Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 711]
| |
Dries Deweer
| |
[pagina 712]
| |
We hebben het te veel over hebbenHet neergangsgeloof heeft iets te maken met de hedendaagse focus op hebben. Dat is op het eerste gezicht nogal vreemd, want we hebben niet minder, maar juist meer dan ooit. Tenzij we uitgaan van de redenering dat we, naarmate we meer bezitten, ook meer te verliezen hebben. Maar - laat ons eerlijk zijn - dat zal ons worst wezen. Geen mens werd daardoor ooit overtuigd een loonsverhoging af te slaan. Dat we vrezen voor morgen heeft dus weinig te maken met de materiële omvang van ons bezit. Het gaat veeleer over de kwalitatieve omvang van ons bezit, of met andere woorden, over wat voor soort zaken we allemaal menen te hebben. We definiëren onze maatschappij immers niet aan de hand van een inventaris van roerende en onroerende goederen. Waar we tegenwoordig prat op gaan, is het feit dat we allerlei rechten hebben. Fijn is dat, al die rechten. U hoort mij niet klagen. Dat we ervan uitgaan dat we die rechten zonder meer hebben, dat ligt echter niet voor de hand. In principe gaat er immers één van twee fenomenen vooraf aan het hebben van iets. Ofwel hebben we het gekregen, ofwel hebben we het verdiend. (Akkoord, we kunnen het ook gestolen hebben, maar dat laat ik gemakshalve buiten beschouwing.) Verdienste is alvast niet van toepassing. De idee van mensenrechten vertrekt vanuit het beginsel dat het rechten zijn die elke mens toekomen, los van enige verdienste. In het debat over de vluchtelingencrisis illustreerde Rik Torfs dit in de hem kenmerkende stijl door te stellen dat je, voor je een drenkeling uit het water helpt, niet eerst kijkt of het je schoonmoeder niet is. Recht op leven komt elke mens toe, ook de minst sympathieke exemplaren. Bij uitbreiding geldt die gratuïteit niet alleen voor fundamentele mensenrechten, maar ook voor alle meer en minder beduidende rechten waarover we als burgers van een bepaalde staat beschikken, op zijn minst wanneer we abstracties maken van nieuwkomers. Geboren zijn in deze samenleving valt immers bezwaarlijk een verdienste te noemen. Als we onze rechten niet verdienen, dan moeten we ze krijgen. Historisch gezien is dat ook de manier waarop het werd voorgesteld. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, de basistekst van de moderne democratie, begint met een veelzeggende passage: ‘We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.’ Deze woorden zijn even beroemd als berucht. De idee van rechten als Godsgeschenk klinkt immers in de geseculariseerde samenleving van vandaag als vloeken in de kerk. Dat we rechten hebben, dat weten we zeer stellig. Dat die rechten ons door God zijn toevertrouwd, dat klinkt tegenwoordig behoorlijk ongeloofwaardig. | |
[pagina 713]
| |
Krijgen, daar krijgen we het vanAls God geen onverdachte bron meer is, waar hebben we die rechten dan vandaan? ‘Van nature’ is de gangbare uitdrukking. Ofwel is dat gewoon een ander woord voor God, ofwel is dat een vrij betekenisloze frase. Van nature gekregen is dan gewoon een andere manier om uit te drukken dat we iets eenvoudigweg hebben. Met krijgen heeft dat in feite niets meer te maken. Als we onze rechten niet kregen, dan krijgen we echter nauwelijks nog iets. Wat voortvloeit uit een recht krijg je immers niet, want je had het al. Zoals het eigenlijk onzin is te stellen dat de bomen blaadjes krijgen - de kiemen waren reeds aanwezig - zo is het een misplaatst gezegde dat we onderwijs of medische zorg krijgen, want die rechten hadden we altijd al. We krijgen niets, we zien louter een verwerkelijking van wat ons al rechtens toekwam. Krijgen is dus niet langer op zijn plaats. Het concept wekt onbehagen in de hedendaagse maatschappij.Ga naar eind2 Met de dood van God is het als met een asverstrooiing op een winderige dag. De overledene blijft ons in de kleren hangen. We dragen zijn afwezigheid met ons mee. Als God dood is, dan hebben we niet langer onvervreemdbare rechten gekregen. Dan hebben we die rechten gewoon. Dat is helemaal niet zo onbeduidend als het lijkt. Als God dood is, dan zijn wij immers ook niet langer geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Daarmee verdwijnt het mensbeeld dat ons leven in het algemeen en onze rechten in het bijzonder kenmerkt als gave, maar tegelijkertijd als opgave. Als beeld van onze Schepper zijn we geroepen om zelf scheppend in het leven te staan, om als het ware medeschepper te zijn. De gave van onze vermogens en onze rechten is in die zin ook een opgave. We krijgen ook de verantwoordelijkheid om de schepping te onderhouden en te verbeteren. De huidige allergie voor krijgen heeft dus verstrekkende gevolgen. Onze mogelijkheden hebben we niet langer gekregen als een gave, maar daarmee evenmin als een opgave. De actieve notie van rechten als uitdrukking van verantwoordelijkheid vervalt zo tot een passieve notie van rechten als uitdrukking van bezit, of preciezer, van wat in het Engels entitlement heet. Niet dat dit ons noodzakelijk verleidt tot een passieve levenshouding. Het ideaal van de zelfontplooiing floreert immers als nooit tevoren. Waar de dynamiek van gave en opgave de zelfontplooiing naar buiten richt, ten dienste van de samenleving en van de schepping als geheel, gaat hedendaagse zelfontplooiing echter al te vaak helemaal nergens heen. De mogelijkheden die de samenleving ons biedt staan niet langer per definitie in het teken van zinvol engagement. Navenant dreigt het rechtendiscours uit te monden in niets meer dan een oefening in narcisme. Misschien heeft dat niet zo veel te maken met de neergang op zich, of wat we als zodanig percipiëren. Dat laat ik nog in het midden. Maar op zijn | |
[pagina 714]
| |
minst biedt de afwezigheid van gave en opgave een verklaring voor het feit dat we zo moeten worstelen om het narratief van de neergang te ontstijgen. Niet omdat je een gegeven paard niet in de bek kijkt, wel omdat het narratief van gave en opgave een maatschappij neerzet die ons is toevertrouwd, met de impliciete verantwoordelijkheid om die vooruit te helpen en om zo zij die na ons komen dezelfde en meer mogelijkheden door te geven. Leven en samenleven als gave en opgave plaatst elk neergangsverhaal op die manier in de marge van een ruimer verhaal. Dat ruimere verhaal is dat van het hoopvolle project, een meeslepend verhaal waarin de perceptie van neergang verdrinkt in de creatieve verbeelding van wat allemaal te realiseren valt. | |
Gave en opgave in seculiere vormWe zijn begonnen met de vraag hoe we voorbij het narratief van de neergang geraken. Ik heb beargumenteerd dat de afwezigheid van gave en opgave ons belemmert in die opdracht. Willen we voorbij het narratief van de neergang, dan moeten we terug aanknopen bij die aloude interpretatie van wat het betekent houder van rechten te zijn, namelijk een kwestie van krijgen, eerder dan een kwestie van hebben. We moeten ons bekwamen in de krijgkunst, zo u wil. Zonder tussen-s, welteverstaan. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het hoeft geen betoog dat we niet zomaar de klok kunnen terugdraaien. De secularisering is een feit, en op vele vlakken is dat maar goed ook. De uitdaging bestaat er dus in om de ervaring van gegeven-zijn te herontdekken los van de Gever. De idee dat we onze rechten zomaar hebben, zonder ze gekregen te hebben, is maatschappelijk gezien onherroepelijk. Toch moeten we niet wanhopen. De uitweg schuilt in de vaststelling dat rechten louter abstracte principes blijven zonder maatschappelijke instellingen die er concrete vorm aan geven. Het is de ganse infrastructuur van de samenleving - op sociaal, economisch, juridisch, ecologisch of allerlei ander gebied - die ervoor zorgt dat onze rechten ook daadwerkelijk iets betekenen. Over die infrastructuur kunnen we moeilijk volhouden dat die zomaar tot stand is gekomen. Die hebben we wel degelijk gekregen. Zij is ons aangereikt door de generaties die ons voorgingen. Als we ten volle beseffen welk geschenk wij kregen van onze voorgangers, dan verandert ons perspectief op de samenleving. Dit werd treffend onder woorden gebracht door de Franse filosoof Paul Ricoeur.Ga naar eind3 Hij waarschuwde dat, wanneer het individu zichzelf beschouwt als van nature houder van rechten, hij de maatschappij louter als een instrument zal beschouwen dat hem in staat stelt om egoïstische doelen na te streven. Zijn participatie in de samenleving zal hij als voorwaardelijk en herroepelijk beschouwen. Dat verandert echter wanneer we beseffen hoeveel we van bij onze geboorte | |
[pagina 715]
| |
verschuldigd zijn aan maatschappelijke instellingen die ons in staat stellen een vrije mens te worden. Dan voelen we een plicht ten aanzien van die instellingen. Onze rechten betekenen dan niet alleen dat de samenleving ons van alles verschuldigd is, maar ook dat wij bij de samenleving in het krijt staan. Zo verschijnen rechten alsnog als een kwestie van gave en opgave, maar deze keer in zuiver seculiere vorm. | |
Lessen in krijgkunstWie dacht hier concrete voorstellen te lezen over het bekampen van de neergang, die komt vooralsnog bedrogen uit. Het bedrog ligt niettemin veel meer in de verwachting zelf, dan in het feit dat mijn essay die verwachting niet inlost. Als het voorgaande één iets duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat het neergangsdenken niet te stoppen valt als we blijven steken in een ingenieursmentaliteit. Hier en daar sleutelen aan de regels van de sociale zekerheid, de procedures van de democratie, de looncompetitiviteit, de Conventie van Genève of het Schengenverdrag, dat verandert niets fundamenteels aan de angstige en afwachtende houding die we aannemen ten aanzien van onze collectieve toekomst. Technocratische bijsturing zal maar de juiste effecten hebben als zij wordt ingegeven en gedragen door wat nog het best te omschrijven valt als een soort van spiritualiteit. Het besef van onze inbedding in de samenleving als een kwestie van gave en opgave is immers niet zozeer een rationele deductie. In de eerste plaats is het een delicaat aanvoelen, een affectie die onze blik richt op het heil dat we kunnen bewerkstelligen, eerder dan op het onheil dat ons te wachten staat. Gelukkig kunnen we wel degelijk een aantal zaken ondernemen om de krijgkunst te stimuleren. Ten eerste hebben we nood aan een herwaardering van ons historisch bewustzijn. We kunnen de samenleving onmogelijk appreciëren als we niet beseffen hoe ze tot stand gekomen is. Onze rechten zijn papieren tijgers, ware het niet dat er een ganse geschiedenis van bloed, zweet en tranen aan ons is voorafgegaan om de samenleving te brengen tot waar ze vandaag staat. Dat gaat dan over de turbulente geschiedenis van de arbeidersemancipatie, de feministische strijd om gelijke rechten voor man en vrouw, de visionaire uitbouw van de Europese eenmaking na de gruwel van de Tweede Wereldoorlog, de cruciale rol van migranten in de economische heropbloei na de oorlog, en ga zo maar door. Historisch inzicht in die evoluties wakkert het besef aan dat ook wij een verantwoordelijkheid hebben in de loop van onze collectieve geschiedenis, een verantwoordelijkheid om onze samenleving in een even goede en liefst nog betere staat door te geven aan de volgende generaties. Dat heeft niets te maken met een verheerlijking van het verleden. Integendeel, het gaat om de geschiedenis voor | |
[pagina 716]
| |
zover zij ons stimuleert om de toekomst in handen te nemen, niet omdat het vroeger beter was, maar omdat vandaag beter is door de projecten van gisteren. Ten tweede hebben we ook nood aan een herwaardering van religie in de publieke ruimte. Op maatschappelijk niveau mag God dan wel dood zijn, op individueel niveau is Hij in vele gevallen springlevend. Vandaag wordt religie maar al te vaak als een bedreiging beschouwd. Opiniepagina's en talkshows worden bevolkt door antireligieuze predikers, wiens lezing van heilige teksten en tradities al even stompzinnig is als die van de religieuze fundamentalisten die ze menen te bestrijden. Nochtans is religie veeleer deel van de oplossing dan kern van het probleem in onze maatschappij. Religies vormen immers een energiereserve waarin het perspectief van leven en samenleven als gave en opgave wel nog steeds voor de hand ligt. Vanuit die optiek kunnen religies een profetische rol spelen in de maatschappij. Ze werpen een ander licht op de samenleving, zodat de vanzelfsprekendheid van individualisme en cynisme barsten vertoont, ook in de ogen van niet-gelovigen. Op tijd en stond zorgen ze zo voor een injectie van kostbaar tegengif voor het neergangsdenken. | |
ConclusieIn de zoektocht naar een weg voorbij het narratief van de neergang zijn we uitgekomen bij een pleidooi voor herwaardering van geschiedenis en godsdienst. Niet toevallig zijn dit twee vakken die vaak ter discussie staan in ons onderwijs. We moeten in het verweer tegen de kortzichtigheid die dergelijke vakken als overbodig bestempelt. Historisch bewustzijn en een profetische insteek van religies spelen immers een cruciale rol in de strijd tegen het neergangsdenken. Om ons te wapenen voor die strijd moeten we ons bekwamen in de krijgkunst, dat wil zeggen, in een diepgaand besef gegeven te zijn en daardoor ook verantwoordelijkheid te dragen. Dan pas vindt elke negatieve houding ten aanzien van wat we hebben en wat we mogen verwachten een tegengewicht in de positieve verbeelding van wat we zelf kunnen doen om de samenleving beter te maken. Evenveel hebben, maar meer krijgen, dat is de kunst. |
|