| |
| |
| |
Pascal Gielen
De mondiale burgerparade
Over een nieuwe civiele ruimte
Sluipende woede
De terroristische aanslagen en de aanhoudende dreigingen leiden tegenwoordig onze aandacht van een ander soort geweld af, een vorm van agressie die veeleer sluipend door de wereld waart. Het afgelopen decennium werden we bij regelmaat opgeschrikt door plotse en hevige woede- uitbarstingen. Verklaringen voor dit soort geweld laten zich niet direct tot God of vaderland herleiden en stoten daarom op zijn minst op evenveel onbegrip als terrorisme. Hoewel de directe aanleiding soms nog wel kan worden aangewezen, vallen de erupties zelf en vooral de ongemeen grote destructieve proporties buiten ieder begrip. Of het nu gaat om rellen in de Parijse banlieues, de Londense suburbs, het Brusselse Molenbeek, het kat- en-muis-spel rondom de Antwerpse Turnhoutsebaan of het straatgeweld in de Schilderswijk van Den Haag, de oorzaak wordt veelal gelegd bij een betwiste arrestatie of soms een dode door politiegeweld. Waarom echter de reacties zo hevig zijn en waarom ze ook vrij massaal een roerige menigte in gang zetten, blijft onduidelijk. Bovendien kan men bijzonder moeilijk voorspellen of de vlam werkelijk in de pan zal slaan of dat de eruptie dan toch zal uitblijven. Terwijl het symptoom met andere woorden duidelijk is, blijft het onderliggende ziektepatroon weinig vatbaar. Verrast door de plotse uitbarsting blijken mainstreammedia en leidende politici alvast interpretatiekaders te kort te komen. Nicolas Sarkozy sprak in zijn tijd bijvoorbeeld over het ‘tuig’ dat hij wel eens van straat zou vegen, terwijl de Nederlandse premier Mark Rutte het over ‘achterlijke gladiolen’ had. David Cameron stak dan weer zijn morele vinger op toen het in zijn achtertuin gebeurde. Jongeren en nieuwkomers moesten dringend opnieuw waarden en normen worden bijgebracht. Naar aanleiding van de rellen op de Turnhoutsebaan schafte de huidige Antwerpse burgemeester op zijn beurt de city brand ‘'t
| |
| |
Stad is van iedereen’ af. 't Stad kon vanaf nu niet meer van iedereen zijn. Repressieve maatregelen zoals zerotolerantie en meer blauw op straat worden begeleid met een opvallend moraliserende retoriek. De burger dient weer waarden en normen te worden bijgebracht, en wie zich niet wil aanpassen moet maar opkrassen. De stad en ook het land kunnen inderdaad niet meer zomaar van iedereen zijn. Sommige mensen zijn het gewoon niet waard om Amerikaan, Belg, Brit, Duitser, Nederlander, Rus of Europeaan te zijn. Hun recht op burgerschap wordt op zijn minst betwijfeld.
De reacties op gewelddadige erupties herinneren eraan dat burgerschap altijd al te maken heeft gehad met een regulerend mechanisme van in en uitsluiting. Het afgelopen decennium worden we echter geconfronteerd met een opmerkelijke betekenisverschuiving van een formele naar morele invulling. Waar de formele vorm gaat over de juridische status van een burger, behelst moreel burgerschap de buiten-juridische normatieve invulling van wat een goede burger is of moet zijn en doen. De socioloog Willem Schinkel zegt hierover:
Burgerschap is een begrip dat in hedendaags beleid meer en meer opgerekt wordt. Van een nadruk op de formele kanten van burgerschap komen de morele kanten ervan centraal te staan. Wanneer ‘integratie’ vervolgens gezien wordt als ‘burgerschap’, leidt dat tot een quasi-opheffing van het burgerschap van veel burgers in formele zin. De staat probeert dus via aanpassing van het burgerschapsbegrip een discours te promoten dat duidelijk maakt wie wel en wie niet bij de gedroomde samenleving hoort. (Schinkel, 2010, blz. 48).
| |
Actief burgerschap
Wanneer de gemoederen wat zijn bedaard, de scheldpartijen de straat en de media uit zijn, opent de horizon zich voor meer rationele oplossingen. Het zootje ongeregeld met zijn zinloos geweld moet proactief en meer overdacht worden aangepakt. Soelaas wordt de laatste jaren dan ook gezocht in een goed integratie- en participatiebeleid. De notie ‘actief burgerschap’ en de ‘participatiesamenleving’ komen daarbij alsmaar meer op de voorgrond. ‘Big Society’ en actief burgerschap lijken alvast Camerons ultieme geneesmiddelen om maatschappelijke ziektes zoals gewelddadige uitbarstingen te lijf te gaan. Maar ook op Europees niveau zien we de begrippen opduiken. Van Europees burgerschap wordt voor het eerst officieel gesproken in het Verdrag van Maastricht uit 1992. De notie ‘actief burgerschap’ duikt acht jaar later bij de Raad van Europa in Lissabon op. Daarin wordt burgerschap volledig begrepen als een middel om van Europa de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. De opdracht van het
| |
| |
onderwijs en de opvoeding in burgerschap transformeerde de afgelopen drie decennia in het politieke landschap van het humanistische perspectief ‘leren mens te zijn’ naar leren ‘productief te zijn’. Daarbij moet onderwijs dienen om burgers aansluiting te doen vinden bij de arbeidsmarkt. Burgerzin betekent dan in de eerste plaats de wil tot integratie in en participatie aan het economische leven. Wat het onderwijs betreft, leidt dat volgens pedagoog Gert Biesta tot een interessante herschikking van burgerrechten en -plichten: ‘Terwijl een leven lang leren in het verleden een individueel recht betekende, een recht dat correspondeerde met de taak van de staat om middelen en kansen daartoe aan te bieden, lijkt het erop dat een leven lang leren nu de taak van individuen is geworden, hun eigen verantwoordelijkheid, terwijl het het recht van de staat is om van al zijn burgers te vragen dat zij zich daar continu aan wijden, opdat zij aan de eisen van de wereldeconomie kunnen voldoen’ (Biesta, 2011, blz. 66-67, vertaling ae).
| |
De participatiesamenleving
Een gelijkaardige verschuiving kunnen we observeren voor het participatiebegrip. De klemtoon verschuift van beleidsbeïnvloedende (politieke) participatie naar zelfredzame participatie (Van Hees en anderen, 2015, blz. 192). Die slingerbeweging houdt zowel een depolitisering als een individualisering in. Daarmee keert ook hier weer de balans in het rechten- en plichtendebat: het participatierecht van een burger wordt tot een morele verplichting omgedoopt. Tegelijk verglijdt een juridischtechnische semantiek rondom burgerschap naar een veeleer affectgeladen discours. Daarin worden burgers opgeroepen om meer voor elkaar te zorgen en tegelijk minder afhankelijk van de overheid te zijn. Die nieuwe gedepolitiseerde moraal van affectief burgerschap richt zich op het ‘intieme’ lokale en op affectieve relaties onderling in tegenstelling tot het afstandelijke nationale niveau en de anonieme bureaucratie van de welvaartsstaat. Zo krijgen morele en emotionele banden meer waardering dan juridisch-technische of politieke relaties. Deze persoonlijke en kleinschalige afhankelijkheidsrelaties zien we terugkomen in veelgebruikte termen als ‘eigen kracht’, ‘burgerkracht’, ‘eigen verantwoordelijkheid’ of gewoonweg ‘meedoen’. Met de opkomst van affectief burgerschap ligt de nadruk dus op eigen verantwoordelijkheid en actieve solidariteit, wat duidelijk bij de individualiseringstendens aansluit. Solidair zijn is eenvoudigweg een persoonlijke opdracht en verantwoordelijkheid, en steeds minder de plicht van de overheid die deze solidariteit structureel (tussen generaties, tussen gezonden en zieken, tussen werkenden en werklozen, tussen rijken en armen, enzovoort) organiseert. Actief burgerschap met de klemtoon op individuele verantwoordelijkheid impli- | |
| |
ceert dus veelal minder verantwoordelijkheid voor de overheid. Het behoeft weinig argumentatie dat die betekenisgeving goed past
bij een neoliberale maatschappijopvatting die staat voor een terugtrekkende, minimale staat.
| |
Functioneel burgerschap
In de steeds luider klinkende oproep tot ‘eigen verantwoordelijkheid’ verlegt een humanistische visie op burgerschap zich naar een functionalistisch perspectief. Niet meer de ‘totale mens’ wordt als onderwerp van burgerrechten genomen, maar wel de mens die iets kan en vooral iets moet doen. Pas wanneer een persoon kan aantonen dat hij bepaalde functies vervult of op zijn minst de intentie toont om die te vervullen, kan hij aanspraak maken op burgerrechten. Het appel op actief burgerschap wordt dan ook veelal met verplichtingen omkleed. Zo moet de mens die burger wil zijn, laten zien dat hij wil integreren, wil participeren, de taal wil leren spreken, maar ook dat hij zich (flexibel) beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. Binnen de nieuwe retoriek maakt de burger slechts aanspraak op burgerrechten wanneer hij een functie vervult voor de samenleving, voor de economie en voor het Bruto Nationaal Product. Als hij dan al geen werk vindt, moet de onderdaan maar als vrijwilliger aan de slag.
In het verlengde van deze verschuiving van een humanistisch naar een functioneel perspectief, ligt een andere verandering: die betreft de opvattingen over overheidsverantwoordelijkheden. Daarbij worden overheidsverplichtingen minstens aan de aanmaning van burgerplichten gekoppeld. Zo laaide in België in het najaar van 2015 bijvoorbeeld nog een politieke discussie op over de vraag of men zomaar onvoorwaardelijk kindergeld moet toekennen zonder daar schoolplicht aan te koppelen. Kunnen ouders in ruil voor kindergeld niet worden gedwongen hun kinderen te laten onderwijzen?
Het Belgisch dispuut is slechts een voorbeeld dat laat zien hoe welvaartsvoorzieningen zoals de sociale zekerheid, het pensioenstelsel en (gratis) onderwijs steeds meer in vraag worden gesteld. Wat binnen het Rijnland- model als vanzelfsprekende overheidsvoorzieningen voor alle burgers werd gegarandeerd, wordt niet alleen afgebouwd. De resterende overheidsvoorzieningen worden tegelijk aan toenemende verplichtingen van de burger gekoppeld. Die moet niet alleen individuele verantwoordelijkheid nemen, maar ook eigen risico's dragen. De overgang van studiebeurs naar studielening recent in Nederland bijvoorbeeld, herleidt onderwijs als burgerrecht en democratische overheidsplicht tot een persoonlijke keuze op eigen conto. Hetzelfde mag gezegd worden over het aanmoedigen van privaat pensioensparen en het stimuleren van een eigen ziekteverzekering. De afbouw van
| |
| |
de welvaartsstaat genereert dus ook een ‘krimpen’ van het burgerschap of beter van burgerrechten. Of, zoals het in de volksmond de ronde doet: de burger wordt uitgekleed. Nagenoeg overal wordt het formeel of juridisch burgerschap tot een soort minimumpakket afgebouwd.
Deze ‘minimumburger’ krijgt daarentegen wel een uitgebreid takenpakket voorgelegd. Hij moet de eigen talenten ontwikkelen, moet ‘dynamisch’ zijn, moet zich sociaal integreren of moet gewoonweg ‘goede daden’ verrichten. Oproepen om mondig te zijn, politieke vragen te stellen of een democratische rol op te nemen, vinden we daarentegen veel minder terug in de retoriek over actief burgerschap. Zo worden tevens structurele en macropolitieke problemen buiten het vizier gehouden. De actieve burger is volgens Biesta dan ook in de eerste plaats ‘de burger die zal bijdragen aan de reproductie van de bestaande politieke orde’ (Biesta, 2011, blz. 43). Inburgeren en burgerzin aankweken is in zijn termen vooral een zaak van ‘socialisatie’. Dat wil zeggen: inburgerings- en integratiestrategieën hebben tot doel individuen een bestaande sociale orde en cultuur binnen te leiden, zonder competenties aan te reiken waarmee ze die orde in vraag kunnen stellen. Kritiek en politieke actie veronderstellen daarentegen processen van subjectivering waarin individuen in confrontatie met anderen leren argumenteren. Daarbij leren ze tevens dieperliggende sociale, politieke en economische verhoudingen ontrafelen. Actief burgerschap lijkt de mogelijkheid op kritisch burgerschap te verdringen. Maatschappijkritiek wordt alvast veelal naar zelfkritiek afgeleid. Wat er misgaat in de wereld heeft in de eerste plaats te maken met de eigen beperkte activiteit en verantwoordelijkheidszin. De actieve burger wordt dus wel aangezet tot participatie, maar nauwelijks tot emancipatie. Mondigheid heet tegenwoordig vooral een ‘sociale vaardigheid’ die de burger in staat moet stellen om met de buren en zijn potentiële werkgever te spreken. De buurt of collega's aanzetten tot activisme of burgerlijke ongehoorzaamheid behoort veel minder tot het register van het actief burgerschap.
Kortom, nieuwe opvattingen over burgerschap passen binnen een consensusdemocratie. Die gaat ervan uit dat er consensus is over het bestaande politieke model, maar ook dat besluitvorming binnen en opvattingen over de liberale representatieve democratie op consensus berusten. Zo'n model steunt op de veronderstelling dat iedere potentiële onderdaan de bestaande waarden en normen onderschrijft. Wie dat niet doet, valt eenvoudigweg buiten de politieke ruimte. Omdat het consensusmodel er juist van uitgaat dat de liberale representatieve democratie de enige échte vorm van politiek is, wordt al wie dit niet onderschrijft, vogelvrij verklaard. Wie de waarden niet wil vatten, wordt daarom niet uitgesloten omwille van politieke redenen, maar op morele gronden. Herinner de oorlogstaal die George Bush jr.
| |
| |
over ‘the axe of evil’ naar boven haalde na de aanslagen op 9/11, maar denk ook terug aan scheldwoorden als ‘tuig’ of ‘achterlijke gladiolen’ die leidinggevende politici bij gewelddadige erupties van eigen burgers in de mond nemen. Wie achterlijk of ‘des duivels’ is, kan nooit politieke rechten verdienen.
De eerder gesignaleerde overgang van formeel naar moreel burgerschap loopt dus in de pas met de verschuiving van een democratisch naar een moreel discours binnen de politieke arena. Dat democratie echter voortdurend zelf onderwerp van discussie en dus juist van dissensus tussen burgers onderling is, lijkt de retoriek over actief burgerschap en de participatiesamenleving te verdringen. Nochtans is dissensus de kern van een (deliberatieve) democratie. Dissensus betekent dan niet zomaar discussie, ruzie of onenigheid tussen verschillende opinies. Het gaat er vooral om, dat wat nog niet zichtbaar is, zichtbaar te maken, om met de woorden van filosoof Jacques Rancière (2015) te spreken. Dissensus betekent dan bijvoorbeeld wijzen op burgerrechten voor hen waarvoor het heersende beleid ze absoluut niet zag (of wilde zien), of waarvoor de overheid zelfs niet kon begrijpen dat deze ook voor hen zouden kunnen gelden. Het kan ook betekenen dat burgers bepaalde ecologische, sociale, politieke of economische rechten opeisen, rechten waarvan niemand - buiten zijzelf - ervan uitgingen dat deze hen toekwamen. Dissensus bevraagt en breekt dus steeds de consensus, door op het altijd anders mogelijke te wijzen.
| |
De burgerparade
Het merkwaardige positieve effect van de geschetste evolutie is nu net dat de dissensus alsmaar meer boven komt drijven. Tussen overheid en markt, tussen vakbond en werkgever zien we overal ter wereld een groeiende civiele ruimte opentrekken. Wellicht brachten de indignados en Occupy de mondiale draagkracht voor deze nieuwe civiele beweging het meest uitdrukkelijk aan het licht. Tegenwoordig trekt echter een stoet van activisten en burgerinitiatieven over de aardbol. Beter, ze opereren vaak lokaal, maar hun activiteiten werken blijkbaar zo aanstekelijk dat ze overal ter wereld opduiken. Ze lijken zich aan elkaar te spiegelen. Virtuele netwerken en sociale media verbreiden niet alleen in geen tijd hun boodschappen, ook hun tactieken en organisatievormen krijgen er wereldwijde weerklank. Wie even de moeite doet om te surfen, begrijpt al gauw dat het internet tegenwoordig een instructieboek voor burgerinitiatieven vormt. Of het nu gaat om subversieve of revolutionaire praktijken dan wel om ludieke of reformistische activiteiten, nieuwe communicatiemogelijkheden geven ze onmiddellijk een mondiaal gezicht. Van Zapatistas in Latijns-Amerika tot Pussy Riot in Rusland, van Recetas Urbanas en Sanidad Universal in Spanje tot de bezet
| |
| |
ting van het Maagdenhuis in Amsterdam, van Anonymous in Canada tot Culture 2 Commons en Independent Culture in Kroatië, van Teatro Villa Oc- cupato in Italië tot Hart boven Hard in België - hoe divers de achtergrond van al deze initiatieven ook mag zijn, allen kneden ze een nieuwe burgermaatschappij. Welgeweten is dat hun acties even snel verdwijnen als ze verschijnen. Maar wellicht is het de aanhoudende opeenvolging van activiteiten die telt. Bovendien maakt hun groeiende mondiale verwevenheid dat ze van elkaar leren en zich aan elkaar sterken. De socioloog Manuel Castells legt in zijn boek Networks of Outrage and Hope haarfijn uit wat bijvoorbeeld de Egyptische revolutie met de Keukenwarenrevolte in IJsland verbindt.
Punt is dat er een onophoudelijke stroom op gang is gekomen. Hoe heterogeen de aanleiding van acties en initiatieven ook mag blijken, overal ter wereld worden de bouwstenen voor een nieuwe burgermaatschappij gelegd. Virtuele verbindingen en mondiale netwerken maken dat nationale overheden hier steeds minder vat op hebben. De nieuwe civiele ruimte die in de steigers staat, kent een mondiale omvang, en de nieuwe burger zal een wereldburger zijn. Dat klinkt misschien allemaal wat voorbarig, en wellicht iets te optimistisch. Maar terwijl nationale overheden of Europa nog via een representatieve democratie denken hun onderdanen te kunnen onderhouden, valt moeilijk te ontkennen dat in hun achtertuin een geheel andere democratie in de maak is. Immers, de democratie waar nogal wat natiestaten mee schermen, lijkt in feite een neoliberale agenda te verhullen. Een begroting in evenwicht dient als excuus om de welvaartsstaat en solidariteitsstructuren verder af te bouwen. Wanneer er al iets goeds aan de aanhoudende crisis is, dan is het wel dat: het valt steeds moeilijker om het ware gelaat van de vigerende politiek te verbergen.
| |
Zin
De liberale representatieve democratie dient niet zozeer burgerrechten, maar wel privaat eigendom en kapitaal. Onze stembusgang verbergt een politiek-economische ideologie. Net dat brengen sociale bewegingen en burgeracties aan het licht. Hoe uiteenlopend en vluchtig de activiteiten van deze burgerparade ook mogen zijn, de opeenvolgende acties brengen telkenmale schade toe aan de consensusdemocratie met haar retoriek over vanzelfsprekende vrijmarkteconomie en ‘natuurlijk’ competitiemodel. Een hard repressief liberaal beleid van economische maatregelen, bezuinigingen en saneringsoperaties, maar ook van technocratische audits, accreditaties en monitoringsbestuur lijkt nauwelijks nog een hart te hebben. Daarmee verliezen overheden, bestuurders of de politiek in het algemeen hun maatschappelijk draagvlak, want managementpolitiek ontneemt burgers iedere
| |
| |
zin. Een beleid dat enkel met economische parameters navigeert, verhindert betekenisgeving. Zoals een opstapelende verantwoordingsbureaucratie iedere zin en beroepssatisfactie uit het onderwijs, de justitie of de zorg blaast, zo doet ook de economisering van het (actief) burgerschap de vraag naar de zin van dit alles rijzen. ‘Waarom doe ik dit nog’, vraagt de onderwijzer zichzelf af wanneer hij 's avonds formulieren over competenties en contacturen bijhoudt. ‘Wat is de betekenis van dit alles’, denkt de chirurg, wanneer zij door de papierberg gaat. ‘Waar is mijn beroepsplezier gebleven’, mijmert de rechter, die zich nu in een competitieve sfeer met collega's in andere arrondissementen bevindt. En, ‘waarom ons nog inhouden als we nauwelijks nog burgerrechten kunnen genieten’, meent de razende menigte wanneer ze etalages en straatmeubilair aan diggelen slaat.
Zowel professionaliteit als burgerschap hebben bijzonder veel met zingeving te doen. Ze maken het mogelijk om betekenis te geven aan ons eigen zijn, onze plaats en identiteit in een samenleving. Het aanhoudende repressief liberale beleid dat zich fixeert op kwantiteit blokkeert nu juist dit proces van betekenisgeving. We zouden het ook zo kunnen stellen: als arbeiders- revoltes en vakbondsacties de symptomen waren van een onderliggende ziekte, met name van de uitbuiting van het proletariaat sinds vroegkapita- listische tijden, dan is het in laatkapitalistische tijden veeleer de deprivatie van zingeving die het zogenaamde precariaat wanhopig maakt. Alvast leven de dokter, onderwijzer of rechter voorlopig nog niet in armoede, maar zelfs een erkend vluchteling heeft recht op een weliswaar bescheiden uitkering. Een burgerleven draait niet alleen om geld. Mensen kunnen steeds moeilij- ker zin geven aan hun werk en aan de samenleving waarin ze vertoeven. Dat resulteert zoals we weten in stress, burn-out en soms depressie. En terwijl vluchtelingen en andere nieuwkomers het steeds moeilijker wordt gemaakt om zichzelf enige betekenis toe te kennen in het land van aankomst, ontgaat autochtone burgers steeds meer de zin van hun nationale cultuur en politieke identiteit. Wanneer de staat structurele solidariteit afbouwt, gratis onderwijs en gezondheidszorg bemoeilijkt, vraagt de burger zich inderdaad af waarom hij nog belasting betaalt. Wie wordt becijferd, gaat nu eenmaal ook zelf meer rekenen. Kortom, de berekende burger ziet zich steeds meer in een contractrelatie met de samenleving. Deze gerationaliseerde verhouding tussen burger en staat, maar ook tussen werknemer en werkgever, oogt eenvoudig en functioneel. Wat ze echter nooit kan bieden is een ‘ziel’. Daarmee wordt de burger steeds meer de mogelijkheid op een zinvol bestaan ontnomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de groeiende groep die door de alsmaar groter wordende mazen van
de slinkende welvaartsstaat valt, zich op geweld beroept. Het zogenaamde ‘zinloos geweld’ is inderdaad zinloos in die zin dat het voor velen de laatste strohalm is om toch nog betekenis
| |
| |
op te eisen. Wanneer iedere toegang tot zingeving wordt ontzegd, voelt de vuist als het allerlaatste redmiddel om toch nog opgemerkt te worden, om zich toch nog betekenis te verschaffen. En inderdaad, wanneer de rellen uitbreken, hebben media en politici plots weer aandacht voor diegenen die ze decennialang negeerden, waarvan ze iedere (electorale) betekenis veronachtzaamden, waaraan ze iedere zin ontnamen. Geweld is, kortom, het laatste uitdrukkingsmiddel van wie ieder expressiemiddel wordt ontzegd. Agressie op straat, maar ook ten opzichte van zichzelf (zoals bij zelfmoord) bevindt zich met andere woorden aan de rand van cultuur. Wanneer een cultuur niet meer voldoende tekens of zin kan aanreiken om een persoon en zijn omgeving te betekenen, wanneer een mens wordt afgesloten van cultuur, lijkt geweld soms nog de enige weg om terug betekenis op te eisen, zich in een cultuur te kunnen schrijven (Gielen en Lijster, 2015). Dat is paradoxaal de zin van wat men de ‘zinloze’ razernij van ‘tuig’ en ‘achterlijken’ noemt.
| |
Het culturele gemeen
Tegenover zinloos geweld ontpopt zich echter een vitalistische vloed van initiatieven die juist terug betekenis aan beroep, burgerschap of eenvoudigweg het leven wil geven. Wanneer mainstreammedia steeds moeilijker alle stemmen laten horen, wanneer zelfs openbare omroepen nalaten de volledige culturele rijkdom en diversiteit binnen hun eigen samenleven in beeld te brengen; en wanneer de representatieve democratie steeds moeilijker burgers toelaat, ontpopt zich een kleurrijke parade van migranten, kunstenaars, wetenschappers, homoseksuelen, ecologisten, vrouwenrechtenactivisten en vakbondsmilitanten. Wat opvalt is dat dit bonte gezelschap zich alsmaar meer mengt. Nieuwe sociale bewegingen bevechten niet enkel zoals vakbonden de arbeidsrechten van hun leden. Wie naar de actiepunten van pakweg de indignados of Hart boven Hard kijkt, stoot op een allegaartje van eisen en bekommernissen. Terwijl nogal wat mainstreammedia en politici deze dan gemakkelijk afdoen als een volkje dat niet weet wat het wil, is dit echter juist de kern van de zaak. De burgerparade staat voor een totale verandering die niet anders kan dan een heterogeen eisenpakket neerleggen. Zaak is dat ecologisten en vakbondsafgevaardigden, migranten en vrouwenrechtenorganisaties, kunstenaars en dokters, architecten en pedagogen elkaar gemakkelijker vinden in een gemeenschappelijke strijd. Maar wat is dan het gedeelde punt? Wel, dat is nu juist de reeds gesignaleerde zin. De burgerparade wil terug betekenis kunnen geven aan het eigen bestaan, het eigen beroep, het eigen zijn in een samenleving. Daarom is de heterogene strijd ook in de diepste betekenis niet economisch, ecologisch of politiek,
| |
| |
maar wel cultureel van aard. De acties van Anonymous, Pussy Riot of Recetas Urbanas beogen wel zeker sociale, politieke, economische of gendergelijkheid. Maar ze beogen in de eerste plaats dat de economie, de politiek en het samenleven op een andere manier wordt vormgegeven zodat ze ook op een andere manier dan nu betekenis aan henzelf en de samenleving geven. Betekenisgeving is dus de centrale bekommernis van al deze bewegingen. Vandaar dat cultuur als reservoir van betekenissen en zingeving een cruciale rol speelt in hun acties. De subversieve performances van Pussy Riot, de guerrilla-architectuur van Recetas Urbanas, de reuzen van de Hart boven Hard parade, ze bieden allen de imaginaire ruimte om de wereld anders te denken. Hoe utopisch ze ook mogen lijken, telkens opnieuw genereren ze mogelijkheidszin en vooral: ze houden de bonte menigte met haar hoogst heterogene eisenpakket samen. Artistieke uitingen maken precies dat mogelijk: ze genereren een imaginair scherm waarop de meest uiteenlopende wensen en verlangens kunnen worden geprojecteerd.
De groeiende burgeracties beperken zich niet meer tot eenduidige bekommernissen zoals een rechtvaardig inkomen, een opwarmende aarde of vrouwendiscriminatie, maar draaien steeds meer om de inrichting van ons totale leven waar al die zaken deel van uitmaken. De gemeenplaats van deze murmelende menigte is, zoals gezegd, zingeving. En de maatschappelijke plaats waar ze die probeert te genereren heet ‘het gemeen’ of in het Engels de ‘commons’. Tussen markt en overheid, privaat en openbaar domein restaureert de burgerparade met publieke acties, gedeelde stadstuintjes, semilegale bouwwerken, Wikipedia, open source en Creative Commons een ‘gemene’ autonome plek in de stad of op het net. Wanneer de arbeidsvreugde wordt weggemanaged, beroepsplezier en -eer weggesaneerd en burgerrechten in een burgerbegroting vastgerekend, biedt het gemeen nog een van de weinige reservaten voor betekenisgeving. En we hoeven ons geen illusies te maken. Het gemeen vormt geen harmonieuze gemeenschap. Geen hippieromantiek, maar veel bekvechten en geruzie bepalen het toneel van het gemeen. In het gevecht voor betekenis en zin botsen uiteraard tegenstrijdige eisen en verlangens. Maar het is nu juist die dissensus die een ware democratische cultuur levendig houdt. En we mogen hier best optimistisch over zijn. Hoe meer bestuurders zich verschuilen achter begrotingstekorten, hoe hoger het management de verantwoordingsbureaucratie stapelt, hoe meer men burgerrechten afbouwt, hoe groter de honger naar zingeving en cultuur zal zijn, en hoe harder het gemeen zal optreden. Soms gebeurt dat met gewelddadige erupties, maar steeds meer met een kleurrijke en betekenisvolle stoet. De burgerparade maakt zich wereldwijd op om het neoliberalisme definitief ten grave te dragen, om het leven terug zin te geven.
| |
| |
| |
Literatuur
Gert Biesta, Learning Democracy in School and Society, Sense Publishers, Rotterdam, 2011. |
Manuel Castells, Networks of Outrage and Hope. Social Movements in the Internet Age, Polity Press, Cambridge, 2012. |
Pascal Gielen en Thijs Lijster, ‘Culture. The Substructure for a European Common’, in P. Gielen (red.), No Culture, No Europe. On the Foundation of Politics, Valiz, Amsterdam, 2015, blz. 19-66. |
Jacques Rancière, Dissensus. On Politics and Aesthetics, Bloomsbury, New York, 2015. |
Willem Schinkel, ‘The Virtualization of Citizenship’, in Critical Sociology, jaargang 36, nummer 2, 2010, blz. 265-283. |
Susan Van Hees, Klasien Horstman, Maria Jansen en Dirk Ruwaard, ‘Betekenissen van burgerschap van ouderen in de participatiesamenleving’, in Tijdschrift Gezondheidswet, jaargang 93, nummer 5, 2015, blz. 191-196. |
Cok Vrooman, Lonneke van Noije, Jedid-Jah Jonker, Vic Veldheer, ‘Responsabele burgers, regisserende overheid’, in: Vic Veldheer, Jedid-Jah Jonker, Lonneke van Noije en Cok Vrooman (red.), Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid. Sociaal en Cultureel Rapport 2012, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2012. |
|
|