Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 717]
| |
ForumStefan Waanders
| |
Dodenherdenking, bevrijdingsdag en de Dag van EuropaBevrijdingsdag brengt ons bij de spannende notie van vrijheid. Een loflied daarop is gemakkelijk af te steken, maar het valt niet te ontkennen dat iets in ons zich ook tegen vrijheid verzet, of haar zelfs ontkent. Ik leef immers gemakkelijker, wanneer zij niet bestaat. In dat geval ben ik verlost van alles wat met verantwoordelijkheid te maken heeft. Dan kan ik me er vanaf maken met bijvoorbeeld de kreet ‘wij zijn ons brein’. Dan ontloop ik de moeilijkheden, maar daarmee zou ik ook onze menselijke waardigheid verraden. Want vrijheid behoort tot die lastige noties die ongrijpbaar blijven en Donald Loose provocerend deed stellen: ‘wie weet wat vrijheid is, haar al heeft verraden’.Ga naar eind1 Vrijheid is op een of andere manier van de orde van het geloof - haar bestaan valt niet te bewijzen. Je kunt er alleen maar in geloven én haar voltrekken. Op Bevrijdingsdag staan wij erbij stil dat sommige mensen in tijden van onderdrukking dit waagstuk hebben voltrokken en daarbij bereid waren om voor de vrijheid hun leven te geven. Onze huidige samenleving teert op die voltrokken vrijheid. Wij leven dus van die vrijheid. Leven wij ook voor die vrijheid? Dat roept de vraag op, wat vandaag onze vrijheid bedreigt. Voor welke moeilijk- | |
[pagina 718]
| |
heid lopen wij thans weg? Misschien dat wij niet meer weten waar het in een democratie om gaat en wat politiek eigenlijk is. Want politiek is zeker niet hetzelfde als het besturen van een bedrijf. Ook niet de optelsom van de ongekwalifieeerde opinies. Zeker ook niet het foreeren van mijn persoonlijke voorkeur. Politiek gaat over wat, gegeven de huidige werkelijkheid, het ge meenschappelijk goede is, het bonum commune, en hoe daarmee om te gaan. Dat vraagt altijd om een vertaalslag. In ons systeem van representatieve democratie is het aan de politieus om te komen met een gedegen visie op het gemeenschappelijk goede en de burgers van die visie te overtuigen. Van de burgers vraagt dat ook, zich te vergewissen van de juistheid van die visie op het gemeenschappelijk goede en, waar nodig, afstand te nemen van zijn eigen vooroordelen. Bij het raadgevend referendum in Nederland rond het assoeiatieverdrag van de eu met de Oekraïne, werd het de kiezer op dat punt niet gemakkelijk gemaakt. Want niet alleen waren de initiatiefnemers van het referendum niet geïnteresseerd in Oekraïne, tevens stelden zij door hun rellerigheid de kiezer voor het dilemma of zij deze vertoning wel aan een wettelijk quorum moesten helpen. Er zijn voorstanders van het verdrag die strategisch ‘stemden’ door weg te blijven. Wanneer voorstanders van het assoeiatieverdrag wegblijven en vooral tegenstanders opkomen, levert dat een vertekend beeld op. Ook doordat de initiatiefnemers het geagendeerde onderwerp hebben misbruikt om eigenlijk de Europese Unie (eu) te saboteren. Wie de vraag naar het gemeenschappelijk goede stelt, kan niet om de eu heen. | |
Het verhaal van EuropaHet is allang duidelijk dat het gemeenschappelijk goede in de snel veranderende wereld niet meer alleen door de nationale staat behartigd kan worden. Meer en meer is er alleen nog in samenwerking politieke speelruimte te realiseren om vorm te kunnen geven aan waarden, die met de naam van Europa verbonden zijn en die ook wereldwijd als teken van hoop worden herkend - waarden waarmee Europa zich onder een maatstaf stelt die haar te boven gaat en dus ook zelfkritiek insluit. De eu is niet in een oneliner te vangen. Zij is ook een merkwaardige politieke constructie, waarbij veel vragen te stellen zijn en die dringend naar een voortgaand verhaal zoekt. Het gaat immers om een fenomeen dat in de geschiedenis geen voorbeeld heeft waaraan het zich kan spiegelen en dat gaandeweg vorm krijgt. Luuk van Middelaar liet zien welke merkwaardige weg ‘de passage naar Europa’ inmiddels heeft afgelegd - want dat is de eu: een project-in-wording.Ga naar eind2 Dit vraagt om een voortdurend zoeken naar dynamiek die werkelijk perspectief biedt. De vroegere Duitse bondskanselier Helmut Kohl vergeleek haar met een fiets: wanneer zij stilstaat, valt ze om. Ondanks dit onvoltooide karakter is de eu niet onbelangrijk. Zowel de | |
[pagina 719]
| |
industrie als de banken - toch geen charitatieve instellingen - geven veel geld uit om in het Brusselse lobbycircuit aanwezig te zijn. Sommige banken hebben zich ontwikkeld tot giganten too big to fail, te kostbaar om te redden en te ingewikkeld om failliet te laten gaan. Nederland heeft ervaring met abn-amro, ing en sns reaal. Deze instellingen zijn nauwelijks nog te temmen vanuit de nationale staat. Bedrijfsleven en financiële wereld hebben al lang begrepen dat we in een andere werkelijkheid terecht zijn gekomen en organiseren grote delen van hun activiteiten buiten de greep van nationale staten om in multinationals. Om maar te zwijgen van opkomende imperia als Google of Amazon. De middeleeuwse roofridders konden nog getemd worden door de nationale staat, maar de uitwassen van het kapitalisme kunnen thans alleen nog worden getemd op een ander niveau dan het nationale. Op dat punt heeft de supranationale eu goede papieren in huis, mits de Europese burgers zich eveneens melden. Dat is dringend nodig: de ‘lobby’ van de burgers - ook al zijn wij nog bezig te ontdekken wat dit Europees burgerschap inhoudt. Ons gemeenschappelijk belang is er niet mee gediend wanneer deze passage naar Europa door een continentale ‘teaparty’ met een government-shutdown tot stilstand wordt gebracht. Mochten zoete lofzangen op de soevereiniteit van de nationale staat onze oren strelen, laten wij dan als Odysseus ons vastbinden aan de mast van het gezond verstand. Nederland heeft zichzelf niet bevrijd en kan niet alleen voor haar eigen veiligheid zorgen. Dat het verlies van Nederlands-Indië ons land niet tot armoede deed vervallen danken wij aan de Europese samenwerking. Thans is Europa een werelddeel waar mensen in vrijheid en vrede in redelijke welvaart leven, wat in de wereld eerder uitzondering dan regel is. Dit is opmerkelijk, omdat de afgelopen eeuw nationale staten twee wereldoorlogen hebben ontketend, die in de eerste ronde pakweg 20 miljoen en in de tweede ronde 50 miljoen doden gekost hebben. Terwijl hun politiek in de periode 1840-1940 ook nog eens 60 miljoen mensen dwong Europa te verlaten. Deze significante verbetering is voor een niet onbelangrijk deel toe te schrijven aan een uniek politiek project-in-wording, dat van Europa's falend verleden heeft willen leren. Voor wie deze oorlog te lang geleden is: denk aan de Balkanoorlog en Srebrenica (1995) of kijk naar de gordel van instabiliteit aan Europa's grenzen van Noord-Afrika, het Midden-Oosten tot Oekraïne. Europa kan zich niet permitteren dat haar politiek project mislukt. Dit verhaal van de eu moet opnieuw verteld en verder ontwikkeld worden. Daarbij mogen de burgers niet ontbreken. | |
Schuman-verklaringOp 9 mei 1950 kwam de Franse minister van buitenlandse zaken Robert Schuman, na afstemming met de Duitse bondskanselier, met een verklaring die iedere toekomstige oorlog tussen Frankrijk en Duitsland niet al- | |
[pagina 720]
| |
leen ondenkbaar, maar ook materieel onmogelijk moest maken, door de productie van steenkool en staal van beide landen te plaatsen onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit. Andere landen van Europa werden uitgenodigd om zich daarbij aan te sluiten. Het was een revolutionaire sprong naar het onbekende. Enkele citaten uit die Schuman-verklaring: De wereldvrede kan slechts worden bewaard door inspanning van alle positieve krachten welke hem tegen de dreigende gevaren kunnen beschermen. Uit deze verklaring van Schuman blijkt dat dit initiatief niet alleen economisch van aard was, maar van het begin af aan een bijdrage tot beschaving met als uiteindelijk oogmerk om de wereldvrede te dienen. Europa is een politiek project-in-wording, opgebouwd door concrete stappen, met een feitelijke solidariteit als uitgangspunt. De verklaring van Schuman beslaat slechts twee A4-tjes, is uitstekend leesbaar en is nog altijd zeer de moeite waard. De geciteerde fragmenten zouden eigenlijk in ons geheugen gebeiteld moeten staan. Zij maken niet alleen duidelijk dat de Europese Unie bij lange na nog niet voltooid is, maar geven ook weer zicht op het perspectief dat uitgangspunt was voor dit politieke project-in-wording. Want de grondintentie van het initiatief waarop de Europese Unie rust is nog altijd actueel, meer dan ooit. Al heeft onder de huidige omstandigheden - met crises in Oekraïne, het Midden-Oosten en het gedestabiliseerde Noord-Afrika - de zin ‘Omdat Europa niet tot stand gekomen is, hebben wij de oorlog gekend’ een eigen betekenis. Terwijl de opmerking over de ontwikkeling van Afrika ons voorhoudt, wat wij tot nu toe - inmiddels ook tot onze eigen schade en schande - hebben laten lopen. Maar wellicht krijgen we dan ook weer zicht op wat ons thans te doen staat. | |
Van e-Utopia naar EUtopiaWie de geschiedenis niet kent, loopt gevaar haar te herhalen en zo de toekomst mis te lopen. En onze toekomst | |
[pagina 721]
| |
is Europa - vooropgesteld dat we ons er werkelijk voor willen inzetten. Daarvoor is een strijdbaar debat noodzakelijk over ons gemeenschappelijk belang en wat die eenheid in vrijheid waardevol maakt. Er is een begin, maar Europa is nog niet wat ze zou moeten worden. Wij zouden weer aansluiting moeten vinden bij haar oorspronkelijke dynamiek. Europeanen zijn van oudsher creatieve meesters in de toe-eigening van het vreemde en in het overschrijden van hun eigen grenzen. Dit jaar is het vijfhonderd jaar geleden dat Utopia verscheen. Misschien geeft e-Utopia die spanning goed weer. Wij leven in een nog ‘niet plaats’ (Utopia), die de potentie heeft om een ‘goede plaats’ (EUtopia) te worden. In die goed uitgehouden spanning kan een nieuwe weg naar Europa duidelijk worden. De geschiedenis is niet ten einde, zoals sommigen meenden, want zij gedraagt zich niet naar de schema's die wij uitdenken en heeft soms haar eigen meedogenloosheid. Misschien worden wij slaapwandelaars eindelijk wakker in de werkelijkheid. Die weg naar Europa beslist erover of wij speelbal worden of speler in een veranderende wereld. Dodenherdenking en Bevrijdingsdag hangen in het luchtledige, wanneer ze niet worden aangevuld met aandacht voor wat dat in onze huidige wereld werkelijkheid perspectief biedt. Dat is Europa. De viering van 4 en 5 mei zou daarom zinvol aangevuld moeten worden met de Dag van Europa op 9 mei. Vooropgesteld dat wij van Europa serieus werk maken. Alleen dan kunnen wij de gevallenen, die op 4 mei herdacht worden, eerlijk onder ogen komen. | |
[pagina 722]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 723]
| |
is nog poëzie, nog kleur, nog warmte’. Katholieke bekeerlingen en moderniteit in Nederland, 1880-1960 (2007) heeft Luykx de reputatie opgebouwd dat hij een van de grootste kenners van de (cultuur)geschiedenis van het Nederlandse katholicisme in de twintigste eeuw is. In het ‘Voorwoord’ van Heraut van de katholieke herleving geeft de auteur uitdrukkelijk aan hoe hij zijn eigen benadering wil plaatsen binnen de historiografische traditie. Hij voelt zich noch verwant aan de geschiedschrijving die voortkwam uit, en deel uitmaakte van, de katholieke herleving, waarvan L.J. Rogier (1894-1974) met zijn vermaarde In vrijheid herboren. Katholiek Nederland, 1853-1953 (1953, geschreven samen met N. de Rooy) de belangrijkste vertegenwoordiger was, noch aan de ‘traditionele, in theologische faculteiten beoefende kerkgeschiedenis’ (blz. 9). Zijn boek - maar hetzelfde kan worden gezegd van zijn eerdere publicaties - vloeit daarentegen voort uit zijn ‘wetenschappelijke belangstelling voor de geschiedenis van de katholieken en hun verhouding tot de Nederlandse samenleving en cultuur’ (blz. 9). Daarbij is verwondering over deze geschiedenis de voornaamste leidraad van Luykx, en het streven haar te begrijpen, en in dit boek met name de opmerkelijke rol die Brom er in de twintigste eeuw in speelde, zijn voornaamste drijfveer. Uit de biografie van Luykx komt Gerard Brom naar voren als een bevlogen idealist die zich op allerlei manieren inzette voor zijn grote droom - het tenietdoen van de achterstand op intel lectueel en cultureel vlak die kenmerkend werd geacht voor het katholieke volksdeel. In dit opzicht stond hij in de traditie van de neerlandicus Maarten Poelhekke (1864-1925), die al in 1899 in een bekend geworden rede, Het tekort der katholieken in de wetenschap, had gewezen op het achterblijven van de Nederlandse katholieken in intellectuele ontwikkeling, met name de wetenschap. Poelhekke zocht de verklaring hiervoor overigens deels bij het katholieke volksdeel zelf, hetgeen hem in eigen kring bepaald niet in dank werd afgenomen. Op zijn beurt zette ook Brom zich in voor het bevorderen van het intellectuele niveau van de Nederlandse katholieken; op de achtergrond speelde voor hem zelfs een nog verdergaand ideaal: niets minder dan de bekering van Nederland. Bij deze hooggestemde idealen liet hij zich niet, of ten minste niet op de eerste plaats, hinderen door praktische overwegingen: Brom was eerst en vooral een visionair, die wel precies wist wat hij nastreefde, maar zich niet steeds bekommerde over de vraag of zijn doel in de praktijk daadwerkelijk te verwezenlijken was. Of, zoals de auteur het uitdrukt: Brom was een ‘idealistisch initiator en stimulator, die vervolgens liever niet al te intensief betrokken wilde blijven bij het dagelijkse reilen en zeilen van wat mede door zijn toedoen tot stand was gekomen’. (blz. 494) Zijn gedrevenheid bij dit alles was uitzonderlijk: hij werkte buitengewoon hard, en liet zich zo min mogelijk afleiden door de sociale verplichtingen die zijn drukke bestaan met zich meebracht - daaraan onttrok | |
[pagina 724]
| |
hij zich bij voorkeur, en doorgaans met succes. Het doel dat Brom voor ogen had, probeerde hij door verschillende activiteiten naderbij te brengen. Al tijdens zijn studietijd liet hij zijn eerste artikelen verschijnen, het begin van een lange loopbaan als publicist, voor een niet onbelangrijk deel ten dienste van zijn grote ideaal. Weliswaar begon hij een studie geneeskunde, na een jaar stapte hij over op Nederlandse taal- en letterkunde, waarin hij in 1905 afstudeerde. Twee jaar later al promoveerde hij in Utrecht cum laude bij de neerlandicus J.W. Muller (1858-1945) op de dissertatie Vondels bekering. Het proefschrift was overigens niet onomstreden: Brom vermeed alle wetenschappelijk jargon en academisch taalgebruik, hetgeen hem naast lof ook veel kritiek opleverde. - Vondel bleef hem fascineren: in 1935 liet hij het boek Vondels geloof verschijnen, en nog in de jaren vijftig publiceerde hij verschillende artikelen over ‘de prins der dichters’. - Maar ook op organisatorisch vlak liet Brom zich gelden, onder meer in de strijd tegen drankmisbruik onder katholieken, en in katholieke studentenverenigingen. Zijn organisatorische en publicistische kwaliteiten kwamen samen in het katholieke maandblad De Beiaard, dat vooral op zijn initiatief tot stand kwam. Het verscheen van 1916 tot 1925, met Brom, die redactiesecretaris werd terwijl het blad geen hoofdredacteur kende, als drijvende kracht. Het doel van De Beiaard was tweeledig: ‘“leiding naar binnen en invloed naar buiten” [...] Het eerste door het bieden van overzichten van ontwikkelingen op cultureel en maatschappelijk gebied en het aanzwengelen van debat, een in de katholieke wereld nogal onbekend verschijnsel, terwijl het zich invloed zou moeten verschaffen door de meningsvorming te bevorderen over “de grote vragen die de wereld bewegen”.’ (blz. 151) In de tien jaar dat De Beiaard bestond, schreef Brom er zelf 112 bijdragen in. Door zijn mederedacteuren werd deze productiviteit met enigszins gemengde gevoelens bezien: het blad diende bij te dragen aan de vorming van een katholieke elite, en dat betekende, meenden zij, dat juist ook anderen dan de redactie zelf moesten worden gestimuleerd in De Beiaard te schrijven. Voor Brom moest het blad vooral ook bijdragen aan een ontwikkeling die hij karakteriseerde als de beweging van ‘isolement naar expansie’ (blz. 160), dat wil zeggen dat de Nederlandse katholieken zich naar buiten zouden moeten richten, en vanuit hun geloofsovertuiging zelfs leiding aan de samenleving zouden moeten gaan geven. Hij was er, met andere woorden, geen voorstander van dat de Nederlandse katholieken zich vooral bewogen in eigen kring: zij moesten juist ook het contact met andersdenkenden zoeken. Niet verwonderlijk was het daarom, dat hij al vroegtijdig belangstelling voor vraagstukken rond de oecumene aan de dag legde. In De Beiaard ook pleitte Brom voor de oprichting van een katholieke universiteit in Nederland, enerzijds als organisatorische sluitsteen van de intellectuele en culturele herleving van | |
[pagina 725]
| |
het katholieke volksdeel, anderzijds als eerste stap op weg naar de beoefening van ‘katholieke wetenschap’ die het ‘liberale’ onderwijs en onderzoek aan andere Nederlandse universiteiten al snel zou dienen te overtreffen. Brom raakte vervolgens betrokken bij de voorbereidingen van het stichten van de Katholieke Universiteit in Nijmegen, de plaats waar hij inmiddels woonachtig was. Zelf kreeg hij aan de nieuwe instelling, die formeel werd opgericht op 15 mei 1923 en in oktober van dat jaar daadwerkelijk begon met het onderwijs, een aanstelling als hoogleraar in de schoonheidsleer en kunstgeschiedenis. Zijn voorkeur ging overigens uit naar een benoeming in de kerkgeschiedenis, maar het was ondenkbaar dat op die gevoelige positie een leek zou worden benoemd. Zijn tweede voorkeur ging uit naar een benoeming als hoogleraar Nederlandse en Algemene Letterkunde, maar deze post eiste de jezuïet Jacques van Gin- neken (1877-1945) voor zichzelf op. Na het overlijden van Van Ginneken werd Brom alsnog op deze leerstoel benoemd. Overigens kenmerkte zijn werk als kunsthistorieus zich evenzeer als zijn werk als literatuurhistorieus door een brede, cultuurhistorische benadering, waardoor de overstap van de ene leerstoel naar de andere minder verbazingwekkend is dan zij op het eerste gezicht zou kunnen lijken. Hij bleef tot 1952 hoogleraar. Al richtte Brom zich na zijn benoeming aan de Nijmeegse universiteit, en met name ook na het verdwijnen van De Beiaard, sterker op zijn wetenschappelijke werk, hij bleef daarnaast buitengewoon aetief binnen de katholieke gemeenschap. Dit bleek bijvoorbeeld uit zijn geregelde bijdragen aan het dagblad De Maasbode en, in mindere mate, andere katholieke periodieken, waarmee hij zijn bekendheid in katholieke kringen vestigde. Daarnaast gaf hij veelvuldig lezingen - tussen de 300 en 400, schat Luykx - voor een uiteenlopend publiek, katholieken zowel als niet-katholieken, in binnen- en buitenland, over tal van onderwerpen op het gebied van drankbestrijding, geloof, literatuur, en kunst. Daarenboven was Brom aetief in apologetische bewegingen, en, vanaf de oprichting, in het Thijmgenootschap dat zich richtte (en richt) op vragen rond wetenschap en levensbeschouwing. Ook bij de oprichting van de Katholieke Radio Omroep was Brom betrokken, en binnen deze organisatie was hij zeker in de beginjaren, zij het op de achtergrond, invloedrijk. Voor de kro gold overigens, wat volgens Brom voor alle katholieke organisaties, ook de universiteit, gold: zij waren niet meer dan tijdelijke hulp-middelen bij de culturele en intellectuele ontwikkeling van het katholieke volksdeel - uiteindelijk dienden de katholieken zich niet op te sluiten in eigen kring, maar juist naar buiten te treden. Daarbij benadrukte hij steeds de rol van de leek in de katholieke ge meenschap: hij verzette zich tegen de zijns inziens al te overheersende rol van de elerus in de katholieke wereld. Na zijn emeritaat trok Brom zich terug uit het openbare leven; hij besteedde zijn dagen aan lezen en schrij- | |
[pagina 726]
| |
ven, met opmerkelijk veel publicaties als resultaat. Deze kregen echter allengs minder weerklank; in zijn ‘Herdenking van Gerard Brom’ sprak zijn leerling L.J. Rogier van ‘het te diep geworden water tussen hem en de generatie van vandaag’.Ga naar eind2 Daarmee verklaarde hij niet alleen het verminderen van de invloed van Brom in de laatste jaren van diens leven, maar leek welhaast ook te voorzien dat de reputatie van Brom zijn persoon niet heel lang zou overleven. Heraut van de katholieke herleving is een prestatie van formaat. Door de benadering van de auteur - die de verschillende activiteiten van Brom steeds zorgvuldig en uitvoerig in hun historische context plaatst - is het niet alleen een diepgaande biografie van, zoals hij wel werd genoemd, de ‘katholieke Huizinga’, maar evenzeer een (cultuur) geschiedenis van het Nederlandse katholicisme in ruwweg de eerste zestig jaar van de twintigste eeuw. Natuurlijk kan de vraag worden gesteld, of de omvang van het boek en de mate van detaillering niet sommige lezers zullen afschrikken, met name diegenen voor wie Brom niet meer dan een naam uit een ver verleden is, of diegenen die niet al enigszins vertrouwd zijn met de geschiedenis van het Nederlandse katholicisme. Mogelijk zou het lezerspubliek voor dit boek juist als gevolg daarvan wat beperkt kunnen blijven, al zou dat jammer zijn. Hoe dit ook zij, Paul Luy- kx heeft met Heraut van de katholieke herleving een bijzonder belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van het Nederlandse katholicisme in de twin tigste eeuw geleverd. En dit boek is niet alleen inhoudelijk van belang, maar bovendien met veel zorg uitgegeven en mooi geïllustreerd. Paul Luykx, Heraut van de katholieke herleving. Gerard Brom (1882-1959), Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, gebonden, geïllustreerd, deels in kleur, 2015, 956 blz, 39,95 euro, isbn 9789460042003. | |
[pagina 727]
| |
Geert Van Coillie
| |
God en geweldHet menselijk brein vertoont een onverbeterlijke neiging tot tweedeling en tegenstelling: goed versus kwaad, vrede tegenover oorlog. Volgens de evolutionaire psychologie bood het of/of-denken van de homo sapiens een belangrijk voordeel in de strijd om het bestaan. Aan de basis hiervan ligt wellicht het zondebokmechanisme als oervorm van ‘dichotomie’. Dit is letterlijk het in twee-stukken-hakken, en zodoende wegwerken en oplossen, van crisis en levensgevaarlijk geweld door het kelen van een slachtoffer. Rituele slachting voltrekt steevast een ‘tweesnijdende’ scheiding, die zich verder doorzet in de zwart-witvoorstelling van het goede en heilzame geweld van de eigen groep tégen het kwaadaardige geweld belichaamd door een collectief schuldig bevonden zondebok. Onophoudelijk werden mensen en later dieren geofferd aan de goden om dreigende chaos te bezweren, de hemelse toorn te bedaren, en erger bloedvergieten te voorkomen. De zelfmoordaanslagen en gemediatiseerde onthoofdingen door is herinneren opnieuw aan een aloude praktijk: orde scheppen en eenheid willen stichten via gruwelijk offergeweld. Vandaar de actuele vraag of achter de schijnbare tweedeling van Goed versus Kwaad niet een onderliggend - afgoddelijk - geweld schuilt als verborgen en onwankelbaar fundament van de cultuur? De macht van het geweld blijkt recht evenredig met de miskenning ervan. Is mens-zijn zonder geweld en wraak überhaupt denkbaar en mogelijk? Schilders als Caravaggio, Rubens, Rembrandt en Marc Chagall hebben de scène uitgebeeld van Abraham die zijn geliefde zoon Isaak uiteindelijk | |
[pagina 728]
| |
níet offert. Het oudtestamentische verhaal vormt zonder meer een kantelmoment in de geschiedenis van de cultuur. | |
Moderne rede en onvredeMenselijke evolutie in het teken van oorspronkelijk en diepgeworteld geweld is voor een moderne rationele geest nagenoeg onvoorstelbaar. Geweld en rede sluiten elkaar toch uit? Niet toevallig bevat Darwins De afstamming van de mens (1871) slechts enkele passages over het hardhandig roven van vrouwen door mannen, en één nuchter ervaringsgegeven over geweld. ‘Gewelddadige en ruziezoekende mensen komen vaak aan een bloedig einde’. Toen Louis Blériot in 1909 het Kanaal was overgevlogen, viel de Franse architect Auguste Perret dolenthousiast binnen bij zijn medewerker Le Corbusier. ‘Oorlogen zijn nu voorgoed voorbij. Oorlog is niet meer mogelijk. Grenzen bestaan niet meer’. De krant The Daily Mail blokletterde zoetzuur: ‘Engeland is niet langer een eiland’. De Eerste Wereldoorlog is ongetwijfeld een product van de ‘geweldige’ moderne tijd. De verruiming van de geografische horizon door nieuwe technieken verkleinde meteen de sociale en mentale afstand tussen de landen en de mensen onderling. Toenemende wrijving en oplopende spanning tussen concurrenten en rivalen veranderden de onbegrensde wereld in een mondiaal strijdperk. Binnen die optiek blijkt de apocalyptische massaslachting van wo I een uit de hand gelopen vete tussen verwante keizers en koningen. Reflectie en diepere bezinning over geweld vergt een paradoxale en/en-denkwijze, die de logische en geruststellende, maar in feite valse of/of-tegenstelling tussen oorlog en vrede openbreekt en overstijgt. Zo is gewapende vrede of koude oorlog het doorschijnende masker waarmee vijandelijkheid zich vermomt als verstandhouding. Bij de terugkeer van de Amerikaanse president Wilson na het Verdrag van Versailles (1919) spreekt Philander C. Knox, republikeins senator uit Pennsylvania, onheilspellende woorden. ‘Meneer de president, met alle respect, maar ik ben ervan overtuigd dat dit verdrag geen vrede maar oorlog met zich zal brengen, een nog veel vernietigender oorlog dan degene die net is afgelopen’. Pijnlijk profetisch was dan ook de uitspraak van maarschalk Ferdinand Foch: ‘Dit is geen vrede, het is een bestand voor twintig jaar’. | |
Nabootsing en botsingNet als geweld en rede vormen oorlog en vrede een complementaire oppositie. Elk van beide begrippen bergt gedeeltelijk de betekenis van de tegengestelde term in zich. Volgens de Frans-Amerikaanse mens- en religiewetenschapper René Girard (1923-2015) bevindt het geweld zich niet in, en evenmin buiten, maar tussen ons. Geweld is derhalve geen natuurfeit, noch een noodlot. Typisch menselijk evenwel is het hoogontwikkelde vermogen tot imitatie. Veel meer dan de dieren verlangen mensen wat anderen hebben en zijn. | |
[pagina 729]
| |
Die nabootsende begeerte leidt onveranderlijk tot botsing en conflict - een eindeloze spiraal van rivaliteit en haat. Uiteindelijk wordt de nederlaag van de medestrever verkozen boven het bezit van het betwiste en onbereikbare object. Als ik het niet kan bemachtigen, dan vooral ook de ander niet. In het moderne tijdvak van ongebreidelde vrijheidsdrang en vooruitgang, waarin vastliggende patronen en posities voortdurend verschuiven, raakt de nabootsende rivaliteit volledig op drift. Wellicht was De Grote Oorlog de eerste wereldwijde catastrofe zonder reële oorzaak of concreet doel, maar met het absolute Niets - de Dood van de ander en van zichzelf - als wederzijdse inzet. Wijs zijn of goed functioneren daarentegen betekent zich bezighouden, zonder vergelijking en verongelijktheid, met wat men zèlf heeft en is. De navolging van Christus biedt volgens Girard een uitweg uit de duivelskring van afgunst en onweerstaanbaar geweld: niet de eerste steen werpen, een andere wang toekeren, de naaste liefbebben zoals jezelf. | |
V/rede en gerechtigheidDe Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) verbindt het egoisme van de mens met de struggle for life bij Darwin. In het zoeken naar zelfbehoud, vrijheid en geluk willen we almaar meer hebben en zijn. Met mijn plaats in de zon begint de inbezitneming van de hele wereld, wist reeds Blaise Pascal. Ook als redelijk dier is de mens een wolf voor de mens. Het natuurlijke eigenbelang leidt tot de machtsstrijd van allen tegen allen. Pas met de onbaatzuchtigheid treedt volgens Levinas het ware mirakel van het mens-zijn aan het licht: de goedheid als verantwoordelijkheid-door-en-voor-de-Ander. Het kwetsbare Gelaat van de Ander zien is tegelijk horen: ‘Gij zult niet doden’. Het zachte gezag van het gelaat weerstaat en ontwapent de moorddadige hebzucht van het Ik. Het persoonlijk geweten ontwaakt, wanneer het naïeve en narcistische vrijheidsstreven gedwarsboomd en radicaal in vraag gesteld wordt door het leed en de nood van de naaste. Aan de oproep van het gelaat valt niet te ontkomen: ik moet antwoorden; alleen de manier waarop behoort tot mijn ‘moeilijke vrijheid’. Als de verantwoordelijkheid voorafgaat aan de vrijheid, dan is het goede fundamenteler dan het kwade. Ethiek is trouwens geen kwestie van menslievendheid, maar van gerechtigheid uit goede wil: respect voor en recht doen aan - het leven van - de unieke ander. Vrede stichten in deze wereld impliceert rechtvaardigheid. Dergelijke vrede of sjalom transcendeert de tijdelijke afwezigheid van conflict of het uitstel van oorlog als compromis gericht op wederzijdse winst. In het geding is integendeel de onvoorwaardelijke ‘niet-onverschilligheid’ van de broederlijke solidariteit, die uitreikt boven de mensenrechten. De concrete ‘kleine goedheid’ hier en nu overstijgt de schijnheiligheid van elke sociopolitieke orde. Vrede is de ethische vervolmaking van de rede. | |
[pagina 730]
| |
Verwonding en wederzijdse erkenningHet geweld van de oorlog ligt in het verlengde van de survival of the fittest. Merkwaardig genoeg onderkent Levinas in het duel op leven en dood het aangrijpingspunt van de ethische verhouding tot de ander. Geweld is de berekende confrontatie tussen twee vijandelijke vrijheden die elkaars maat nemen buiten elk verband van gemeenschap of wet. In het open gevecht om de overwinning loopt het gewelddadige Ik altijd gevaar vanwege een onvoorspelbare tegenstander, die zich te allen prijze tegen zijn eigen dood verzet. ‘De kracht van de Ander is van meet af aan moreel’ schrijft Levinas. Kennelijk is de mens in de greep van de ander, die ons in beslag neemt ten kwade en ten goede. In het geschetste mensbeeld van Girard en Levinas verschijnt de ander immers als een ongenode gast - hetzij als uitdagende rivaal, hetzij als strenge rechter. Vandaar ter afronding de vraag naar het verband tussen intermenselijke ontmoeting en wederzijdse erkenning. Krenking en kwetsuur leiden bijna onvermijdelijk tot psychische verkramping of verharding en tot ethische onverschilligheid, als bescherming van de ziel tegen verdere geweldaandoening. Ook wraak herhaalt het meegemaakte geweld als negatieve vorm van tussenmenselijke wederkerigheid. Ontvankelijkheid voor het lijden van de medemens veronderstelt tegelijk toegang tot en heling van eigen onderhuids leed door de tussenkomst van een goedgunstige ander die niet oordeelt of veroordeelt. Een trauma is volgens de Franse psychiater Jacques Lacan een ‘trouma’ of wondgat, dat niet vanzelf geneest door het dadelijk dicht te gooien. In het gedenkteken ‘Reflecting Absence’ voor de slachtoffers van 9/11 in New York wordt het gemis weerspiegeld en de leegte van het verlies verbeeld door twee diepe waterbassins precies op de plaats van de verdwenen torens. Een bevrijde ethische (ver)houding jegens anderen wordt eerst mogelijk door onverwerkt - ondergaan en aangedaan - geweld in cultuur te brengen en te ‘herdenken’ via verhalen, symbolen en rituelen. Herinnering is volgens een rabbijnse spreuk de wortel der bevrijding - voorbij de ijzeren logica van oorlog en geweld. Met dank aan drs. Frederiek Vanoplynes (Theologische en Comparatieve Ethiek, ku Leuven) voor de inspirerende dialoog omtrent de problematiek van geweld en ethiek. |
|