| |
| |
| |
Mario Coolen
Zo leerde ik Santa Lucía kennen
Zonder La peste had ik Santa Lucía misschien wel nooit leren kennen. De roman van Albert Camus, door hem een kroniek genoemd, las ik tijdens mijn studie theologie aan de universiteit van Nijmegen. Vooral de figuur van dokter Rieux maakte diepe indruk op me. Als in de Algerijnse stad Oran de pest uitbreekt, kiest Rieux de kant van de slachtoffers, niet omdat hij een held is maar ‘omdat hij zich aangetrokken voelt tot zijn medemens en besloten heeft van zijn kant onrecht en concessies niet te tolereren’. In hetzelfde Oran worstelt ook pater Panneloux met de pest, maar de geleerde jezuïet ziet de verschrikkelijke ziekte als een verdiende straf en een kans om tot inkeer te komen. Pas als Panneloux samen met Rieux getuige is van de verschrikkelijke dood van een kind, verandert zijn toon en uit hij zijn waardering voor de dokter die hij als een bondgenoot beschouwt ‘omdat ze beiden vechten voor het heil van de slachtoffers’. Maar Rieux houdt niet van grote woorden. Niet het heil, maar de gezondheid van de mensen, daar is het hem om te doen; wat hem interesseert is ‘leven en sterven voor wat je liefhebt’ Voor mij was het duidelijk, ik wilde na mijn studie niet met grote woorden gaan verkondigen waar ik in geloofde, maar me concreet inzetten voor mensen die slachtoffer zijn van onrecht en hen de helpende hand rijken. Maar, waar lag mijn Oran?
Juist in die periode leerde ik een groep missionarissen kennen die in het stadje Santa Lucía Cotzumalguapa in Guatemala pastoraal werk verrichtte bij seizoenarbeiders op suikerrietplantages. Zij stonden open voor mijn voorstel om de kennis die ik in jaren studie had opgedaan, in dienst te stellen van het vormingsproces van de arbeiders. En zo vertrok ik eind 1972 met steun uit een fonds van Nederlandse religieuzen naar het voor mij nog onbekende Guatemala. In het contract met het pastorale team van Santa Lucía werd als mijn taak genoemd ‘het bevorderen van het proces van be- | |
| |
wustwording van de plantagearbeiders en het begeleiden van basisgroepen’ Mooie woorden, maar eigenlijk had ik amper een idee van het harde bestaan van de suikerrietkappers aan de tropische Zuidkust. Maar ook dokter Rieux ontdekte pas gaandeweg wat de pest concreet betekende. Om vervolgens, als een ‘heilige zonder god’, zijn taak als arts zo goed mogelijk te vervullen.
Midden in de nacht schrik ik wakker. Bij het huis in Santa Lucía waar ik sinds mijn aankomst in Guatemala met mijn nieuwe collega's woon, klinken opgewonden stemmen in een voor mij onbekende taal. Als ik naar buiten kijk, zie ik drommen mensen; het blijken Indiaanse seizoenarbeiders te zijn die op vrachtwagens vanuit het bergland van Guatemala naar de Zuidkust zijn gebracht om te gaan werken op de suikerrietplantages. Niet alleen mannen maken de vaak riskante tocht naar de plantages, ik zie ook vrouwen, kinderen, hier en daar een schichtige hond. De nieuw aangekomen gasten zoeken een plekje op de stoep voor ons huis, totdat in de vroege morgen koppelbazen de arbeiders verzamelen en hen naar de plantages brengen. Als ik later kennismaak met het werk op de plantages gaan mijn ogen pas echt open. In een verzengende hitte worstelen arbeiders met metershoog suikerriet, gezichten herken ik amper omdat het suikerriet voor het kappen in brand wordt gestoken waardoor de kappers al snel bedolven zijn onder een laag as en plakkerige suiker die uit de stengels sijpelt. De lonen op de plantages zijn schrikbarend laag, de behandeling van de arbeiders vaak ronduit grof. Het soort pest dat ik aantref aan de Zuidkust is niet het gevolg van een levensgevaarlijke epidemie, van microben die hun dodelijk werk doen, maar van een lang proces van historische achterstelling en diep gewortelde rechteloosheid. Dit treft met name de Mayabevolking van Guatemala. En waar is hier het medicijn?
Geleidelijk voeg ik me in het werk dat het pastorale team van Santa Lucía als prioriteit heeft gekozen: het vormen van kleine groepen arbeiders om samen de dagelijkse realiteit van armoede en uitbuiting onder de loep te nemen. Door samen met de arbeiders telkens de vraag van het ‘waarom’ te stellen, wordt de vanzelfsprekendheid van een land dat is opgedeeld in een rijke bovenlaag en een verarmde massa, doorbroken. In de groepsbijeenkomsten proberen we woorden te vinden voor de opgekropte pijn en frustratie van een slavenbestaan, we trachten ons voor te stellen hoe een waardig leven en een goed bestaan voor iedereen er uit zou zien. Alle stemmen worden gehoord en alle meningen tellen. Met de arbeiders lezen we ook passages uit de Bijbel die onrecht aanklagen, en onderstrepen dat verzet tegen onderdrukking en onderdrukkers geen ongepaste rebellie zijn, maar signalen van een geloof dat het anders hoort en dat het anders kan.
Bij het zoeken naar verbetering in de werkomstandigheden op de plantages wordt gaandeweg duidelijk dat het ontbreken van sterke arbeidersor- | |
| |
ganisaties het grote obstakel is. Daarbij komt nog dat het oprichten van een organisatie van plantagearbeiders uiterst moeilijk is vanwege de voorwaarden die de wet hiervoor stelt: ten minste twintig arbeiders moeten kunnen lezen en schrijven en dienen bovendien te beschikken over een vast werkcontract. Diezelfde wet bepaalt ook nog dat staken niet geoorloofd is tijdens de oogstperiode van de belangrijkste exportproducten suikerriet, koffie en katoen, eigenlijk het enige moment waarop de arbeiders hun kracht zouden kunnen tonen. Wanneer we met ons pastorale team pogingen ondernemen om via vorming en alfabetisering aan de voorwaarde voor het oprichten van vakbonden te voldoen, tekent zich bij de plantage-eigenaren een nieuwe strategie af die mede wordt ingegeven door stijgende prijzen in de suikerproductie. Om een zo groot mogelijk arsenaal met suikerriet te kunnen beplanten, ontslaan de eigenaars alle vaste arbeiders die vaak generaties lang op de plantage hebben gewoond en daar ook stukjes grond in bruikleen kregen voor het verbouwen van groenten en maïs. De huisjes van de arbeiders worden nu afgebroken, kerkjes, schooltjes en kliniekjes op het terrein van de plantages worden ontmanteld en op de dan beschikbare grond wordt suikerriet geplant. De vaste arbeiders van vroeger worden nu eventuales of ‘losse krachten’ die van plantage naar plantage trekken op zoek naar werk. En zo treffen ze elkaar op de suikerrietvelden: de Indiaanse seizoenarbeiders die ongeveer zes maanden per jaar op de plantages werken en de nieuwe generatie losse arbeiders uit het kustgebied die niet meer op de plantages wonen maar in dorpjes en gehuchten die tussen de suikerrietvelden liggen ingeklemd.
Oog in oog met deze nieuwe realiteit zetten we dan een stap die tot doel heeft alle plantagearbeiders in een nieuwe organisatie te verenigen, en op 15 april 1978 besluiten we tot de oprichting van het Comité voor Boereneenheid (cuc). Het cuc is geen vakbond in de traditionele zin van het woord, maar een nieuwe beweging die door directe actie verbetering wil brengen in het leven, niet alleen van de plantagearbeiders, maar ook van kleine boeren elders in het land. Het jarenlange werk van vorming en bewustwording van ons eigen pastorale team van Santa Lucía en ontwikkelingsinitiatieven van de kerk in andere delen van Guatemala vormen in feite het fundament waarop het cuc wordt gegrondvest.
Eind 1978, op het moment dat het cuc zijn eerste acties als boerenorganisatie voorbereidt, loopt mijn zesjarig werkcontract met het pastorale team van Santa Lucía ten einde. Ik doe een beroep op de religieuzen in Nederland die tot dan toe mijn verblijf in Guatemala hebben gesteund en van hen krijg ik groen licht om mijn dienstverband met twee jaar te verlengen. In die ‘extra tijd’ zal de nadruk in mijn werk komen liggen op het informeren van de internationale gemeenschap over de ontwikkelingen in Guatemala
| |
| |
en in het verder begeleiden van het cuc. Juist in die periode wordt in Guatemala het Democratisch Front tegen de Repressie opgericht en als lid van de internationale commissie van het Front ben ik de contactpersoon met de Guatemalacomités die in een tiental landen van Europa vorm beginnen te krijgen. Begin 1979 organiseert het cuc de eerste stakingsacties op de suikerrietplantages, maar voorlopig zonder tastbaar succes. Het jonge cuc heeft inmiddels contact gezocht met de San Carlos universiteit en docenten en onderzoekers komen naar het kustgebied om met de arbeiders berekeningen te maken over investeringen en opbrengsten in de suikerproductie en over kosten van levensonderhoud en lonen van de kappers. De nieuwe inzichten stimuleren bij de arbeiders een nieuwe strijdbaarheid. Dan, begin februari 1980, op het hoogtepunt van de suikerrietoogst, gebeurt wat niemand voor mogelijk had gehouden: in enkele dagen tijd leggen meer dan 80.000 arbeiders op de suikerrietplantages het werk neer, een actie die al snel overslaat naar de koffie- en katoenplantages. Als de staking onverminderd doorgaat, besluit de regering het minimumloon te verhogen van 1,12 dollar naar 3,20 dollar per dag, maar de grootgrondbezitters zijn furieus en zinnen op wraak. Nog tijdens de staking wordt er een aanslag gepleegd op Pablo Bautista, die op de plantage Tehuantepec het sein voor de staking had gegeven. Als de spanning verder oploopt, besluit het cuc internationaal aan de bel te trekken en roept daarbij mijn hulp in. En zo reis ik medio maart 1980 samen met enkele leiders van het cuc naar Canada en vervolgens naar Europa om verslag te doen van de dan al historische staking. Maar ook om solidariteit te vragen nu de dreiging van harde represailles overal voelbaar is.
Amper ben ik in Europa gearriveerd als ik het bericht ontvang dat een van mijn collega's aan de Zuidkust, de Filippijnse missionaris Conrado de la Cruz tijdens de 1 mei manifestatie in de hoofdstad van Guatemala is ontvoerd. Onmiddellijk daarna, op 12 mei, wordt de leider van ons team in Santa Lucía, de Vlaamse missionaris Walter Voordeckers, op straat doodgeschoten. Walter was een gedreven priester die tijdens religieuze vieringen de misstanden op de plantages had aangeklaagd. Al voor de staking was er 's nachts met grote letters op ons huis geschilderd: ‘Hier wonen communisten. Oprotten!’ Uiteindelijk zouden na de moord op Walter in de streek van Santa Lucía meer dan honderd personen worden ontvoerd en vermoord die op enige wijze betrokken waren geweest bij de acties in het suikerriet. De explosie van geweld die wordt ontketend door grootgrondbezitters en doodseskaders heeft zonneklaar tot doel paniek te zaaien, om ook in de toekomst elke vorm van georganiseerde actie in de kiem te smoren. De leden van het cuc die het geweld overleven zoeken hun toevlucht in de clandestiniteit of sluiten zich aan bij het gewapend verzet. Terug in Neder- | |
| |
land voel ik me verlamd door de berichten uit Guatemala en als ik verneem dat mijn beste vriend Macabeo Aguilar is opgepakt, is het alsof de grond onder mijn voeten wordt weggeslagen. Macabeo studeerde rechten en via mij had hij het cuc leren kennen; op de plek waar hij met vrienden vormingsmateriaal voor de boerenorganisatie maakte, werd hij op 16 juli 1981 opgepakt en verdween hij voorgoed. Intussen blijf ik de Europese solidariteitscomités voorzien van informatie over wat zich in Guatemala afspeelt, maar uiteindelijk zie ook ik de droom van een politieke omwenteling in het land achter een verre horizon verdwijnen. Medio 1981 kom ik in dienst van de ontwikkelingsorganisatie Solidaridad en samen met mijn nieuwe collega's
krijg ik de kans om het geteisterde Guatemala op de agenda te houden. De kleurige banieren die nog steeds het kantoor van Solidaridad sieren, tonen de thema's die we in de loop van de jaren hebben gekozen: terugkeer van vluchtelingen die tijdens het gewapend conflict een veilig heenkomen zochten in Mexico, mensenrechten, voedselzekerheid en bevordering van de Mayacultuur. Het zijn bescheiden idealen die in de plaats komen van de blauwdruk van structurele veranderingen waar we op hadden gehoopt, maar die voorlopig de pas is afgesneden.
Het is 25 februari 1999 en ik ben terug in Guatemala. Vandaag is een bijzondere dag omdat de door de vn ingestelde Waarheidscommissie haar eindverslag zal presenteren. Ik ben in gezelschap van Dora Mirón, en goede vriendin die destijds samen met haar man César ook werkzaam was voor het cuc. Op de tafel in een zaal die tot de nok gevuld is met belangstellenden liggen de twaalf boekdelen die het waarheidsrapport omvat, de vrucht van twee jaar werk door 273 deskundigen uit 32 verschillende landen. Verbijsterd luisteren we naar de conclusies van het rapport: tijdens het gewapende conflict werden meer dan 200.000 personen gedood of ontvoerd. Het leger en door het leger gecontroleerde paramilitaire organisaties zijn verantwoordelijk voor 93% van de slachtoffers en 83% van hen behoorde tot de Mayabevolking. Twee boekdelen van het Waarheidsrapport bevatten ruim honderd casos ilustrativos ofwel specifieke voorbeelden van hoe leger, politie en doodseskaders hun slachtoffers maakten; drie daarvan hebben direct betrekking op Santa Lucía. Het betreft de moord op Walter Voordeckers, de ontvoering van vakbondsleiders van de suikerfabriek Pantaleón en het drama van de familie Bautista die nauw betrokken was bij de staking van het cuc en als gevolg daarvan acht familieleden verloor. Daags na de presentatie van het Waarheidsrapport bezoek ik samen met Dora de ouders van mijn vriend Macabeo die ik bijna twintig jaar niet heb gezien. Aangedaan vertellen zij het hartverscheurende verhaal van de verdwijning van hun lieve zoon, die ze nog steeds zo verschrikkelijk missen. Licha, de zus van Macabeo, vertrouwt ons toe dat ze vaak droomt van haar verdwenen
| |
| |
broer die in lompen is gehuld en smeekt om mee naar huis te mogen. In haar dromen ziet zij een dodenwake waarvoor alles in gereedheid is gebracht, maar het lichaam ontbreekt. En dan doet Dora voor de familieleden van Macabeo haar eigen relaas, over de ontvoering van haar beide ouders, haar man César en haar schoonvader. Aangeslagen door zoveel verhalen vol verdriet en gemis, maar ook intens dankbaar omdat we elkaar weer hebben teruggevonden, rijden Dora en ik terug naar de hoofdstad. Op dat moment nemen we een besluit: we gaan de verhalen verzamelen van onze collega's en vrienden die voorgoed uit het leven werden weggerukt, we willen de strijd aanbinden tegen het vergeten van de moedige mannen en vrouwen die we samen hebben gekend. Ongemerkt gaan mijn gedachten naar dokter Rieux die, als in Oran de pest onder controle lijkt, besluit om het verhaal van de slachtoffers op schrift te stellen ‘zodat hij niet zou behoren tot degenen die zwijgen, zodat hij kon getuigen van de slachtoffers, zodat hij tenminste een herinnering achterliet aan het onrecht en het geweld dat hen was aangedaan’
In de maanden die volgen, krijgt ons plan om de semblanzas ofwel levensverhalen op schrift te stellen steeds meer vorm. We ontvangen hulp van Paty Camposeco en samen met haar zoeken we het spoor naar de nabestaanden van Santa Lucía die na de ontvoering van hun geliefden vertwijfeld, angstig en in grote armoede achterbleven. Een deel van hen heeft een veilig heenkomen gezocht in de hoofdstad van Guatemala of in het buurland Mexico. In Hull, Canada vinden we de vier overlevenden van het gezin Bautista die daar politiek asiel hebben gekregen. Marcela Bautista, die in haar nieuwe en vaak zo koude woonplaats het tropische Santa Lucía nog steeds erg mist, is overgelukkig dat na al die jaren haar familie niet is vergeten. Als meisje van tien was zij getuige van de ontvoering van haar vader don Alejandro en haar schoonzusje Isabel en ze hoort nu nog wat de zwaarbewapende mannen toen schreeuwden: ‘Stelletje oproerkraaiers, heel jullie familie gaat eraan!’ Net als Marcela is iedereen blij dat er opnieuw contact is, en dat het zo lang verzwegen verhaal eindelijk kan worden verteld. Judith Almira, die haar vader Pablo verloor, verwoordt feilloos wat ons bij het op schrift stellen van de getuigenissen van de overlevenden te doen staat: ‘In de tijd van het verschrikkelijke geweld waren we gedwongen te zwijgen en zijn we bijna de woorden vergeten om ons verdriet uit te drukken. Samen met mijn boer en zus vertellen we nu ons verhaal, proberen we te reconstrueren wat we hebben meegemaakt’. Voor anderen lijkt zelfs de herinnering een illusie. Aida Juarez was nog geen twee toen haar moeder Marcelina Catalan, de echtgenote van cuc-leider René Juarez, werd ontvoerd. Samen met haar boertje Manuel probeert Aida zich wanhopig iets te herinneren van haar moeder, maar hoe de twee kinderen hun gedachten ook pijnigen, ze zien geen beeld en ze vinden geen woorden. Als Dora en Paty de gesprekken
| |
| |
met de nabestaanden voeren en hun heftige getuigenis opschrijven, reist fotograaf Piet den Blanken met hen mee. Hij maakt aangrijpende portretten van de mannen, vrouwen en kinderen die hun verhaal doen, hij fotografeert angstvallig bewaarde en soms door de ratten aangevreten familiefoto's en identiteitsbewijzen van de verdwenen geliefden. Begin november 2011 is het fotogedenkboek met voorlopig dertig levensverhalen klaar om in Santa Lucía ten doop te worden gehouden. De titel van het boek drukt in alle eenvoud uit waar het de nabestaanden om te doen was en is: ‘Omdat we weg wilden uit zoveel armoede’. En de ondertitel van het boek is een veelzeggende handtekening: ‘De gedenkwaardige geschiedenis van Santa Lucía Cotzumalguapa verteld door de hoofdrolspelers’.
Het gedenkboek van Santa Lucía is in Guatemala een groot succes en al spoedig is een tweede druk nodig. Als die in de hoofdstad wordt gepresenteerd, houdt de Nederlandse ambassadeur een vurig betoog over het recht op waarheid en het belang van de herinnering, zodat voor de komende generaties de ervaringen van het verleden niet verloren gaan. Ik herinner me dan een brief van Hannah Arendt, die zorgvuldig opgestelde memoires ‘flessenpost voor de toekomst’ noemt, tekens van leven geregistreerd in tijden van bedreigd bestaan. Intussen breidt de groep van nabestaanden van Santa Lucía haar activiteiten uit en kiest voor zichzelf de naam amde: Asociación Memoria Dignificación y Esperanza. Want daar gaat het om: herinnering, eerherstel voor de vermiste personen en de broodnodige hoop. Het is vooral de wederzijdse ondersteuning die de leden van amde troost biedt en energie geeft om de draad weer op te pakken. Contact met psychologen en individuele of groepstherapie openen de mogelijkheid om de trauma's van het verleden onder ogen te zien en te verwerken en forensische antropologen zijn behulpzaam bij het verzamelen van dna dat nodig is bij de zoektocht naar de vermiste personen. Het openen van massagraven in andere delen van Guatemala heeft al geleid tot identificatie van slachtoffers en arrestatie van daders. In Santa Lucía hebben de nabestaanden de berichten daarover gehoord, maar hier is het nog lang niet zover. Het lijdt geen twijfel dat in de kazerne aan de rand van de stad ontvoerde leden en sympathisanten van het cuc destijds werden gemarteld en daarna waarschijnlijk op het terrein van de kazerne werden begraven. ‘Met mijn blote handen zou ik willen gaan graven’ zegt Dominga Sirin. Zij is er van overtuigd dat haar man Calixto Garcia die werd ontvoerd in het park van Santa Lucía,
vervolgens naar de kazerne is gebracht. Dominga kent personen die zouden kunnen getuigen omdat ze in de buurt van de kazerne woonden en met eigen ogen zagen hoe 's nachts jonge mannen op vrachtwagens werden binnengebracht, waarna er wanhopige kreten klonken. Maar voorlopig durft niemand in Santa Lucía een officiële aanklacht in te dienen. Wel zijn
| |
| |
er nog steeds nieuwe nabestaanden die hun verhaal willen vertellen en dat vraagt om de uitgave van een tweede boek. Dat verschijnt begin 2016 en heeft als titel ‘Totdat we gerechtigheid zien’ In het voorwoord spreken de leden van amde duidelijk uit dat zij geen eeuwige slachtoffers willen zijn, maar fakkeldragers die de hoop van hun verdwenen familieleden op een beter, rechtvaardiger Guatemala aan de komende generaties willen doorgeven.
Tijdens mijn laatste bezoek aan Santa Lucía in februari 2016 praat ik lang met suikerrietkappers uit de streek. Voor hen verschillen de arbeidsomstandigheden op de plantages niet wezenlijk van de tijd waarin het cuc besloot tot actie over te gaan. Rond de suikerfabrieken staan tegenwoordig weliswaar fraaie huisjes voor een selecte groep hogere werknemers, maar op de suikerrietvelden blijft het leven eigenlijk ondraaglijk. Nog steeds veroorzaakt het harde werk grote problemen voor de gezondheid van de arbeiders en steeds vaker is er sprake van jonge suikerrietkappers met ernstig nierfalen als gevolg van het ontbreken van rust, schaduw en drinkwater tijdens het kappen. Bovendien doet zich een nieuw fenomeen voor: het omleiden door grootgrondbezitters van de rivieren in de richting van de suikerriet- en palmolieplantages waardoor gemeenschappen stroomafwaarts zonder water komen te zitten. Santiago Garcia kent de strijd van het cuc van het begin van de jaren tachtig, maar zijn pogingen om de plantagearbeiders opnieuw te mobiliseren hebben nu weinig succes. Santiago begrijpt het wel ‘omdat de mensen weten wat er destijds is gebeurd’. Mijn gesprekspartners vragen mij naar het beleid van Solidaridad, dat de strijd van het cuc destijds zo ruimhartig steunde. Ik vertel hen dat mijn collega's met volle overtuiging werken aan het programma Bonsucro, een initiatief dat ook in Guatemala suikerproducenten er toe tracht te bewegen om - vanuit gezond eigenbelang - de zorg voor het milieu en het welzijn van de arbeiders hoog op de agenda te plaatsen. Uit de reacties van mijn toehoorders spreekt ongeloof, zij twijfelen er duidelijk aan of zij ooit de vruchten zullen plukken van de nieuwe aanpak van Solidaridad. Ik voel me als iemand die zijn huiswerk niet goed heeft gedaan. In de ogen van de plantagearbeiders heeft het systeem gewonnen; zij hebben het gevoel dat, net als in
vroegere dagen, geduld en lijdzaamheid worden gepreekt totdat ‘van hogerhand’ de weldaden van het dominante systeem op hen zullen neerdalen.
Weer terug in Nederland ontvang ik een enthousiast verslag van amde over de herdenking op 12 mei 2016 van Walter Voordeckers. Op de foto's die worden meegestuurd staat een grote groep mensen, veel jongeren ook die laten zien dat amde toekomst heeft en is. Na lang aarzelen besloot de gemeenteraad van Santa Lucía dit jaar om een gedenkteken te onthullen op de plek waar de nog steeds zo geliefde padre Walter 36 jaar geleden werd neergeschoten. Op de gedenkplaat staat, bij zijn naam en de fatale datum
| |
| |
van zijn dood, een Bijbeltekst die op wonderlijke wijze verwoordt hoe ik me na al die jaren voel als het gaat om Santa Lucía en de mensen daar van wie ik ben gaan houden: ‘In ieder geval, laten we op de ingeslagen weg voortgaan’. Dat er op die weg onverwacht lichtpuntjes kunnen verschijnen, blijkt spoedig daarna. De gedenkboeken van Santa Lucía zijn onder ogen gekomen van de Noord-Amerikaanse cineast Steven Spielberg. Die besluit de getuigenis van een aantal leden van amde op film vast te leggen en toe te voegen aan het bekende Shoah Foundation's Visual History Archive. En van de kant van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten komt het signaal dat de prestigieuze organisatie de moorden en verdwijningen van Santa Lucía alsnog tot op de bodem wil uitzoeken. Samen met de nabestaanden besef ik dat het nog lang kan duren voordat er werkelijk recht wordt gedaan aan de slachtoffers van het geweld. Maar één ding is duidelijk. Dank zij onze inspanningen in de afgelopen jaren wordt de muur van zwijgen die was opgetrokken rond het drama van Santa Lucía, steen voor steen geslecht. Bescheiden schaar ik me bij de groep personen waarover dokter Rieux spreekt, helemaal aan het einde van La peste, ‘alle mensen die ondanks hun persoonlijke hevige verdriet toch weigeren plagen te accepteren en die moeite doen om genezers te worden omdat ze geen heiligen kunnen zijn’.
De Spaanstalige gedenkboeken van Santa Lucia zijn ook digitaal beschikbaar:
http://biblio3.url.edu.gt/Libros/2013/pqsalipobre.pdf
http://www.denblanken.com/0/
|
|