Hij overtuigde Arendt toen niet. Zij bleef voorlopig vasthouden aan het aan Kant ontleende idee van het radicale kwaad.
Dat de vragen over de aard van het kwaad haar voortdurend bezig hielden, zie je ook mooi in het Denktagebuch, waarin ze van 1950 tot 1973 haar denkervaringen optekende. Het denken vergelijkt zij met het weven van het tapijt door Penelope, die 's nachts weer uithaalt wat ze overdag bereikt heeft. Zo vindt volgens Arendt het denken ook plaats. Het bereikt bijna nooit een blijvend resultaat, maar herneemt zichzelf voortdurend. Het is fascinerend om in de twee delen van haar Denktagebuch dit denkproces te volgen, maar het is ook hemeltergend dat je als lezer zelden eenduidig ziet wat het oplevert.
Waar dit wel het geval was, kwam het, overigens steeds als een voorlopig resultaat, in het gepubliceerde werk van Arendt terecht. Dat gebeurde ook wel met de resultaten van het denken over de banaliteit van het kwaad, maar
| |
| |
vanwege de druk van de controverse rond haar reportage, zag Arendt zich gedwongen snel te interveniëren en te publiceren. Dat resulteerde in twee met elkaar strijdige en niet volledig uitgedachte visies op de banaliteit van het kwaad.
Aan de ene kant wijst Arendt de veralgemening van haar these af. Ze beweert dat hij in eerste instantie alleen maar betrekking heeft op één door haar beschreven persoon, Adolf Eichmann. In het naschrift bij de boekuitgave van haar reportages neemt ze afstand van mensen die beweren dat er ‘in ieder van ons een Eichmann schuilt’. Om elk misverstand te voorkomen stelt ze dat ze nooit als onderzoekster naar Jeruzalem zou zijn gegaan ‘als ik dit soort ideeën gedeeld zou hebben’. Haar verslag is daarom geen uitwerking van een al bestaand idee, maar bevat een les voor de lezer. ‘Dat een dergelijk gebrek aan werkelijkheidszin en een dergelijke gedachteloosheid in een mens [Eichmann dus] meer onheil kunnen aanrichten dan alle boze driften die het mensenhart eigen zijn tesamen, dat was de les die men in Jeruzalem kon leren. Maar het was een les, geen verklaring van het fenomeen en evenmin een theorie erover’.
Toch ontwikkelt Arendt in andere teksten wel degelijk het begin van een theorie over de banaliteit van het kwaad. Dat gebeurt als eerste in de briefwisseling met haar Israëlische vriend Gersham Scholem, de grote kenner van de joodse mystiek. Daarin stelt ze in algemene zin dat het kwaad geen wortels en dus geen diepgang heeft en daarom nooit radicaal (radix betekent wortel) kan zijn. Het is banaal en oppervlakkig en verspreidt zich als een schimmel - een beeld dat ze van Jaspers overneemt - al woekerend over de aarde. ‘Ik ben dus van mening veranderd’, geeft ze Scholem toe, ‘en spreek niet langer over het radicale kwaad’.
Toch lijkt mij dit niet haar laatste woord. In 1966 schrijft Arendt een lang artikel over het Auschwitzproces, waarbij SS'ers die in dit kamp dienst deden, werden berecht. Het ging hier niet, zoals bij Eichmann, om schrijftafelmoordenaars. Arendt aarzelt hier niet om begrippen als ‘satanische vindingrijkheid’ en ‘openlijk sadisme’ in de mond te nemen als het over de beulen gaat, Die mogen dan wel ‘klinisch normaal’ heten, maar dat verhinderde niet dat ‘sadisme de belangrijkste factor in Auschwitz was’. De woorden radicaal en banaal vallen niet in dit artikel, maar voor de lezer lijdt het geen twijfel dat we hier in elk geval met ‘extreem’ kwaad te maken hebben.
Banaal, radicaal, extreem, het is duidelijk dat Arendt tot ‘de denkers’ behoort die volgens De oogst, een serie van NRC Handelsblad, in de vorige eeuw ‘ons wereldbeeld veranderden’. De geruststellende idee dat het kwaad altijd herleid kan worden tot de boze bedoelingen van slechte anderen, is sinds haar Eichmannreportage onhoudbaar geworden.
|
|