Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
Stefaan Marysse
| |
[pagina 582]
| |
1994) of zich op de Kabuye-heuvel (20-24 april) hadden teruggetrokken en verdedigd. Ten slotte, zoals alle veroordeelde burgemeesters in het Rwandatribunaal, voor de opruiende taal op het ogenblik dat hij opnieuw (en ongevraagd) aangesteld werd als burgemeester in het midden van de crisis (22 juni 1994). Daarom veroordeelde het Rwandatribunaal hem tot levenslang voor medeplichtigheid aan genocide in december 2015Ga naar eind2; in beroep werd dit teruggebracht tot 47 jaar. De man zal dan 79 jaar zijn. In wat volgt probeer ik als (niet-juridisch) onderzoeker en als Afrika-betrokkene over die verschrikkelijke bladzijde uit de recente geschiedenis na te denken vanuit een persoonlijke vriendschap. Kan dat eigenlijk objectief zijn? Hoe zeker kun je zijn van onschuld als je er niet bij was? Zolang er geen definitieve uitspraak was, tot december 2015, en er een einde kwam aan de ongemeen lange voorhechtenis, kon je hopen dat de waarheid waar je op hoopte, zou zegevieren. Nu is die verdwenen. Ongetwijfeld is de belichting die ik hierna zal geven gekleurd en subjectief. Tegen het licht van de duizenden slachtoffers en de onbeschrijfelijke tragedie van de tussen de 500.000 en 1 miljoen Tutsi's en gematigde Hutu's die deze burgeroorlog en de daaropvolgende genocide heeft geëist, is de veroordeling van één individu blijkbaar futiel en overbodig. Toch denk ik dat het verhaal van Elie iets blootlegt dat na het einde van het Kagametijdperk (uiterlijk 2034) de dominante opvattingen over die verschrikkelijke periode zal nuanceren. | |
Het Rwanda van vandaag en dat van voor de burgeroorlog (1990)Het Rwanda van vandaag wordt door de vele donoren, ontwikkelingsorganisaties en diverse experts geprezen als een succesverhaal - het ‘Singapore van Afrika’, waar groei toeneemt en de armoede zou afnemen, de staat efficiënt wordt beheerd en de (openlijke kleine) corruptie onbestaande. Kigali, de hoofdstad als venster op het land, een moderne en goed bestuurde stad, waar plastic verpakking verboden is en de vuilnis op straat ontbreekt, evenals de armen trouwens, want zonder schoenen kom je, op straffe van boete, niet binnen. Dit ‘mirakel’ van heropbouw na de burgeroorlog en genocide, is het werk van de ijzeren hand van de onbetwiste machthebber, Kagame. Voor de internationale gemeenschap, die de helft van het overheidsbudget financiert, houdt hij de schijn van democratie handig hoog. Zo is er officieel een meerpartijensysteem, maar heeft hij zijn belangrijkste politieke opponent bij de verkiezingen in 2010, mevrouw Victoire Ingabire, laten opsluiten omdat ze opkwam voor het eren en betreuren van alle slachtoffers (Tutsi en Hutu) van de Rwandese tragedie. Het erkennen van verschillen kwam volgens het gerecht neer op negationisme. Zijn laatste prestatie (2015) schiet echter de hoofdvogel af. Om het probleem van het derde mandaat van de | |
[pagina 583]
| |
president (hij zelf) dat ongrondwettelijk is, te omzeilen, organiseerde hij een volksraadpleging waar 96% van de bevolking hem heeft geplebisciteerd. Hij kan nu desnoods tot 2034 aanblijven. Deze stalinistische scores zijn uniek in een door het Westen gesteunde democratie. Hij komt ermee weg omdat westerse donoren geloven dat hij staat voor stabiliteit, onderdrukking van geweld en goed technocratisch bestuur. Alles wordt in het werk gesteld om Rwanda voor te stellen als een success story in Afrika, contrasterend met het oude Rwanda van voor 1994. Dat deze voorstelling van zaken vooral ingang vindt bij mensen die het Rwanda van voor 1990 niet gekend hebben, verklaart waarom het nieuwe regime en de elites (voor meer dan 90% TutsiGa naar eind3) de geschiedenis van voor 1990 afschilderen als een mislukking (racisme, onderdrukking van minderheden en inefficiënt bestuur) die is uitgemond in een genocide. Niets is minder waar. Alle onderzoekers die zich in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in Rwanda verdiepten, waren onder de indruk van hoe dit kleine land, zonder toegang tot de zee, zonder bodemrijkdommen en met enkel landbouw als mogelijkheid, het er vanaf bracht. In 1994 vatte ik het Rwandese ontwikkelingsmodel als volgt samen: Vanaf het begin van de onafhankelijkheid tot midden de jaren tachtig, stonden onderzoekers in de ontwikkeling van Centraal-Afrika voor een paradox: Zaïre, goed voorzien van een enorme potentiële rijkdom, zag in deze jaren hun inkomen per hoofd met de helft dalen, terwijl dit van Rwanda - overbevolkt, ingesloten en zonder natuurlijke rijkdommen - met de helft toenam. De kloof tussen de reus en de dwerg, wat het ontwikkelingspeil voor de bevolking betreft, kon je visueel opmaken als je van Bukavu de grens overstak naar Rwanda. De leefomstandigheden van de Rwandezen inzake woning, scholing, gezondheidszorg en wegenbouw waren opmerkelijk beter. De verklaring van deze paradox was meerduidig. Vooreerst: de staat in Rwanda was aanwezig tot op de laatste heuvel, in tegenstelling tot Zaïre, waar Kinshasa veraf was en het bestuur ondermaats. Wellicht had deze zorg voor een betere dienstverlening en betere leefomstandigheden te maken met de eerste generatie van elites die allen nog rechtstreeks stamden uit een ruraal milieu en dragers van de sociale revolutie die zich de woordvoerders voelden van de meerderheid. Verschillende indicatoren wezen daarop, zoals de prijzen voor koffie, het belangrijkste opbrengstgewas van kleine boeren, die vastgelegd waren door de overheid en tot de hoogste van het continent hoorden. Maar ook het indijken van de uitgaven voor defensie, van de laagste per hoofd van de bevolking ter wereld en met een leger van nauwelijks 4.000 man (tot aan de burgeroorlog) was dit nauwelijks meer dan een veredelde rijkswacht... | |
[pagina 584]
| |
Er is meer continuïteit in het Rwandese ontwikkelingsmodel dan de huidige machthebbers willen toegeven. Vooral de strakke organisatie, aanwezigheid en omkadering van de staat en zijn efficiëntie blijft bestaan, en dit ondanks de schijnbare verandering van een eenpartijsysteem naar een democratisch meerpartijensysteem. Politieke observatoren zoals Filip Reyntjens (zie eindnoot 2) benadrukken steeds dat de politieke macht er evenzeer is geconcentreerd bij een kleine elite, en dat een strak en repressief apparaat elke tegenspraak efficiënt in de kiem smoort. Het verschil is wel dat het defensie- en repressieapparaat nu vele malen groter is - het leger bijvoorbeeld zou nu uit zo'n 75.000 manschappen bestaan. En hoewel de armoedegraad niet is toegenomen, is de ongelijkheid tussen rijk en arm dat wel. | |
De jaren als burgemeester en studentBurgemeester (1982-1993); student (1993-1994); burgemeester (22 juni-begin juli 1994)Elie Ndayambaje (*1958) is dus opgegroeid in dit Rwanda van de eerste (1962-1973 / president Kayibanda) en de tweede republiek (1973-1994 / president Habiyarimana). In tegenstelling tot Burundi heeft Rwanda vanaf het begin van zijn onafhankelijkheid en mede door de sociale revolutie van 1958 de vroegere Tutsi-elite in ballingschap gestuurd en een Hutupresident aan de macht gebracht. De gevolgen van die uitsluiting van de vroegere machthebbers en de beperking van toegang tot overheidsposten van een belangrijke minderheidsgroep, keerden als een boemerang terug met de inval van het fpr (Front Patriotique Rwandais) die het land destabiliseerde en het regime uiteindelijk omverwierp in 1994. Als veelbelovende leerling en enige van het gezin krijgt Elie Ndayambaje toegang tot de universiteit, een sociale en intellectuele mobiliteit die voor Hutu's tot dan toe onbereikbaar was. Met slechts enkele hogere kaders in hun rangen moet de jonge staat het rooien, met als gevolg dat jonge mensen snel een grote verantwoordelijkheid krijgen in de nieuwe onafhankelijke staat. Wanneer hij 24 jaar is, een bachelor economie op zak heeft en vers van de universiteit komt, wordt hij in zijn gemeente Muganza, met zo'n 30.000 inwoners, benoemd tot burgemeester. Onder het vorige regime had een burgemeester ruime bevoegdheden en een klein budget, en was hij het verlengde van de staat. Hij moest zorgen voor orde en veiligheid, en dat als hoofd van een politie die slechts enkele agenten telde. Hij fungeerde ook als vrederechter in tal van kleine conflicten en zorgde samen met de secretaris van de gemeente voor het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand. Voor het onderhoud en de onder- | |
[pagina 585]
| |
steuning van de lokale scholen en dispensaria steunde hij op verschillende comités waarbij samenwerking met vooral kerkelijke organisaties cruciaal was. Het onderhoud van de lokale wegen en de infrastructuur gebeurde dan weer door het mobiliseren van alle valide volwassenen die op zaterdag een soort gemeenschapsdienst moesten verrichten (Umuganda). Dit waren de taken die elke burgemeester moest invullen, maar het was vooral in de manier waarop Elie Ndayambaje een extra dimensie gaf aan die opdracht, dat ik hem heb ontmoet. Met zijn sociale vaardigheden en een neus voor verandering en nieuwe mogelijkheden slaagde hij erin om die mensen en organisaties, die een hefboom konden zijn in zijn gemeente, voor zijn kar te spannen; Canadese witte paters, Italiaanse rogationisten, broeders van liefde, de sociëteit van Maria... Hij faciliteerde hun komst en hun werking, waardoor onderwijs en gezondheidszorg een hoog peil haalden. Inades, een lokale vormings-ngo, kwam alfabetisering en volwassenenopleidingen verzorgen, Coopibo richtte boerenorganisaties op, de Universiteit van Namen verrichtte landbouwonderzoek en voerde innovaties uit waar gecombineerde vis- en groententeelt het boereninkomen en de voeding verbeterde. Ten slotte was hij effectief in de ontwikkeling van de lokale ‘Banque Populaire’, een Zwitsers initiatief en een soort voorloper van de huidige microkredietinstellingen waar arme boeren konden sparen en lenen. Bij mijn geregelde familiebezoeken in het sociaal gezondheidscentrum van Kirarambogo (een deelgemeente van Muganza), leer ik hem kennen midden jaren tachtig. Daar het privébezoeken betreft, heb ik geen onderzoeksmiddelen. Hij helpt me toch om met zeer beperkt budget onderzoek te doen en enquêtes te houden. De koffieprijzen kelderen en budgettair komt het land in een internationaal besparingsprogramma terecht (de zogenaamde Structurele Aanpassingsprogramma's). We wilden de impact op het inkomen van de boeren en andere beroepscategorieën kennen (onderwijzers, verplegers, handelaars.) (zie eindnoot 1). We probeerden ook te peilen naar de inkomensverschillen en de oorzaken ervan. Toen ik hem vroeg om gegevens over etnische herkomst in te brengen als één van de mogelijke factoren, wees hij dit categoriek van de hand met de melding dat dergelijke gegevens alleen verdeeldheid en na-ijver tot gevolg konden hebben. Ook de zorgvuldigheid om bij alle lokale organisaties een brede vertegenwoordiging van de minderheidsgroep te hebben wees op het bewustzijn van de delicate balans in deze streek, waar tot veertig procent van de gezinnen gemengd waren, wat etnische herkomst betrof. Zoals bekend vielen in oktober 1990 Tutsi-milities Rwanda binnen. Zij waren veelal kinderen van de Tutsi's die eind de jaren vijftig en begin zestig Rwanda waren ontvlucht. Stevig verankerd als ze waren in het leger van | |
[pagina 586]
| |
Uganda, konden ze met hun militaire kennis en steun heel snel oprukken. Enkel met de steun van Zaïrese, Belgische en Franse troepen bleef de regering-Habyarimana in het zadel en konden de fpr-milities worden verdreven naar het noorden van het land. Dit was een pyrrhusoverwinning want het land werd helemaal gedestabiliseerd. Het regime verloor de controle over het Noorden van het land en daarmee kwam de voedselbevoorrading in het gedrang. In de door de fpr bezette gebieden moeten de mensen vluchten en overleven in interne vluchtelingkampen dichtbij Kigali. Deze overwegend jonge boerenfamilies, die 15% van de Rwandese bevolking uitmaakten, werden vernederd. Zij vormden een broeihaard van extremisme. In een basiswerk over die periode beschrijft Filip Reyntjens hoe de polarisatie was ingezet en steeds toenam.Ga naar eind4 Met de moord op de eerste verkozen Hutu-president Ndadaye in Burundi en de uitvoering van het akkoord van Arusha (1993) over de machtsverdeling in Rwanda, waarbij een contingent van 600 man van het fpr-rebellenleger en hun nieuwe mandatarissen gestationeerd werden in Kigali, splitsten de politieke partijen volgens etnische scheidingslijnen in gematigde en radicale vleugels. De op de top gedreven polarisatie leidde tot steeds meer politieke afrekeningen en moorden. De megafoon van de haatradio's - de gekende Radio Télévision Libre des Milles Collines maar evenzeer radio Muhabura (de spreekbuis van de fpr) - goten olie op het vuur. De aanslag op het vliegtuig waar president Habiyarimana op 6 april 1994 mee terugkwam en omkwam, was de detonator van genocide en oorlogsmisdaden. De nog steeds onopgehelderde aanslag op de president, die grote aanhang had in brede lagen van de bevolking, was een belangrijke factor in de oorzaak van genocide. Vrije en proportionele verkiezingen zouden ongetwijfeld hebben geleid tot de herverkiezing van de populaire president. Dat betekende dat volgens het akkoord van ArushaGa naar eind5 de macht gedeeld zou moeten worden tussen het fpr en het zittende regime - iets wat zowel het fpr als andere groepen niet zagen zitten. Dat het Rwandatribunaal geen werk heeft gemaakt van het ophelderen van die moord is onbegrijpelijk. Onder invloed van politiek opbod, etnisch geweld en concurrentie tussen politieke partijen was het leven op het platteland danig verstoord. In verschillende sectoren van de gemeente Muganza weigerden mensen belasting te betalen en gemeenschapsdiensten te verrichten. Immers, nu er ‘democratie’ was gekomen, was er geen reden om belasting te betalen of om te luisteren naar één vertegenwoordiger van één partij. De gevolgen waren soms dramatisch. Dysenterie en cholera braken uit in één deelgemeente van Muganza waar ook honderden Burundese vluchtelingen woonden. Bij gebrek aan onderhoud van waterkwaliteit en publieke latrines via gemeenschapsdienst, vond 5% van de bevolking, vooral jonge kinderen, de dood. | |
[pagina 587]
| |
In deze context, ontmoedigd, trad Elie Ndayambaje af als burgemeester en besloot zijn afgebroken studies in september 1993 aan de universiteit te hervatten. Hij werkte daar onder andere aan de gemeenschappelijke publicatie die we aan het voorbereiden waren. Ik ontmoette hem nog begin 1994. Hij toonde een grote bezorgdheid over de dramatische ontwikkelingen en vooral over de etnische polarisatie. Toen hij dan in april tijdens de paasvakantie thuis was bij zijn familie en op 6 april de hel losbarstte in Kigali, duurde het nog veertien dagen vooraleer het geweld ook het zuiden van het land in zijn greep had. Op 22 juni, enkele dagen voor het fpr triomferend de streek veroverde, werd hij opnieuw en ongevraagd aangesteld tot burgemeester ter vervanging van de nieuwe, jonge burgemeester die de situatie van chaos, anarchie en geweld begrijpelijkerwijs niet aankon. In deze omstandigheden, met de beperkte middelen die de lokale burgemeester ter beschikking stonden (zes militairen en vier lokale politieagenten), was niemand opgewassen tegen de golf van anarchie die het land overspoelde. In het laatste gesprek dat ik had met Elie Ndayambaje - in mei 2015 in de gevangenis van Arusha enkele maanden voor de uitspraak in beroep - vertelde hij me waarom hij niet wilde meewerken met het strafhof en erkennen dat hij medeplichtig was aan genocide, waardoor de strafmaat nochtans veel minder zou uitvallen. | |
Het procesVan de hechtenis in België (8 juni 1995) tot de veroordeling in Arusha (december 2015)Begin juli 1994 was Elie Ndayambaje met zijn vrouw en drie kinderen, zoals honderdduizenden andere Rwandezen, op de vlucht voor het fpr die hen genadeloos achtervolgde. Het fpr kon nu de akkoorden van Arusha, over machtsdeling, naast zich neerleggen en de hele macht onverminderd en onverdeeld opeisen. Voor vele observatoren was dat het uiteindelijke doel van hun strategie. Daar Elie hoopte zijn masterstudies te beëindigen, had hij als laatstejaarsstudent in Butare een aanvraag voor een masterbeurs ingediend in België. Hij was natuurlijk te laat om te starten in september, maar na enkele maanden kreeg ik contact met hem. Coopibo, de Belgische NGO die in zijn gemeente actief was, had hem gevonden en was bereid om te helpen met repatriëring. Daar hij niet op de internationale lijst van de ‘genocidedaders’ stond en alle papieren voor de masterbeurs in orde waren, kreeg hij zonder veel problemen visum en toegang tot België. In december 1994 kwam Elie met zijn gezin hier aan en verbleef de familie bij ons thuis. Hij slaagde zonder enig probleem voor de examens van | |
[pagina 588]
| |
januari. Stilaan kregen hij en zijn vrouw de tijd om de waargebeurde nachtmerrie te verwerken; ook veel van hun familieleden en vrienden waren gedood. Maar misschien was in België een nieuwe toekomst mogelijk. Toen hij op 28 juni 1995 middenin de examens door het Belgisch gerecht werd opgepakt op instructie van onderzoeksrechter Damien Vandermeersch, kreeg ook dit scenario van hoop een felle deuk. Hoewel begrijpelijk in het tijdsgewricht van toen, waar de internationale gemeenschap het gevoel had, collectief te hebben gefaald in het stoppen van de volkerenmoord en het geweld, was het onderzoek naar ons weten en aanvoelen bijzonder eenzijdig. We hebben dat toen in een persconferentie op het toenmalige 11.11.11-kantoor (ncos, het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking) in Brussel toegelicht.Ga naar eind6 Omdat deze instructie uiteindelijk de toon zette en leidde tot de uiteindelijke levenslange veroordeling van Elie, is het nodig om daarop terug te komen. Ik citeer enkele passages uit ‘Vragen bij het onderzoek naar de schuld van Joseph Kanyabashi en Elie Ndayambaje door onderzoeksrechter Damien Vandermeersch’ dat destijds op die persconferentie werd uitgedeeld - een persconferentie die overigens werd afgebroken door een valse bommelding. De aanklacht gebeurt op basis van een Rwandese mensenrechtenorganisatie (crddr, Comité pour le Respect et la Défense des Droits de l'homme au Rwanda) waarvan de woordvoerders gevestigd zijn in België. De drie Rwandese aanklagers bevonden zich allen in België ten tijde van de gebeurtenissen. De woordvoerder is Gasana Ndoba. Diezelfde persoon is de woordvoerder van het fpr in België vanaf 1990. Na de tragische gebeurtenissen van 1994 is hij plots de leider van bovengenoemde mensenrechtenorganisatie. Kan iemand die zo dicht staat bij het huidige bewind een objectieve woordvoerder zijn van een mensenrechtenorganisatie? Hij is ook degene die het onderzoek van de onderzoeksrechter ter plaatse faciliteert. De aanklachten en de ‘getuigen’ ten laste werden ingediend en ‘verzameld’ door de huidige lokale machthebbers en opvolgers van de beklaagden... Alle beschuldigingen ten laste zijn geformuleerd gedurende de rogatoire commissie die zich beperkte tot drie reizen naar Rwanda en verzuimde om de getuigen ter ontlasting die zich bevonden in de Zaïrese en Tanzaniaanse kampen te verhoren. Van de getuigenissen ten laste opgenomen in Rwanda is ongeveer 90% ‘van horen zeggen’. De directe zogenaamde ooggetuigenissen over dezelfde feiten spreken elkaar tegen, ofwel worden weerlegd door directe getuigen die vrijuit kunnen spreken omdat ze zich niet in Rwanda bevinden en geen enkel belang hebben bij een verdraaien van de feiten [...] | |
[pagina 589]
| |
Van de meer dan dertig concrete aanklachten geformuleerd in de instructie, bleven er uiteindelijk maar drie over bij de overdracht van de beklaagde en zijn Belgische dossier aan het Rwandatribunaal begin 1996. Dit heeft te maken met de weerlegging door de vele getuigen ter ontlasting, en de leugens van de getuigen die tijdens de rogatoire commissie in Rwanda waren opgenomen. Er waren zelfs getuigen die hadden gezien dat de beklaagde iemand vermoordde, hoewel zij zich die bewuste dag op 100 kilometer van de feiten bevonden. Dit soort zeer onbetrouwbare getuigenverhoren is in Rwanda niet zo vreemd; daar zijn enkele bijzondere verklaringen voor. Het repressief en alomtegenwoordig karakter van het huidig bewind inzake afwijken van de officiële lezing van de burgeroorlog en volkerenmoord wordt zwaar beboet. Daarenboven kunnen lokale getuigen na de gewelduitbarsting belang hebben bij de blijvende veroordeling van huidige vluchtelingen. Een bijzonder document dat de manipulatie en intimidatie van getuigen illustreert is te vinden in een uitzending van ‘Ter Zake’ van de VRT in 1995. De vertaling uit het Kenyarwanda toont aan hoe getuigen opgetrommeld worden om te wenen en voorgekauwde verklaringen af te leggen bij het massagraf van ‘hun’ doden. Ten slotte zijn er, volgens etnoloog Paul Erny, twee fundamentele waarden die het morele universum van de Rwandese cultuur kenmerken. Een ervan is van bijzonder belang tot de kwaliteit van uitspraken of verhoren, en dat is ‘Ubwenge’, een begrip dat je bij benadering als ‘intelligentie’ zou kunnen vertalen. Deze waarde is niet het nastreven of zoeken van waarheid en kennis, maar wel: ‘het genie van de intrige en de kunst van de leugen vormen de bodem van de intelligentie van de Rwandees’ (mijn vertaling).Ga naar eind7 Wat er ook van zij, de drie beschuldigingen in het dossier van Vandermeersch zijn onverkort na twintig jaar voorlopige hechtenis en vele miljoenen internationaal belastinggeld later, de kern van de veroordeling. Dan zullen ze toch wel waar zijn zeker? Hoewel de mogelijke weerlegging veel meer vereist dan kan worden uiteengezet in een artikel, zal ik aangeven waarom ik twijfel aan die uitspraak en waarom ik geloof in Elies onschuld. Dit op basis van twee centrale getuigenissen, mijn langdurig contact met Elie, en recente gesprekken met Elie in de gevangenis. Vooreerst de getuigen. Er is rond de feiten die Elie ten laste zijn gelegd bijzonder veel tegenspraak. Grosso modo zijn er twee strekkingen: getuigenissen ten laste, quasi allemaal Rwandezen die nu het terrein bevolken/bezetten, en getuigenissen ter ontlasting door mensen in de diaspora. Slechts twee getuigenissen komen van mensen die de gehele tijd aanwezig waren ten tijde van de gebeurtenissen en in de nabije omgeving van de veroordeelde woonden. Zij behoorden niet tot een van de mogelijke rivaliserende groepen, hadden ook geen belangen te verdedigen en waren vanuit hun | |
[pagina 590]
| |
cultuur ook niet gehecht aan de waarde van ‘Ubwenge’. Het gaat ten eerste om de getuigenis van de Italiaanse pater en parochiepriester Tiziano Pegoraro, van de bewuste parochie Mugombwa, waar veel Tutsi's zijn vermoord. Hij weerlegt enkele zaken die het belangrijkste onderdeel van de aanklacht en de veroordeling vormen. In de vroege morgen van 20 april 1994 gaat Elie de parochiepriester opzoeken om samen de zittende burgemeester te verwittigen dat ze vanuit de aanpalende gemeente Kibayi bendes zien aankomen die zich op weg begeven naar de parochiekerk van Mugombwa, waar zich ondertussen mensen hebben verschanst. In de auto van Tiziano rijden ze samen naar het gemeentehuis, maar ze vinden er de burgemeester niet, die in Butare in vergadering is. Wanneer deze laatste veel later terugkomt en zij samen proberen de gemoederen te bedaren, zijn die gemoederen al te veel opgehitst. Elie was zich ondertussen met zijn familie gaan verschuilen. Op geen enkel ogenblik is hij bij de kerk geweest. Dat de getuige die de moordactie heeft overleefd én Elie én Tiziano gehoord zou hebben, die buiten stonden terwijl zij binnen zat met gesloten ramen en deuren, is hoogst onwaarschijnlijk, en wordt stellig ontkend door de parochiepriester. Het is dezelfde getuige die beweert dat Elie, in een volgende aanklacht, een Tutsivrouw gedood zou hebben, terwijl zij dagen eerder al dood was. Het tribunaal heeft deze getuige geloofd - terwijl zij haar getuigenissen al een keer had teruggetrokken, en daar dan uiteindelijk toch op terug is gekomen. Een tweede centrale getuige is een broeder van liefde, Stan G., die onderwijs verzorgde in de Burundese vluchtelingenkampen. Muganza lag op de grens met Burundi. Na de moord op president Ndadaye waren velen op de vlucht voor het geweld. Broeder Stan woonde in de gemeente en zag Elie dagelijks. Hij getuigde niet enkel dat hijzelf en veel inwoners hebben kunnen overleven dankzij Elie, maar was er ook getuige van, hoe hij verschillende mensen (ook Tutsi's) heeft verborgen, beschermd en geholpen. De tweede aanklacht tegen Elie luidde: opruiende taal bij de aanstelling tot burgemeester op 22 juni 1994. Dit is een standaard beschuldiging bij alle burgemeesters die zijn berecht. Het gaat hier over de interpretatie van zeer indirecte taal, die volgens de ene geïnterpreteerd moet worden als een oproep tot orde en bestrijding van de vijand, in de burgeroorlog duidelijk de aanvaller, dus het fpr. Voor anderen zou het gaan om een oproep tot racisme en vernietiging van alle Tutsi's. In Elies geval zou dit dan niet enkel zijn eigen vrouw maar ook vele familieleden betreffen. De derde aantijging luidde: hulp en medeplichtigheid in het bestrijden en vermoorden van Tutsi's op Kabuye-heuvel. Deze beschuldiging was vanaf het begin gebaseerd op zwakke getuigenissen. Ooggetuigen meenden hem te hebben zien rijden in een auto die hij het jaar daarvoor al verkocht had. | |
[pagina 591]
| |
In mijn laatste gesprek met Elie (mei 2015), vroeg ik hem wie de daders van de moorden op de Tutsi's in de kerk dan wel waren. De Interahamwe (Hutu-milities) die nu, in uitvoering van het genocide-masterplan, het zuiden hadden bereikt? De gedachtewisseling die volgde, leverde verschillende elementen van een antwoord op die ook doen begrijpen waarom hij weigerde om samen te werken met het Rwandatribunaal en in te stemmen met een erkenning van de definitie zoals stond in de beschuldigingsakte. Die luidde dat er ‘vanaf het einde van 1990 tot juli 1994, militairen, leden van de regering, politieke verantwoordelijken, leden van de publieke administratie en verschillende personaliteiten, overeengekomen waren om een plan uit te werken met de intentie om de Tutsi-bevolking uit te roeien en de leden van de oppositie te elimineren en zo aan de macht te blijven’.Ga naar eind8 Deze door verschillende experts geopperde hypothese was nodig om burgemeesters te kunnen aanhouden, aangezien zij de uitvoerende arm zijn van de regering op het lokale niveau - en aangezien er dus een algemeen plan van uitroeiing was, moesten zij wel in het complot zitten. Elie erkent wel dat er sprake is geweest van een genocide, zoals de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Resolutie 96(1) omschrijft als ‘de ontzegging van het recht van bestaan van een gehele menselijke groep’. Hij heeft echter steeds geluiden omtrent het bestaan van een tevoren ontworpen masterplan verworpen, op basis van zijn ervaring dat hij nooit een consigne kreeg, maar ook omdat hij de Interahamwe uit het noorden of Kigali nooit heeft gezien, laat staan dat hij ze aanvoerde. Vanuit de burgeroorlog, de toenemende polarisatie op etnische basis en de moord op de president in een context van anarchie en wetteloosheid, heeft het geweld zich over het land verspreid als vuur in een droog bos. De procureurs deden hun best om materieel bewijs te leveren van dit vooropgezette masterplan ter uitroeiing van een bevolkingsgroep van 1998 tot 2006. In dat jaar werden die pogingen gestaakt. Nadat ze geen enkel document, proces-verbaal van een vergadering, fax of enig ander bewijsstuk hebben kunnen vinden, besliste de kamer van het Rwandatribunaal in eerste instantie: ‘In het huidige stadium is het niet meer nodig dat het tribunaal meer bijkomende bewijzen levert. De Rwandese genocide is een feit dat zich inschrijft in de geschiedenis van de wereld, een feit zo zeker als gelijk welk ander feit. Het is een klassiek voorbeeld van algemene bekendheid (notoriété publique)’.Ga naar eind9 Het blijft de intieme overtuiging van Elie Ndayambaje dat een dergelijk vooropgezet diabolisch plan niet bestond. Om die reden weigert hij met het tribunaal mee te werken. Het kost hem levenslang (in beroep verminderd tot 47 jaar) terwijl anderen onder quasi dezelfde akte van beschuldiging vrijkomen en strafvermindering krijgen. Met deze daad wijst hij er dan ook op dat de verantwoordelijkheid voor de volkerenmoord gedeeld is. | |
[pagina 592]
| |
Bij wijze van besluitRené Lemarchand schreef in 2002 een essay met de titel ‘Les génocides se suivent mais ne se ressemblent pas: L'holocauste et le Rwanda’Ga naar eind10 Hij wees erop hoe verschillend de specifieke historische context kan zijn en hoe belangrijk die verschillen zijn om verantwoordelijkheid te duiden. Zo is de parallel die men soms trekt tussen Nazi-Duitsland en Rwanda kort door de bocht. Zo hebben de Joden of een Joods rebellenleger nooit Duitsland aangevallen, terwijl in het geval van Rwanda de huidige machthebbers wel degelijk het land hebben aangevallen, gedestabiliseerd en er massaal hebben gemoord, zowel tijdens hun invallen vanaf 1990, als na 1994, toen ze de macht grepen en de Rwandese vluchtelingen opjoegen en vermoordden in Congo. Ze hadden dus logischerwijze ook terecht moeten staan voor misdaden tegen de menselijkheid. Geen enkele verantwoordelijke van het fpr is door het Rwandatribunaal berecht of aangeklaagd. Het is dus een tribunaal dat enkel de overwonnenen heeft berecht. Ook de hele stelling dat de volkerenmoord het resultaat zou zijn van een sinds 1990 op voorhand gepland uitroeiingsscenario, lijkt op zeer los zand gebouwd en nergens gestaafd met harde bewijzen. Ten slotte is het niet-onderzoeken van de moord op de president, detonator van de volkerenmoord, een derde ernstige tekortkoming van dit Rwandatribunaal. Op een van deze punten is er wel consensus. Onderzoeksrechter en nu hoogleraar Damien Vandermeersch verklaart op 31 december 2015 op Radio France International: ‘Maar één kritiekpunt op het Rwandatribunaal is dat het zich enkel heeft gericht op het kamp van de overwonnenen. Er bestaan toch elementen die aangeven dat ook het andere kamp, dat wil zeggen het fpr, misdaden heeft begaan. Men moet toegeven dat vanuit dit standpunt het Rwandatribunaal zijn rol niet heeft gespeeld’. Dit proces van voortschrijdend inzicht bij deze onderzoeksrechter geeft te denken dat het laatste woord en de waarheid over die tragische periode er complexer uit zal zien, zeker na het einde van het huidige regime. Een bittere troost voor Elie Ndayambaje. |
|