Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 805]
| |||||||
Joost de Bloois en Christine Delhaye
| |||||||
[pagina 806]
| |||||||
kend - ja haast onzichtbaar - is geworden. Het is de term die verwijst naar een economische doctrine die onlosmakelijk is verbonden met een politiek programma dat als paradoxale karakteristiek heeft dat het de politieke rationaliteit heeft ingewisseld voor de economische. Het neoliberalisme is simpelweg de dominante ideologie van deze tijd, die vrijwel het gehele politieke spectrum bezet, ook die domeinen die tot voor kort door andere waardensystemen werden gestuurd: het onderwijs, de zorg, de cultuur, de ruimtelijke ordening, het milieu. De politieke filosofen Toni Negri en Michael Hardt noemden die politiek Empire: de politiek achter de wereldwijde economische globalisering, het netwerk van instituties (het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Centrale Bank, de Wereldbank), bedrijven en (lokale, nationale en transnationale) overheden drongen de afgelopen dertig jaar de neoliberale ideologie als enig voorstelbare politieke rationaliteit aan de wereld op. De belangrijkste strategie, of misschien beter gezegd: het belangrijkste wapen ervan, is de privatisering. Privatisering kan uiteraard opgevat worden in traditionele zin als de overheveling van publiek bezit en publiek vermogen naarprivéhanden. Volgens de politicoloog Wendy Brown is het concept veel breder op te vatten als het verspreiden van het marktmodel en marktwaarden in alle domeinen van het menselijk handelen. Alles en iedereen dient uiteindelijk onderworpen te worden aan de tucht van de markt. Binnen dit marktmodel transformeren publieke domeinen als het onderwijs, de cultuur en de zorg van domeinen die - ondersteund door publieke middelen - een publiek doel dienden, naar domeinen die producten verkopen aan consumenten. Hun doel is niet langer meer om de kwaliteit van het leven en daarmee ook de continuïteit van de sociale verhoudingen te garanderen (door goed opgeleide en gezonde werkende burgers te verzorgen); zij hebben alleen bestaansrecht indien zij zelf rendement opleveren. Privatisering betekent dan ook niet alleen dat publieke goederen ‘vermarkt’ worden, ook burgers worden ‘geprivatiseerd’. Van gemeenschapslid worden zij privépersoon, van burger worden zij consument, en bovenal concurrent. Elk individu wordt in al zijn aspecten gereduceerd tot Homo economicus. Privatisering is zowel een economische strategie als een instrument voor politieke disciplinering. Het plooit de wereld naar de utopie van de vrije markt en schept het (calculerende, competitieve en egocentrische) subject dat daarbij hoort.
Dat het marktmodel ook diep de universiteit is binnengedrongen moge duidelijk zijn: het opdrijven van de arbeidsproductiviteit van het personeel door het onophoudelijk verhogen van de werkdruk, het bezuinigen op de loonkosten door het aanstellen van een substantieel deel van het academisch personeel op basis van flexibele contracten, het zo snel mogelijk | |||||||
[pagina 807]
| |||||||
loodsen van studenten door het opleidingsproces, het bieden van ‘excellente’ programma's tegen hoger collegegeld, alsook het aantrekken van internationale studenten die een veelvoud van het Nederlandse collegegeld moeten betalen, het speculeren met vastgoed, hypotheken en derivaten, het bieden van privé-onderwijs aan bedrijven en individuele klanten (summer schools, mba's, filosofieseminars voor managers, ‘leergangen’ die ceos intellectuele diepte moeten bieden, enzovoort); het zijn evenzoveel instrumenten van de neoliberale universiteit on haar ‘kapitaal’ te verhogen. Het daadwerkelijke gerealiseerde rendement moet duidelijk worden in de ranking en ratings waaraan zowel de individuele academicus als de universiteit in haar geheel voortdurend is onderworpen. De ostentatieve invoering van het rendementsdenken aan de universiteit toont aan dat er geen uitzonderingen (meer) bestaan op het marktprincipe. Het gevolg van deze invoering is dat de universiteit, als één van de voornaamste instituten van de moderne democratische samenleving, in haar fundamenten wordt aangetast. Hoe onvolkomen ook, de (Nederlandse) universiteit was het product van het emancipatoire politieke project van de voorbije twee eeuwen. De universiteit is nooit een ‘ivoren toren’ geweest: zij heeft altijd een sleutelrol gespeeld in de samenleving waar ze deel van uitmaakte. Lange tijd heeft zij het burgerlijk kapitalisme voorzien van haar regenten. Bildung en scholing in burgerschap zijn, historisch gezien, geen zuivere democratische idealen. Zij kregen hun invulling in de negentiende eeuw vooral als onderdeel van de opleiding van de elite (het Bildungsbürgertum) in dienst van de staat en het onderwijs. Echter, de idealen van de burgerlijke universiteit hebben, in potentie, ook altijd een emancipatoire betekenis gehad. De universiteit was de plek waar de intellectuele ontvoogding en de meritocratische Verlichtingsbeginselen van de moderne burgerlijke samenleving levend gehouden konden worden, hoe marginaal ook. In de twintigste eeuw, meer specifiek in de naoorlogse periode, hebben overheden met de uitbouw van de verzorgingsstaat pogingen ondernomen om een voor iedereen toegankelijke, publieke universiteit te realiseren. Het leek erop dat de idealen van Bildung en burgerschap voor iedereen in het verschiet lagen. De universiteit van de naoorlogse welvaartsstaat vervulde een sleutelrol in het streven naar sociale gelijkheid en mobiliteit. Voor de kinderen van de arbeidersklasse, vrouwen en minderheden zou de universiteit de hefboom worden naar maatschappelijke, economische en politieke participatie. We weten maar al te goed dat de ambities om gelijke kansen te realiseren niet ten volle werden waargemaakt. Maar het was tijdelijk wel de kern van het politieke project om de universiteit toegankelijk te maken voor iedereen die er de nodige kwalificaties voor had, ongeacht de maatschappelijke achtergrond. De publieke universiteit kon alleen worden voortgebracht door een staat die niet in de | |||||||
[pagina 808]
| |||||||
eerste plaats het privébelang dient. Dat wil zeggen, door een staat die uiteindelijk de demos (het volk) dient, haar macht gelegitimeerd weet door het volk, verantwoording schuldig is aan het volk en niet aan marktpartijen. Het neoliberale privatiseringsproject vormt een breuk met deze politieke moderniteit; de universiteit breekt met het moderne, burgerlijke, emancipatieproject dat vanaf de Verlichting in gang werd gezet. Waarden als intellectuele, culturele en morele ontwikkeling, burgerschap (in de zin van democratische participatie) enzovoort zijn ingewisseld voor het streven naar rendement. In die zin ziet Wendy Brown terecht het neoliberalisme als antihumanistisch. De gevolgen van deze ontwikkeling zijn voelbaar binnen alle academische domeinen. Zowel de natuurwetenschappen, de sociale wetenschappen als de geesteswetenschappen worden steeds meer onder druk gezet om onderwijs en onderzoek toe te spitsen op de behoeften van de markt. Toch valt het niet te ontkennen dat met name de geesteswetenschappen in dit proces de grote verliezers zijn: afgezien van een voorspelbare daling van het aantal studenten in de geesteswetenschappen door de invoering van het leenstelsel, zien we hoe langzaam maar zeker kritische reflectie over cultuur en maatschappij naar de marges van het publieke domein en publieke debat wordt verbannen. De filosofe en literatuurwetenschapper Gayatri Chakravorty Spivak merkt op dat de geesteswetenschappen niet langer een ‘epistemologische kracht zijn’ die ons denken en doen in beweging kunnen zetten. Volgens Spivak zullen de geesteswetenschappen meer en meer gaan lijken op opera en slechts een ‘perifere functie in de samenleving vervullen’. Zij tekent hierbij nog aan dat het valt te hopen dat de geesteswetenschappen op evenveel mecenassen kunnen rekenen als de operahuizen van New York of Milaan. De situatie die Spivak voor de Amerikaanse universitaire context beschrijft is die waarop we, na de invoering van het leenstelsel, in Nederland op af stevenen. De geesteswetenschappen bestaan louter als niche, als prestigeobject; ‘kritisch denken’ en cultuuranalyse als gimmick voor studenten uit de maatschappelijke bovenlaag, de kinderen van de schuldeisers. Kritisch denken als lifestyle, of als voorbereiding op een baan in de creatieve industrie. In geen geval vervullen de geesteswetenschappen nog een publieke pedagogische functie. De neoliberale universiteit heeft niet alleen afscheid genomen van het moderne emancipatoire project, maar duidelijk ook van het egalitaire project. De vermarkting van de universiteit betekent het einde van de universiteit als publiek goed. Studiefinanciering wordt vervangen door een leenstelsel. Excellente programma's zijn te koop tegen hogere prijzen. Onder het mom van ‘excellentie’ en ‘selectie aan de poort’ zien we hoe het meritocratische uitgangspunt waarop de universiteit was gebaseerd, ingezet wordt om nieuwe vormen van ongelijkheid te legitimeren. De oprichting, | |||||||
[pagina 809]
| |||||||
door verschillende Nederlandse universiteiten van university colleges, naar het model van het Amerikaanse liberal arts college, vormde een aantal jaar geleden een eerste stap naar de privatisering van het hoger onderwijs, en het tweestandenonderwijs dat hieruit onvermijdelijk volgt: wie betaalt voor deze selectieve instellingen koopt (op zijn minst de belofte van) een voorsprong in opleiding en op de arbeidsmarkt. Ook het proces van privatisering van het onderzoek dendert steeds voort, zelfs in die domeinen die tot voor kort van een dergelijke indringing waren gevrijwaard. De financiering van het onderzoek is voor een groot deel overgeheveld van de universiteiten naar NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) waar programma's als het topsectorenbeleid niet meer onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vallen maar onder Economische zaken. De individuele academicus wordt bevorderd, niet op basis van zijn/haar eruditie, inhoudelijke onderwijs- en onderzoeksprestaties, maar op het werven van externe financiering. In de neoliberale universiteit worden onderwijs en onderzoek niet langer als publieke goederen beschouwd maar als private goederen die gekocht kunnen worden door consumenten, zij het studenten, zij het private partijen. Het hele systeem draait op een niets ontziende vorm van competitie die alle vormen van sociale solidariteit openbreekt en de spelers opdeelt in winnaars en verliezers. De neoliberale universiteit is niet alleen fundamenteel anti-humanis- tisch en anti-egalitair, maar ook, even fundamenteel, antidemocratisch geworden. Een samenleving die de politieke rationaliteit heeft ingewisseld voor de economische, en die in alle geledingen wordt bestuurd als een markt, stevent af op een fundamenteel democratisch tekort. Het neoliberalisme breekt met de gedachte dat, in een democratie, de macht uiteindelijk altijd verantwoording dient af te leggen aan de enig aanvaardbare vorm van soevereiniteit, die van het volk. In plaats daarvan delegeert het alle macht aan een ongekozen en oncontroleerbare klasse van technocraten, experts en professionele bestuurders. Ook aan de universiteit heeft zich de laatste decennia een sluipend proces van onteigening en ontvoogding van de democratische zeggenschap voltrokken. In 1997 is met de invoering van de Wet Modernisering Universitair Bestuursorganisatie (mub) een einde gemaakt aan de vormen van medezeggenschap die sinds 1970 aan de academische gemeenschap formeel werden toegekend. Daarvoor in de plaats is een zich steeds verder uitdijende kaste van managers en beroepsbestuurders gekomen die top-down besturen door middel van bureaucratische regels, quotasystemen, rankings en ratings, en op geen enkele manier verantwoording afleggen ten aanzien van wie de instelling die zij besturen, dagelijks vormgeven. Het Maagdenhuis is voor de Amsterdamse academische ge | |||||||
[pagina 810]
| |||||||
meenschap de concrete plek waar zich de laatste drie decennia de overgang heeft voltrokken, naar een autoritaire en hiërarchische bestuursvorm die zich hult in bestuurskundige retoriek. Maar het Maagdenhuis is inmiddels ook het symbool geworden van het verzet van (een deel van) de Amsterdamse academische gemeenschap tegen de uitholling van onderwijs en onderzoek als gevolg van de sluipende invoering van het marktmodel aan de universiteit. Het is precies tegen deze overheveling van macht van democratische organen naar een bestuurlijke elite die nooit ter verantwoording te roepen is, tegen de toenemende ongelijkheid en tegen het inruilen van Bildung voor rendement dat bezetters van het Maagdenhuis protesteerden. Ze hebben het ‘rendementsdenken’ herkend en benoemd als plaatselijke manoeuvre in het neoliberale offensief en hebben gepoogd nieuwe alternatieven te formuleren en zichtbaar te maken. Het Maagdenhuis is ook het symbool geworden - getuige de uitspraak van Zijlstra - van een moment van verzet tegen de Nederlandse neoliberale staat: een staat die heeft gebroken met de emancipatiegedachte, met het gelijkheidsstreven, met de idee van het publieke goed; het is het symbool van de poging een barst te slaan in het politieke streven een louter economisch mens- en wereldbeeld op te dringen.
De academische gemeenschap in Nederland had de laatste jaren regelmatig de noodklok geluid over verschillende uitwassen van de vermarkting van de Nederlandse universiteiten zoals te hoge werkdruk, te veel flexcontracten, top-down maatregelen, kwantificering van de publicatie-output, tijd- en geldverslindende procedures bij het NWO, bureaucratisering van het onderwijs en ga zo maar door. In 2013 werd het Platform Hervorming Nederlandse universiteiten opgericht door een groep academici om de klachten te bundelen, de oorzaken aan te wijzen en mogelijk alternatieven aan te dragen.Ga naar voetnoot1 De analyses van het platform werden breed gedragen door wetenschappers, vakbonden en medezeggenschapsorganen. Bestuurders en politici daarentegen lieten zich niet uit het neoliberale lood slaan en bleven de andere kant op kijken. Tot 13 februari 2015 een aantal studenten van de Faculteit Geesteswetenschappen het Bungehuis bezetten, het pand waar de decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen toen was gehuisvest. (Het pand is inmiddels verkocht en zal worden omgetoverd tot ‘the Soho House, een besloten club en luxehotel voor sterren uit de media en creative industries).Ga naar voetnoot2 De directe aanleiding was het bezuinigingsplan voor de Faculteit Geesteswetenschappen dat verontruste studenten en docenten ‘toevallig’ in handen hadden gekregen. Door het bestaande onderwijsaanbod te hervormen tot brede bachelors zou fors bespaard kunnen worden. Studenten en docenten vreesden dat de brede bachelors ten koste zouden gaan van de diepgang van de huidige disciplinaire opleidingen en dat de ‘kleine’ | |||||||
[pagina 811]
| |||||||
talenopleidingen zouden verdwijnen. Wat misschien nog wel meer kwaad bloed zette was het feit dat het faculteitsbestuur dit plan had bedacht zonder ruggespraak met de academische gemeenschap, én dat er nauwelijks met de betrokkenen gecommuniceerd werd, noch over de bezuinigingsplannen noch over de oorzaken van het financiële debacle waarin de faculteit verkeerde. Voor zowel studenten en personeel was dit de zoveelste uiting van bestuurders en managers die top down besturen en die op geen enkele manier de medezeggenschap erkennen van hen die uiteindelijk de faculteit ‘maken’ zoals docenten, onderzoekers en studenten, noch het gevoel hebben aan hen enige verantwoording schuldig te zijn. In allerlei gremia binnen de faculteit ontstonden actiegroepen die op verschillende manieren verzet aantekenden tegen de van hogerhand bedachte bezuinigingsplannen en de ondemocratische houding van de bestuurders. Toen de bestuurders uiteindelijk een opening tot gesprek boden, was het te laat. Een groep studenten, georganiseerd onder de naam De Nieuwe Universiteit (dnu), bezette op 13 februari het Bungehuis. Het doel van de bezetting reikte inmiddels verder dan de bezuinigingen. dnu wilde een einde maken aan het rende- mentsdenken, eiste meer inspraak in het bestuur van de faculteit, en meer transparantie. Weer volgde een sterk staaltje van autoritaire bestuurders- mentaliteit: het college van bestuur weigerde elk gesprek met de bezetters maar spande in plaats daarvan een kortgeding aan bij de rechter en eiste een dwangsom van 100.000 euro per dag dat de bezetters niet vertrokken. Dit manoeuvre van het college van bestuur zette de verhoudingen nog verder op scherp. Maar het leidde ook tot steeds meer openlijke solidariteit. Docenten, vakbonden, academici binnen en buiten Nederland alsook enkele politici betuigden openlijk hun steun. Op 24 februari werd het Bungehuis in de vroege ochtend hardhandig door de politie ontruimd. Vierenveertig bezetters gingen de cel in. De dag erop vond er een protestmars plaats en het werd duidelijk, dat wat begonnen was als een probleem van de Faculteit Geesteswetenschappen, een probleem werd van de UvA als geheel, van de Nederlandse universiteiten, ja zelfs van vele universiteiten opererend in een neoliberaal klimaat. De hardhandige ontruiming van het Bungehuis was voor de actievoerders het ultieme signaal dat een echt gesprek met dit College van Bestuur niet mogelijk was, en ze eisten daarom zijn aftreden. Na afloop van de protestmars stormde onverwachts een kleine groep studenten het Maagdenhuis binnen en bezette het bestuurlijke hart van de universiteit. Studenten en docenten eisten ‘hun’ universiteit en ‘hun’ Maagdenhuis weer op. Het gesloten bestuurlijke bastion veranderde in een open centrum: kunstenaars kwamen er optreden, academici uit binnen en buitenland gaven er lezingen en colleges, er werd vergaderd en vooral veel gediscussieerd, dit alles op zoek naar een antwoord op de vraag wat de betekenis van de | |||||||
[pagina 812]
| |||||||
universiteit in de hedendaagse samenleving zou moeten zijn en hoe die op een democratische manier georganiseerd zou kunnen worden. De bezetting bracht niet alleen studenten, docenten en onderzoekers uit alle gelederen en disciplines van de universiteit bijeen, maar ook uit een veelvoud aan beroeps- en sociale groepen. De verbindende factor was de kritiek op één van de sleutelaspecten van de neoliberale samenleving, het ‘rendementsdenken’. Ondertussen werd er ook onderhandeld met het college van bestuur waarbij geleidelijk kleine overwinningen werden geboekt. Er werden onafhankelijke commissies in het leven geroepen die het functioneren van de universiteit zouden onderzoeken en aanbevelingen formuleren ter verbetering: de commissie Onderzoek Financiën en Huisvesting, de commissie Democratisering en Decentralisering, en de commissie Diversiteit. Het college van bestuur heeft zich gecommitteerd de aanbevelingen op te volgen. Uiteindelijk werd - na 45 dagen bezetting - het Maagdenhuis hardhandig ontruimd, dit keer door de Mobiele Eenheid. Deze ontruiming leidde tot een diepe vertrouwenscrisis tussen de academische gemeenschap, de medezeggenschapsraden en haar collegevoorzitter. Laatstgenoemde had uiteindelijk geen andere keuze meer dan op te stappen. De bezetting zelf zal wellicht niet meer dan een rimpeling blijken, maar er heeft zich in de protesten rondom het Maagdenhuis een breuklijn afgetekend: de neoliberale status quo (met het rendementsdenken als voornaamste strategie) is haar vanzelfsprekendheid verloren, is zichtbaar geworden als politiek project dat radicaal anti-humanistisch, anti-egalitair en antidemocratisch is. Tegelijkertijd zijn ook mogelijke alternatieven zichtbaar, of wellicht beter: denkbaar geworden in de publieke arena. Een jaar na de bezetting werd op de lokale televisie (at 5) een documentaire uitgezonden over de inzet en het verloop van de bezetting.Ga naar voetnoot3 Ook de burgemeester van Amsterdam, die tijdens de bezetting herhaaldelijk heeft bemiddeld tussen de bezetters en het college van bestuur, kwam in de documentaire uitgebreid aan het woord. De documentaire eindigde met zijn antwoord op de vraag hoe hij de Maagdenhuisbezetting karakteriseerde: ‘Ik denk dat deze [bezetting] er op een bepaalde manier mocht wezen. Het werd inhoudelijk: voor wie is de universiteit, van wie is de universiteit? Dat rendementsdenken... moet je niet als universiteit op een geven moment dingen doen die op zich veel geld kosten, maar die in zichzelf belangrijk zijn? Ik zeg niet dat er dingen zijn waarin de universiteit fout handelt, maar ik zeg wel dat het interessante gespreksonderwerpen zijn tussen de geledingen op een universiteit. En dat dat dan af en toe oploopt en leidt tot een bezetting, je kan dat jammer vinden, maar je kan ook denken: zo wordt er in ieder geval nog met elkaar gepraat.’ De bezetting is inderdaad al meer dan een jaar afgelopen, maar deze vragen: ‘Voor wie is de universiteit, van wie is de universiteit’ worden nog elke dag opnieuw door docenten en studenten gesteld. Een en ander is inmiddels ten goede veranderd, maar veel ook nog niet. | |||||||
[pagina 813]
| |||||||
En dat kan ook niet anders, want de economisering van de politiek is tot in de haarvaten van de samenleving doorgesijpeld, en laat zich steeds meer van haar extreme kanten zien. Zo is de humanitaire crisis aan de Europese grenzen, en de opkomst van het populisme en nieuwe fascisme in Europa, een wansmakelijke uitdrukking van de dominantie van de economische logica: de ander is vooraleerst een bedreiging voor onze welvaart, ook al verkeert zij/hij in doodsnood. De ander is onrendabel tot het tegendeel bewezen is (denk aan de recente uitspraken van Hans de Boer, voorzitter van vno-ncw (de Nederlandse voka): de grenzen staan uitsluitend open voor vluchtelingen die hun economische nut aantoonbaar kunnen maken: alleen zij die zich kunnen handhaven in de markt mogen overleven). De economisering van de politiek - of moeten we zeggen: de economisering van het denken? - bereikt hier een hoogte- of dieptepunt: de ontmenselijking van de ander. Elke vorm van ethische benadering is uitgebannen. De neoliberale logica, gebaseerd op ongelijkheid en eigenbelang, gaat hier hand-in-hand met die van het populisme: eigen volk eerst. De ander is vooraleerst concurrent of vijand. Wie ons economisch niet van nut is, mag verzuipen aan de grens - letterlijk. ‘Het naakte bestaan’ noemt Giorgio Agamben dit: een leven dat overgeleverd is, in haar volledige kwetsbaarheid, aan de willekeur van de macht. De Franse econoom Thomas Piketty heeft duidelijk gewaarschuwd voor de toenemende sociale ongelijkheid als gevolg van decennia neoliberaal beleid: de armsten worden armen en de rijken worden rijken. Een dergelijk maatschappelijk klimaat is een uitstekende voedingsbodem voor xenofobie; een situatie die door verschillende populistische Europese leiders rücksichtslos wordt uitgebuit. Het kan de zwaksten in de samenleving moeilijk worden aangerekend als ze onzeker en bang zijn, nog dieper te zullen zinken. Het kan wel de politieke leiders op links worden aangerekend dat ze decennialang hebben nagelaten de welvaart fatsoenlijk te herverdelen. Het kan ook (extreem en populistisch) rechts worden aangerekend dat ze de armoede van de zwaksten hebben omgebogen tot vreemdelingenhaat. De uitslag van het Britse referendum heeft een schok veroorzaakt in de hele wereld. Toch is dit resultaat niet echt verrassend. Ook de Europese instellingen hebben een onmiskenbaar neoliberaal beleid gevoerd. Vele burgers onderaan de maatschappelijke ladder zien Europa dan ook als een geldverslindende moloch, van wie ze niets terugkrijgen. En ook hier hebben de populisten aan de Brexit-zijde de campagne in het teken gezet van het controleren (zeg maar weren) van ‘vreemdelingen’, met een golf van racistische uitingen als gevolg. In deze context waarin de economisering van de politiek zich in haar meest wanstaltige vormen voordoet, is de taak van de geesteswetenschappen even immens als precair: het onvoorwaardelijk, publiekelijk benoemen van | |||||||
[pagina 814]
| |||||||
dit gevaar - een gevaar dat zij zelf onmogelijk kunnen afwenden. Het is precies de ‘economisering’ van het hoger onderwijs, de gestage privatisering ervan, de opgelegde rendementslogica, die deze taak vrijwel onmogelijk maakt. Toch proberen wij, studenten en docenten, tegen deze maalstroom in te vechten voor het behoud van de universiteit, en daarbinnen voor het behoud van de Geesteswetenschappen in hun onvoorwaardelijkheid. Volgens de filosoof Jacques Derrida is de universiteit onvoorwaardelijk in de zin dat zij de plek vormt waar zonder beperkingen vooraf, zonder de voorwaarden van economie en politiek, de kritische rede haar werk kan doen en ook het recht heeft zich publiekelijk uit te spreken. Derrida verwijst hier niet naar het nogal nauwe, en benauwende, debat rondom de ‘vrijheid van meningsuiting’, maar veel eerder naar de ‘vrijheid van waarheidsvinding’, naar de onvoorwaardelijke mogelijkheid om de bestaande orde (van het weten, van de politiek, van de economie) in twijfel te trekken. Cruciaal voor Derrida is dat de universiteit de plek voor het onvoorwaardelijke debat in de publieke ruimte vormt. Om dit te bereiken is er nog een lange, lange weg te gaan. Hopelijk vinden we nog vele Occupiers en Indignados op ons pad. | |||||||
Literatuur
|
|