Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 594]
| |
François Euvé en Jan Koenot
| |
[pagina 595]
| |
Ik leg er sterk de nadruk op: de bestaansreden is en blijft nog steeds ‘vrede’. Dat is nu des te belangrijker omdat wij door oorlogszones worden omgeven: Oekraïne (negenduizend doden), Syrië (op z'n minst vijfentwintigduizend doden), enzovoort. Het oude Europa kent sedert zeventig jaar vrede, maar wordt door oorlog omsingeld. Niet de Noordzee vormt onze grens, maar veeleer de Middellandse Zee, ‘onze zee’ (mare nostrum). Dat wordt gemakkelijk vergeten. Hoe konden wij denken dat de vier miljoen Syrische oorlogsvluchtelingen ver van ons zouden blijven? Enkele jaren geleden werd er niet aan gedacht dat zij naar Europa zouden stromen. Men vergeet nogal eens dat de Europese geschiedenis van gewelddadige gebeurtenissen doorweven is. De recentste is zeker de Tweede Wereldoorlog. Maar je kunt ook andere episoden in herinnering brengen. Onlangs was ik in Paderborn, een Duitse stad waar Karel de Grote in 799 paus Leo III ontmoette en met hem een verdrag sloot: bescherming van de geestelijke macht door de wereldlijke macht, in ruil voor de keizerlijke kroon. Bij die gelegenheid heb ik begrepen wat de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in die streek heeft betekend. Hele dorpen werden verwoest. Tijdens die oorlog waarin katholieken en protestanten elkaar te lijf gingen, slonk de Duitse bevolking met ten minste veertig procent. Je zou dit conflict kunnen vergelijken met wat zich nu afspeelt tussen soennieten en sjiieten (ook al dient de religieuze kwestie vaak als een voorwendsel voor politieke twisten). Met andere woorden, wat andere landen nu doormaken, dat heeft Europa ook gekend, even wreed. Europa is in de tweede plaats een welvaartsproject. Maar, in de geest van de grondleggers van de Europese Unie was de economie slechts een instrument, een middel om de landen onderling van elkaar afhankelijk te maken zodat die elkaar niet opnieuw zouden bevechten. Zij waren ervan overtuigd dat er zoveel gemeenschappelijke belangen zouden ontstaan dat het dom zou zijn elkaar opnieuw de oorlog te verklaren. Het bestaan van de Europese Unie is een van de oorzaken van de Val van de Berlijnse Muur en van het einde van het communisme in Europa. In de Oost-Europese landen besefte de bevolking goed dat er achter het IJzeren Gordijn vrijheid, vrede en welvaart was. Die landen wisten dat, als zij eenmaal deel zouden uitmaken van de Europese Unie, er geen weg terug meer mogelijk was. Dat is ook het geval geweest voor landen die het fascisme hadden gekend: Spanje, Portugal, Griekenland. Eenmaal aangesloten bij de Europese Unie waren zij in de democratie verankerd. Dit bewijst dat er duidelijk een Europa van de waarden bestaat. Vrede is een waarde op zich.
Jan Koenot: Ook de sociale markteconomie ziet u als een Europese waarde. Echter, op wereldvlak heeft de financialisering van de economie een hoge | |
[pagina 596]
| |
vlucht genomeni. Dat proces werkt ongelijkheid in de hand en tast het sociale weefsel aan. Is er nog een politiek beleid mogelijk dat het economisch imperialisme tegengaat?
Deze kwestie vraagt om een lang en genuanceerd antwoord (mijn opleiding bij de jezuïeten heeft mij een gevoel voor nuancering bijgebracht!). Het is interessant de Europese situatie te vergelijken met die van andere werelddelen, de Verenigde Staten of de Aziatische landen bijvoorbeeld. Op het vlak van de sociale zekerheid, van de zogenaamde verzorgingsstaat komt Europa als een uitzondering naar voren. In België vertegenwoordigen de overheidsuitgaven nog steeds de helft van het bbp [Bruto Binnenlands Product]. Behalve in enkele landen die voor de crisis boven hun stand leefden - en die situatie moest worden rechtgetrokken - is men erin geslaagd het voornaamste van de verzorgingsstaat te bewaren. De Gini-coëfficiënt, die de mate van ongelijkheid aangeeft, is de laatste tien jaar binnen de Europese Unie stabiel gebleven. In de Verenigde Staten is dit niet het geval. Allicht gaat het hier om een gemiddelde waarde. In enkele landen is de situatie anders: de ongelijkheid is er gegroeid. De internationale pers is onder de indruk van de ontwikkelingen in de Angelsaksische wereld, waar de ongelijkheid groter is geworden. Maar, in het oude Europa liggen de zaken anders. Ruimer bekeken moet men toegeven dat de globalisering van de economie de extreme armoede aanzienlijk heeft verminderd. De millenniumdoelstellingenGa naar eind2 tonen dat aan. Toen men op de Conferentie van de Verenigde Naties in september 2015 een inventaris opmaakte van de afgelopen decennia, heeft men een groot aantal positieve elementen vastgesteld. Dat slaat voornamelijk op India en China, samen zo'n tweeëneenhalf miljard inwoners. Honderden miljoenen van mensen zijn uit de armoede geraakt dankzij de technologische vooruitgang en de toegang tot de wereldmarkt die voor hen openging. De sociale markteconomie treedt tegenover een zuiver liberale markteconomie corrigerend op. In die richting hebben onze landen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog gewerkt. Het gaat dus om een corrigerende factor, eerst op het sociale, en recenter ook op het ecologische vlak. Een van de middelen bestond in de versterking van de macht van de Staat en een van de instrumenten was het fiscale en parafiscale beleid. De helft van onze inkomsten gaat daarnaartoe. Echter, dat volstaat nu niet meer, omdat de economie zich nu op wereldschaal organiseert. Heel wat financiële transacties ontsnappen aan de controle van de Staten. Zoals de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, voor wie mijn vader een groot ontzag had, reeds gezegd heeft, moet men een tegenwicht, een tegenmacht organiseren om | |
[pagina 597]
| |
daartegenin te gaan. Veeleer dan op het niveau van de Naties kan en moet dit op Europees vlak gebeuren. Het is een feit dat machtige multinationale ondernemingen erin zijn geslaagd geen belastingen te betalen in de landen waarin zij gevestigd zijn. Nu nemen wij daar maatregelen tegen. Dat is het geval tegen Google, Facebook, zoals men dit in het verleden tegen ibm heeft ondernomen. Wij beschikken nu over middelen daartoe. Het valt niet te ontkennen dat wij gedurende een hele tijd veel te mild zijn geweest. Wij waren er immers op uit buitenlandse investeringen aan te trekken om de werkgelegenheid te bevorderen. Wij beseffen nu beter dat dergelijke strategieën om aan belastingen te ontsnappen hoegenaamd niet goed te praten zijn. De politieke macht moet corrigerend optreden. Ik geef graag een ander voorbeeld. Met de oeso hebben wij drie jaar geleden een systeem van automatische uitwisseling van financiële gegevens ingevoerd. Wanneer iemand in het buitenland een rekening of een beleggingsportefeuille heeft, moet dit worden meegedeeld aan de overheden van het land waarvan hij afkomstig is. Die uitwisseling van informatie maakt een belastingheffing mogelijk. Ziedaar een andere recente maatregel. Om de financiële speculatie te bestrijden hebben wij een bankunie opgericht waardoor de banken van de verschillende landen onder het toezicht van de centrale Europese bank komen te staan. Vroeger werden de banken op nationaal vlak gereguleerd. Maar aangezien de financiële wereld internationaal is geworden, volstaat dat tegenwoordig niet meer. Men zou echter nog verder moeten gaan, want ook het Europese niveau is niet meer voldoende. Er moet door de oeso, door het imf, worden opgetreden. Hieraan wordt gewerkt. De wereld is zich volop aan het organiseren. Maar, tegenover de globalisering van de wereld van de ondernemingen staat de globalisering van het politieke beleid nog in haar kinderschoenen. Wij zijn nog niet veel verder dan een ‘op stapel zetten’. Nochtans heb ik het gevoel dat de zaken in de goede richting evolueren. Onze tijd wordt niet alleen door financialisering, maar ook door commercialisering gekenmerkt. Dat geldt voor alle gebieden en het is een onomkeerbare trend. Niets ontsnapt aan de markt, de sport niet, de kunst niet, de cultuur niet. Kan die ingrijpende tendens een halt worden toegeroepen? Dat is verre van zeker. Je moet geen illusies koesteren. Het systeem van de globalisering zal niet verdwijnen. De wereldmarkt van kunstvoorwerpen kun je niet afschaffen. De internationalisering van de grote media kun je niet verhinderen. Al heeft deze globalisering onmiskenbaar ook verdiensten, zij brengt ook buitensporigheden mee. Om die in te dijken moeten er corrigerende bevoegdheden komen, zodat een humanistische, misschien | |
[pagina 598]
| |
zelfs spirituele dimensie in ere wordt hersteld. Sporen ervan zijn zeker te vinden in het onderwijs, in de wereld van de media, hoe ‘gecommercialiseerd’ die ook is, in de Kerken, in allerlei bewegingen van het maatschappelijk middenveld (civil society). Het gaat om alles wat met de niet-materiële wereld te maken heeft. Die zaken zouden minder aan ‘vermarkting’ onderhevig moeten zijn. Men zou er middelen uit moeten kunnen putten om te reageren tegen de gelijkschakeling van alle waarden die te wijten is aan de commercialisering. Het is een gigantische opgave. Het troost mij dat de noodzaak ervan steeds sterker wordt aangevoeld.
J.K.: Is het onderwijsstelsel zoals dit nu wordt opgevat, er niet hoofdzakelijk op gericht jongeren voor te bereiden zo goed mogelijk mee te draaien in het heersende systeem, veeleer dan van hen kritisch gewapende burgers te maken?
Het onderwijsstelsel geeft jongeren een opleiding die hen klaarstoomt om in een complexe wereld werk te vinden. Allicht moet opvoeding alle dimensies van de persoonlijkheid ontwikkelen, een uomo universale vormen. Dit tweede aspect is beslist niet verloren gegaan. Waakzaamheid is echter geboden. Wij leven in een andere wereld dan de wereld die ik gekend heb. School en familie waren de pijlers van de opvoeding. Tegenwoordig brengen jongeren nogal wat tijd door voor het scherm van hun computer. Via dat kanaal bereikt hen veel tendentieuze berichtgeving. Het is geweten dat jongeren niet onder invloed van koranscholen radicaliseren, maar via het internet. Het web opent voortaan een breed venster op de wereld, - op het beste en het slechtste. Hierin ligt een van de belangrijkste uitdagingen voor vandaag: hoe valt deze wereld van het internet te integreren in een pedagogisch project?
F.E.: Internationalisering is een gewichtige trend in de huidige wereld. In heel wat landen stelt men echter een beweging van her-nationalisering vast. Dit blijkt uit het succes van zowel nationalistische partijen als voorvechters van regionalisering (in Catalonië, Schotland, Corsica, etc.). Is dit een stap achteruit in vergelijking met het Europese project, een teken van onbehagen?
De wereld is niet homogeen, is tegelijk een plek en een ruimte, ‘a place and a space’, zoals de Engelsen zeggen. Dat geldt in het bijzonder voor Europa dat een ruimte geworden is waarbinnen het vrije verkeer van personen, goederen en diensten mogelijk is geworden. Neem nu het Erasmusprogramma. Daaraan hebben miljoenen jongeren buitenlandse studies te danken. Maar | |
[pagina 599]
| |
Europa moet tegelijk een plek blijven, want iedereen verlangt een thuis, bescherming, veiligheid. Je hebt enerzijds het verlangen elders te gaan, je te ontwikkelen, je voor de wereld te openen. Anderzijds heb je behoefte aan bescherming. Sinds het begin van de Europese constructie heeft men vooral aan het eerste aspect gewerkt, met alle voordelen die ermee gepaard gaan, op economisch en algemeen menselijk vlak. Men heeft zich erop toegelegd grenzen af te schaffen voor goederen, werknemers en investeringen, zodat burgers en ondernemingen op verplaatsing konden gaan, initiatieven konden nemen en kansen konden aangrijpen. Nu nog, op een aantal heel verschillende terreinen zoals energie, telecommunicatie en digitale economie, moeten grenzen worden afgebroken en moet een grote gemeenschappelijke ruimte kunnen ontstaan. Daar staat heel wat op het spel. De mogelijkheid om vrij van het ene naar het andere land te reizen of in het buitenland te studeren dragen bij tot de menselijke ontplooiing. Ik vertel u een ervaring die mij bijgebleven is. Toen ik op het Sint-Jan Berchmanscollege zat, in Brussel, heerste er onder een aantal leerkrachten een uitgesproken flamingantische geest. Daartegen bracht Europa mij een tegengif. Als zestienjarige werd ik uit reactie Europeeër. De Europese dimensie werd concreet dankzij jaarlijkse reizen met leerlingen van andere jezuïetencolleges, uit Frankrijk (Évreux), Duitsland (Berlijn), Nederland (Nijmegen) en Italië (Genua). Wij trokken door Europa. Ik herinner mij met name een reis in Noord-Italië. Wij bezochten net zo goed grote bedrijven (Fiat, Martini) als historische sites. Ga je samen op reis, zeker als je jong bent, dan word je een ander mens. Je krijgt een nieuwe kijk op de Fransen, Duitsers, Italianen als je meerdere weken hebt doorgebracht samen met hen. Je moet dat op die leeftijd doen, want in die fase van het leven is de ontvankelijkheid het grootst. De toestand is allicht anders geworden. De globalisering brengt de verzorgingsstaat in moeilijkheden. De crisis heeft de Europese instellingen ertoe gedwongen een nieuwe rol te spelen. Dat heeft tot een snelle en dramatische ontwikkeling geleid. Decennialang stond Europa voor openheid, bevrijding, emancipatie, verwerving van macht. Thans wordt Europa gepercipieerd als een orgaan dat zich overal mee bemoeit, dat oordeelt, voorschrijft, oplegt, corrigeert en zelfs straft. Wat vroeger werd gezien als een instantie die nieuwe mogelijkheden schept, wordt nu door velen beschouwd als een ongewenste indringer. De vriend die vrijheid en ruimte bracht, is een bedreiging voor het veiligheidsgevoel geworden, voor de vertrouwde plek. De nadruk werd gelegd op de ruimte, wij hebben te weinig gedaan voor het lokale, de plek. De behoefte aan een thuis hebben wij onderschat, terwijl de Europese Unie zich openstelde voor nieuwe leden en de globalisering er nog bij kwam, met alle gevolgen van dien. Volgens Joseph SchumpeterGa naar eind3 is | |
[pagina 600]
| |
het economisch leven altijd een proces van ‘creatieve destructie’ Het komt erop aan dat het resultaat positief is, dat er meer in het leven geroepen dan vernietigd wordt. Thans twijfelen wij eraan of dit in de toekomst altijd zo zal blijven. Denk aan de crisis van de middenklassen in de Verenigde Staten. Die worden uit het economisch leven gedreven. Ten gevolge van de toenemende digitalisering van heel wat activiteiten vinden zij in de veranderde economische situatie geen werk meer dat overeenstemt met hun vroegere status. Heel wat banen verdwijnen en worden niet vervangen. Er zijn geen compensaties meer zoals vroeger. En wanneer deze mensen toch opnieuw werk vinden, dan meestal met een beduidend lager inkomen. Maak je geen illusies: dit doet de ongelijkheid toenemen. Zelfs als wij erin slagen de omvang van dit fenomeen te beperken dankzij ons socialezekerheidsstelsel, het zal Europa niet sparen. Wat in het verleden goed gewerkt heeft, zal in de toekomst niet altijd meer lukken, vreest men. Het maakt mensen bang, dat is te begrijpen. Het is de taak van de Staat de burgers tegen financiële speculatie, fiscale fraude, werkloosheid, illegale immigratie en de gevolgen van de opwarming van de aarde te beschermen. Die stelling heb ik in mijn speech verdedigd toen ik [in 2014] de KarelsprijsGa naar eind4 in ontvangst nam. Gemakkelijk is het niet, want de Staten staan onder druk. Nochtans is het van wezenlijk belang voor het behoud van het Europese project. Europa is geen staat, maar Europa is toch zeker een politieke macht. Het wordt tijd dat de Europese Unie wordt gezien als een politieke realiteit in het voordeel niet alleen van de ondernemers maar ook van de werknemers, niet alleen van wie kan reizen maar ook van wie thuisblijft, niet alleen van wie diploma's heeft en meerdere talen spreekt, maar van alle burgers. Het is belangrijk dat Europa de burgers benadert niet alleen als consumenten die graag tussen een ruim aanbod van goedkope producten kunnen kiezen, maar ook als arbeiders en werknemers die geconfronteerd worden met een grote concurrentie op de arbeidsmarkt. Ik voeg er een laatste overweging aan toe. Ik ben geen cultureel pessimist, maar je moet nuchter blijven. Sedert meerdere decennia vindt er een grondige verschuiving plaats in de richting van een toenemende individualisering van het maatschappelijk leven. Het individu raakt steeds meer geïsoleerd. ‘Ideologie’ gaat verloren, het gevoel voor solidariteit en rechtvaardigheid gaat achteruit, dat zien wij. Iedereen bekommert zich om zijn eigen lot. Echter, wie geïsoleerd raakt, schenkt anderen steeds minder vertrouwen, wordt bang, zo niet angstig. Regionalisme wordt aantrekkelijk omdat mensen bescherming nodig hebben. Wanneer men zich minder door ‘transcendente’, supranationale instellingen beschermd voelt, zoekt men beveiliging dichter bij huis. Men kan dus de heropleving van het lokale en regionale begrijpen. | |
[pagina 601]
| |
Het negatieve aspect van het individualisme ligt daarin dat de ander voortaan als een potentiële bedreiging van mijn identiteit wordt ervaren. Daardoor ga ik mijn identiteit negatief bepalen, als anders dan de anderen. Ik definieer mezelf door datgene wat ik niet ben: ik ben geen moslim, ik ben niet zwart, enzovoort. Maar dan wordt het gevaarlijk, want het isolement wordt daardoor nog groter. Dit staat lijnrecht tegenover de Europese gedachte als een project van verzoening. F.E.: Hoe ziet u de rol van de Kerken, die tegelijk een nationale en internationale dimensie hebben, met name de katholieke Kerk? Onder de grondleggers van het Europese project zaten heel wat christenen. Na de oorlog is de heropleving van de Europese gedachte grotendeels - maar niet uitsluitend - te danken geweest aan de inzet van christelijke middens. Het ideaal van verzoening hebben de toenmalige vooraanstaande christelijke leiders krachtig uitgedragen. Dat was in het bijzonder duidelijk in het Europa van de ZesGa naar eind5, want meerdere van de betrokken landen hadden lange tijd in de oorlog tegenover elkaar gestaan. Later werden nieuwe lidstaten opgenomen, die aan de Europese Gemeenschap een sterker multicultureel en multireligieus gelaat gaven. Men mag de aanwezigheid van miljoenen moslims in Europa niet vergeten. Ik heb de indruk dat de katholieke Kerk de Europese Unie zoals die er nu uitziet nog steeds moeilijk aanvaardt. Het komt mij voor dat de geïnstitutionaliseerde katholieke Kerk de Europese Unie zo te zeggen geen warm hart toedraagt. Men heeft zich blindgestaard op het fameuze debat van 2004 naar aanleiding van de preambule van het project van een Europese Grondwet. In het eerste ontwerp was sprake van de Europese wortels. Daarbij werden de Grieks-Romeinse wereld en de Verlichting genoemd, maar ontbrak elke verwijzing naar het christendom. Toegegeven, dat was een patente vervalsing van de geschiedenis. De katholieken hebben heftig gereageerd. Voor de Romeinse instanties was dit een cultuurschok. Het debat nam echter een andere wending toen men een verwijzing naar het godsdienstige in de Grondwet heeft willen opnemen. Nu, slechts heel weinig staten vermelden zulks in hun grondwet, zelfs in de landen met een uitgesproken christelijke traditie. Men kan er niet omheen dat, hoezeer ook de Europese wereld door zijn christelijk verleden getekend is, het christelijke Europa van de voorbije eeuwen niet meer bestaat. Dit debat woelt nochtans voort. Het treft mij dat mensen mij er nog altijd over spreken. Het is van belang dat de katholieke Kerk de Europese gedachte blijft verdedigen als een project van vrede en solidariteit. Dat heeft paus Franciscus - die geen Europeaan is - overigens gedaan in zijn toespraak tijdens | |
[pagina 602]
| |
zijn bezoek aan Straatsburg in november 2014. Nu de Europese gedachte uit diverse hoeken wordt tegengewerkt, moet je het niet erger maken. In een tijd waarin de individualistische tendensen en separatistische en nationalistische bewegingen de wind in de zeilen hebben, is het niet het moment om zich uit de strijd voor verzoening en samenwerking terug te trekken. Open staan voor anderen - denk aan Levinas - maakt wezenlijk deel uit van de menselijke beschaving. Alle humanistische en geestelijke bewegingen moeten daaraan meewerken. Wij leven in een voor de toekomst van onze beschaving cruciale tijd. Het getuigenis van de huidige paus is kostbaar, want de authenticiteit die hij uitstraalt is onvervangbaar. Je merkt dat het iets op gang brengt. In de strijd tegen de neiging van tijdgenoten hun identiteit negatief te bepalen is voor het spirituele een grote rol weggelegd. Het blijft de vraag of altruïsme zich van zijn religieuze wortels kan losmaken. Dat is een andere kwestie. Een van de drama's van bepaalde christelijke kerken is dat zij niet onafhankelijk geworden zijn van de Staat. Dan dreigt het gevaar dat zij ten dienste staan van de macht. Enkele lidstaten kennen de scheiding van Kerk en Staat niet (ik heb het nog niet eens over Rusland), zodat de Kerk nationalistische strekkingen dient. Dat werkt het open staan voor de ander niet in de hand. Je moet een universalistische geest bewaren. Kerken mogen geen uitsluitend nationalistische grootheden blijven.
J.K. Ik bewonder in u dat u het volhield in de politiek, een harde wereld waarin men voortdurend strijd moet leveren en slagen te verwerken krijgt. U hebt een groot gevoel voor kunst en houdt van poëzie. U schrijft zelf korte gedichten. Japan heeft u zelfs tot ‘ambassadeur van de haiku’ benoemd.
Het klopt dat mijn carrière nogal atypisch is. Gelukkig maar! Nutteloze polemieken en de drang naar gewin alleen maar voor jezelf heb ik altijd vermeden. Daarvan heb ik mij steeds afzijdig willen houden, en het heeft me heel wat geholpen. Ik heb het klaargespeeld het zo te regelen dat ik een intellectueel leven kon bewaren. Dat is een groot voorrecht. Gelukkig ben ik onder de politici niet de enige. Ik moet erkennen dat ik veel aan mijn opvoeding te danken heb. Ooit heeft men mij in Engeland vragen gesteld over de rol van de universiteit in de opvoeding. Ik heb geantwoord dat de taak van een universiteit zich beperkt tot kennisoverdracht. Want opvoeding, in de betekenis van persoonlijkheidsvorming, moet eerder gebeuren. Daarom ben ik tegenover de jezuïeten die mij gevormd hebben, heel erkentelijk. | |
[pagina 603]
| |
Dit interview werd op 1 februari 2016 afgenomen in Brussel door hoofdredacteur van Études François Euvé en Jan Koenot, en verschijnt in meerdere tijdschriften van het Europese netwerk van sociaal-culturele tijdschriften van de jezuïeten (onder meer in het Franse études, het Zwitserse Choisir, het Spaanse Razón y Fe, het Griekse Orizontes en het Duitse Stimmen der Zeit). De voetnoten zijn toelichtingen van de redactie van Streven. De tekst werd uit het Frans vertaald door Jan Koenot.Ga naar voetnoot1 |
|