Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| ||||
ForumDe Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2016
| ||||
[pagina 535]
| ||||
zelfs de betekenis van woorden omkeert. Wat in veel hedendaagse politieke retorica echt belangrijk is, is het vermogen te liegen en ermee weg te komen - het vermogen feiten selectief te kiezen en te verdraaien, en die feiten weg te moffelen die niet passen bij de eigen politieke agenda. Uit de verkiezingscampagne van 2016 blijkt, dat een groot aantal Amerikaanse Republikeinen een president wil, die een politieke propagandist is die hen mythische verhalen vertelt die enkel en alleen zijn opgesteld om in te spelen op hun fantasieën. Al te veel mensen willen geïndoctrineerd worden, en te horen krijgen wat zij moeten denken. Zij willen dat moslims en immigranten (met name met bruine gezichten) de Verenigde Staten uit worden gegooid. In feite willen ze een ‘leider’ die vanaf een podium nationalisme, haat en angst predikt. Autoritarisme is bepaald geen nieuw verschijnsel. In de eerste helft van de twintigste eeuw zagen we onderdrukkende autoritaire regimes in landen als het Duitsland van Hitler, het Italië van Mussolini, het Spanje van Franco en het Kroatië van de fascistische Ustasha-beweging. Terwijl onderzoekers nog altijd debatteren over de oorzaken van autoritarisme, is het publieke en institutionele gedrag van autoritaire leiders en hun volgelingen wel tamelijk scherp omlijnd. Vergelijkbaar met drugdealers en hun ‘klanten’, bepleiten en verhandelen autoritaire leiders en hun volgelingen autoritaire verslaving. Dit doet zich voor wanneer volgelingen ophouden zelf te denken, en zich overgeven aan de emotionele retoriek van narcistische autoritaire leiders. Een klassiek voorbeeld zien we in het dagelijkse nieuws. Mr. Trump richt zich vooral op zichzelf, en hij gebruikt en manipuleert anderen om zijn doelen te bereiken. De boodschap van zijn campagne bestaat uit emotioneel geladen, dreigende taal, met maar heel weinig ernstig politiek-maatschappelijk commentaar. Volgelingen van autoritaire leiders zijn in hoge mate ontvankelijk voor autoritaire leiders, en dringen er agressief op aan dat iedereen zich zo moet gedragen als het gezag voorschrijft. Zij zijn bang voor een veranderende wereld die zij noch begrijpen, noch willen begrijpen. Zij zouden liever de klok terugdraaien naar een gouden tijdperk dat in de verbeelding bestond. Snel opgehitst, gemakkelijk te leiden, en niet bereid zelf te denken, stellen de volgelingen van autoritaire leiders geen vragen. Zij gehoorzamen. Zij voelen zich aangetrokken tot, en volgen sterke leiders die, vaak op theatrale wijze, hun gevoelens van angst en vrees aanspreken. En zij reageren agressief op ‘buitenstaanders’. Blind geloof komt in de plaats van kritisch denken. De onbekende en de ander worden de vijand. Wat autoritaire leiders voorstaan is ondemocratisch, tiranniek, en vaak wreed. Autoritarisme wordt nog donkerder, wanneer autoritaire leiders hun boodschap beginnen te verkondigen in naam van het christendom. Dat wordt, in feite, een antichristelijke kanker die zich over het hele land uitzaait. Een onhelder beeld en bizarre retoriek zijn het gevolg. | ||||
[pagina 536]
| ||||
Vormen van autoritarismeIn hun starre pogingen de samenleving naar hun eigen beeld en gelijkenis te hervormen, voelen de autoritaire leiders en hun volgelingen zich gemachtigd en genoodzaakt om uit te sluiten, te scheiden, te vernederen, te vervolgen, te slaan en zelfs te doden. Wanneer een autoritaire leider een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft, kan hij of zij overkomen als ijdel, opschepperig en aanmatigend. Zo'n persoon kleineert en kijkt neer op mensen die hij of zij als minder beschouwt. De volgelingen van autoritaire leiders voelen zich geroepen zich aan te passen, en willen bij de menigte behoren. Trouw aan de groep behoort tot hun belangrijkste waarden. Leden van de groep die twijfelen aan de leider of de overtuigingen van de groep worden al snel als verraders gezien. Alle autoritaire leiders en hun volgelingen gaan door het leven met een verzwakt vermogen tot nadenken. Hun denken is slordig, en zij zijn slaven van een meedogenloos dogmatisme dat hen blind maakt voor bewijs en logica. Zoals, naar verluidt, Adolf Hitler zei: ‘Wat een geluk voor machthebbers dat mensen niet nadenken’. Ik herinner mij nog het voorbeeld van gebrekkig denken dat, vele jaren geleden, mijn hoogleraar logica gaf: ‘Alle vissen leven in de zee. Walvissen leven in de zee. Dus walvissen zijn vissen’. Tegenwoordig hoort men voortdurend gebrekkig denkende autoritaire politici en religieuze leiders die hen steunen beweren: ‘Alle Mexicanen zijn criminelen...’, ‘Alle moslims zijn terroristen.’, ‘Afro-Amerikanen zijn lui.’, ‘De Joden hebben Jezus vermoord.’, ‘Feministen ondermijnen de mannelijke en de vrouwelijke identiteit.’, ‘En homoseksuelen vernietigen het huwelijk en gezinsleven in de Verenigde Staten.’. Autoritaire leiders en hun volgelingen bieden buitensporig veel verzet tegen verandering. Het is moeilijk contact te hebben met mensen die meedogenloos agressief en heel verdedigend zijn. Men komt doorgaans niet ver door met hen te discussiëren. Terwijl autoritaire leiders en hun volgelingen vaak verrassend weinig weten van de dingen waarin zij zeggen te geloven, hebben velen van hen, diep in hun hart, twijfels over het wezen van hun eigen opvattingen. (Enigszins vergelijkbaar met de manier waarop uitgesproken critici van homoseksualiteit vaak mannen zijn die niet bereid zijn hun gevoelens voor de eigen sekse en hun verstoorde seksuele ontwikkeling toe te geven.) | ||||
Autoritarisme het hoofd biedenJa, we moeten autoritarisme het hoofd bieden, want het is kwaadaardig en bedreigt en polariseert de samenleving. De confrontatie met autoritarisme begint vaak op plaatselijk niveau, zoals mijn collega's en ik verscheidene jaren geleden merkten in de parochie waar we werkten. In de jaren 1970, toen ik slank was en haren had, gaf ik leiding aan een team voor religieus onderricht en catechese in Michigan. We waren met twee vrouwen en drie man- | ||||
[pagina 537]
| ||||
nen. We waren creatief, en hielden van onze taak. De parochie was blij met ons. Maar de plaatselijke bisschop was erg bezorgd, dat de parochie onder invloed van ons team opschoof in de richting van ‘extreme theologische vrijzinnigheid’. Om het geloof te beschermen, stelde hij een conservatieve tiran aan als pastoor. Vlak na de aankomst van de nieuwe pastoor, werden wij samengeroepen door pater X, voor de eerste stafvergadering van de parochie. Die dag was hij eerder in de vergaderzaal dan wij. Zittend op een grote stoel, met een rij kleinere stoelen voor hem, heette hij ons welkom, nodigde ons uit te gaan zitten, sprak een kort gebed, en haalde vervolgens een papier uit zijn zak en las zijn agenda voor de vergadering voor. Dat gebeurde twee keer. Bij de derde stafvergadering waren een jonge vrouw, onze jongerenpastor, en ik vroeg. We zetten de stoelen in een kring, en ik nodigde haar uit in de grote stoel te gaan zitten. Toen kwam iedereen binnen. De pastoor was knorrig omdat de jongerenpastor niet uit de grote stoel wilde gaan. Zij nodigde vervolgens de pastoor uit een gebed uit te spreken, en iedereen daaraan een voorbede toe te voegen. Vervolgens trok de pastoor zijn papier met de agenda tevoorschijn. Op hetzelfde moment - de timing was perfect! - trokken alle anderen hun papier met te bespreken punten voor de agenda tevoorschijn. Nu had de pastoor een rood humeurig gezicht. De jongerenpastor glimlachte en zei rustig tegen hem: ‘Eerwaarde, in deze parochie praktiseren we de collegialiteit van het Tweede Vaticaans Concilie’. Er is niets christelijks of democratisch aan autoritarisme. We dienen ons daarom nu uit te spreken, of voorgoed onze mond te houden. Te veel mensen staan eenvoudig aan de zijlijn, kalm starend naar de hedendaagse autoritaire stoet die voorbijtrekt. Zelfs wanneer het lijkt alsof je de enige bent die begrijpt wat er gebeurt, zul je moedig leiderschap moeten tonen en anderen informeren en bijeenbrengen. Onwetendheid is noch een religieus noch een burgerlijk genoegen; en vooroordelen zijn gebaseerd op onwetendheid. Kritisch nadenken is een vaardigheid van volwassenen. Onnadenkend navolgen is ongezond kinderspel; en onvoorwaardelijke trouw en gehoorzaamheid dwingen de volgelingen van autoritaire leiders tot slaafsheid. Inleving en mededogen zijn als Christus; maar haten en belasteren van anderen zijn tekens van de anti-Christ. Ik schrijf deze overdenkingen op woensdag, in de Goede Week van 2016. Gisteren ontploften, ongeveer twintig kilometer van waar ik woon, twee terroristische bommen op de internationale luchthaven van Brussel in Zaventem, gevolgd door een derde explosie in het hart van Brussel, op het metrostation van Maelbeek. Voor zover nu bekend kwamen meer dan dertig mensen om, en raakten er meer dan tweehonderdvijftig gewond. Van de overkant van de Atlantische Oceaan reageerde Donald Trump onmiddellijk, dat de Verenigde Staten niet moesten toegeven aan de fouten die Europa had | ||||
[pagina 538]
| ||||
gemaakt, de grenzen moesten sluiten voor buitenlandse moslims en Syrische vluchtelingen moesten weigeren. De koploper in de campagne voor nominatie als kandidaat van de Republikeinse Partij benadrukte de noodzaak van het gebruik van weerzinwekkende ondervragingstechnieken als waterboarding of erger, bij sympathisanten van is zoals Salah Abdeslam. Verdacht van medeplichtigheid bij het organiseren van de bomaanvallen in Parijs in november 2015, werd Abdeslam op de vrijdag voor de terroristische aanvallen in Brussel gearresteerd. Ted Cruz herhaalde zijn oproep onmiddellijk te stoppen met de plannen van president Obama, duizenden Syrische vluchtelingen toe te laten in de Verenigde Staten, en heeft opgeroepen tot verhoogde waakzaamheid van de politie in buurten met grote groepen moslims, om de christenen te beschermen. (Soms is ons historisch besef verschrikkelijk beperkt. Tijdens de oorlog in Bosnië, tussen 1992 en 1995, beschermde de door moslims geleide regering van Bosnië minderheden, terwijl de Servisch-Orthodoxe christenen massa-executies uitvoerden, genocide pleegden en etnische zuiveringen uitvoerden waarbij 250.000 slachtoffers vielen.) Natuurlijk moeten we terrorisme serieus nemen. Angst en onderdrukking vermenigvuldigen zich echter veeleer, dan dat zij een oplossing bieden voor de wezenlijk antidemocratische trekken van terrorisme. In plaats van angst te mobiliseren, lijkt mij dat mensen moeten inzien dat de dreiging van het terrorisme niet kan worden begrepen los van de crisis van de democratie. De grootste strijd waarvoor een verontrust publiek staat betreft niet het terrorisme, maar de strijd ten behoeve van gerechtigheid, vrijheid, en democratie voor alle burgers van alle landen waar we buitensporige ongelijkheid zien in rijkdom, macht en levensstandaard. De poging de wereld te ‘zuiveren’ door middel van geweld schiet zijn eigen doel voorbij, en mensen die erop aandringen dat de wereld wordt gekneed naar hun visie zijn het meest ontvankelijk voor het gebruik van geweld als middel tegen terrorisme. Hoe meer onzekerheid, angst en de werkelijkheid inbreuk maken op hun opvattingen, des te schriller, uitgesprokener en agressiever zijn degenen die het uitroeien van de ‘vijand’ eisen. In zijn boek Die Religion innerhalb der Grenzen der bloβen Vernunft uit 1793 noemde Immanuel Kant morele geboden die worden gebruikt om immorele handelingen te verrichten ‘het radicale kwaad’. Ook schreef hij dat dit soort kwaad altijd een vorm van onvervalste eigenliefde is geweest. Het is de ergste vorm van zelfbedrog, en biedt een morele façade voor terreur en moord. Mensen die het kwaad buiten zichzelf plaatsen en dat kwaad willen uitroeien door geweld verliezen het contact met hun eigen menselijkheid en de menselijkheid van anderen. Zij kunnen geen moreel onderscheid maken. Zij zijn blind voor hun eigen morele verdorvenheid. In de naam van de beschaving en van hooggestemde idealen, in de naam van de rede en de wetenschap, worden zij monsters. | ||||
[pagina 539]
| ||||
Tweeduizend jaar geleden, op Goede Vrijdag, martelden en vermoordden wereldlijke en religieuze autoritaire krachten een onschuldig mens. Zij offerden een zwakke en onschuldige om hun eigen status en macht te beschermen. Op de derde dag verrees Jezus uit de dood, waardoor hij niet alleen deze autoritaire onrechtvaardigheid aan het licht bracht, maar ook de autoritaire leugen van het recht van de sterkste ontmaskerde. De auteur schreef deze tekst voor Streven in het Engels. Hij werd in het Nederlands vertaald door Herman Simissen. | ||||
[pagina 540]
| ||||
Johan Roeland
| ||||
De duivel op je hielenHet eerste motief zal niet zo'n verrassing zijn. Wielrennen is een sport en het ligt dan ook voor de hand dat prestatie een rol speelt. Het gaat om je grenzen verleggen: harder rijden, langere afstanden, steilere klimmetjes, Limburgs Mooiste, de muur van Hoei, Luik-Bastenaken-Luik of de immens populaire Ventoux. Prestatiegericht fietsen wordt alleen maar versterkt door dat mooie maar o zo verschrikkelijke Strava. Strava is een app voor wielrenners die bijhoudt hoeveel kilometers je rijdt, wat je gemiddelde is, hoeveel meter je geklommen hebt, je hartslag, het aantal omwentelingen per minuut van je pedalen, en je verbruikte koolhydraten. Als je die info alleen voor jezelf zou houden, is er nog niet zoveel aan de hand. Het punt is echter dat mensen je kunnen volgen, kunnen reageren op je ritten en je kudo's (virtuele cadeautjes) kunnen geven bij goede prestaties. Het | ||||
[pagina 541]
| ||||
ergste van alles is dat op tal van plekken in Nederland virtuele segmenten zijn uitgezet: afgebakende trajecten waarop bijgehouden wordt wie de snelste tijd rijdt. De snelste man krijgt een zogenaamde kom (King of the Mountain); de snelste vrouw mag zich Queen of the Mountain (qom) noemen. Ooit zei iemand over Strava: het is alsof de duivel je op de hielen zit. En ik herken het. Strava haalt het beste en tegelijkertijd het slechtste bij me boven. Strava maakt van een individuele rit een competitie. Ik ga er harder van fietsen, zeker op de segmenten, en ik ben gretig genoeg om me met grote regelmaat de longen uit het lijf te fietsen om een kom'metje te pakken. Eigenlijk moet dat gemiddelde elke keer omhoog. En eigenlijk moeten die ritten ook steeds langer worden. En eerlijk is eerlijk: het maakt me een onaardige weggebruiker. Als op een segment vóór mij twee mensen naast elkaar fietsen, begin ik al op vijftig meter als een idioot te bellen. Als die auto voor me niet opschiet, bumper ik. Ik weet het: ik zou me moeten schamen, wat ik overigens ook echt wel doe. Het is alsof de duivel je op de hielen zit. En die duivel is natuurlijk gewoon prestatie- en geldingsdrang. En pure hubris. | ||||
Sportieve spiritualiteitToch is er ook een andere manier waarop je op de fiets kunt zitten. Een meer ontspannen, contemplatieve manier, waarbij je meer oog hebt voor je omgeving, en misschien ook wel voor jezelf. Als je op prestatie rijdt, heb je eigenlijk alleen maar oog voor je kilometerteller enerzijds, en de inspanning van het fietsen anderzijds. Als je omgeving er al toe doet, bestaat die uit niet veel meer dan asfalt en wind: glad asfalt rolt nu eenmaal beter en met de wind in je rug fiets je harder. Als je op prestatie rijdt, ben je veel aan het rekenen. Wat is mijn huidige gemiddelde? Hoe hard moet ik rijden om boven de dertig kilometer per uur uit te komen? Hoe bouw ik dit specifieke segment op? Hoe bouw ik de race op? Triest eigenlijk: je rijdt berekenend, als een prof, zonder ooit dat niveau te halen. Maar het kan ook anders. Dan gaat het niet om snelheid. Dan is de omgeving meer dan asfalt. De wind meer dan weerstand. Noem het een contemplatieve, bezinnende manier van fietsen, waarbij de monotone cadans je in een soort van meditatieve gemoedstoestand brengt. Waarbij je jezelf en je omgeving scherper in het vizier krijgt. Fietsen wordt dan reflectie - iets wat in de drukte en snelheid van het alledaagse leven een schaars iets is geworden. Fietsen wordt dan ook: je bewust zijn van je omgeving en deel uitmaken van iets dat groter is dan jezelf - het landschap, de natuur. De geschiedenis van de specifieke omgeving waarin je fietst, die naar je toekomt in gebouwen en wegen die al decennia of zelfs eeuwen worden bewoond en bewandeld. Deel uitmaken van iets dat groter is dan jezelf: het is de meest eenvoudige definitie van wat we transcendentie noemen. Voeg daar de ervaring aan toe dat de contemplatieve manier van fietsen niet | ||||
[pagina 542]
| ||||
langer om het doel of de prestatie gaat, maar om de weg zelf (toch wel hét cliché van de hedendaagse pelgrimage), en je begrijpt waarom ik de notie ‘spiritualiteit’ gebruik om deze manier van fietsen te omschrijven. Hoogdravende woorden natuurlijk. Maar toch was ik niet verbaasd toen ik de spirituele fietser voor het eerst op zag duiken in de literatuur, en wel in het boek Sacred Stories, Spiritual Tribes van de bekende Amerikaanse godsdienstsocioloog Nancy Ammerman. Als fervent wielrenner herkende ik hem meteen. | ||||
Wielrennen en moderniteitWielrennen en spiritualiteit worden door velen misschien niet als vanzelfsprekend met elkaar verbonden. Wielrennen staat voor technologie, snelheid, prestatie, training. Het is in die zin een fenomeen dat pas kon ontstaan in de periode die we ‘modern’ zijn gaan noemen. Een tijd waarin dankzij technologische ontwikkeling en industrialisering wielrenfietsen ontwikkeld kunnen worden en wegen dermate zijn geoptimaliseerd dat er goed op gereden kan worden. Een tijd waarin een prestatie uitgedrukt kan worden in een specifieke meetbare benadering van tijd en snelheid. Een tijd waarin mensen voldoende vrije tijd hebben en voldoende financiële middelen om zich de sport te kunnen veroorloven. Een tijd waarin ict-technologie en digitalisering het mogelijk maken om ritten te meten en de metingen met anderen te delen. ‘Spiritualiteit’ heeft bij velen niet die connotatie van moderniteit. Sterker nog: de moderne combinatie van technologie, tijd en prestatie wordt niet zelden ervaren als killing voor spiritualiteit - een gedachte die ook in de sociologie lange tijd bijzonder dominant was en terug te vinden is in het werk van grote sociologen als Max Weber en Peter Berger. Ze worden op dit moment echter en masse teruggefloten, omdat we merken dat moderniteit juist nieuwe vormen van zingeving, religie en spiritualiteit voortbrengt. Nieuwe vormen, die verrassend genoeg worden verbonden met heel alledaagse, profane activiteiten. In de - licht cynische - woorden van de Britse socioloog Colin Campbell: ‘[...] er lijkt geen enkele activiteit te zijn, hoe prozaïsch ook, zoals tuinieren, bloemschikken, en zelfs shoppen, die vandaag de dag niet gepresenteerd wordt als [...] ware het een spirituele oefening, iets dat in staat is om tot zelf-ontdekking en persoonlijke groei te leiden’ (Campbell, blz. 37). Campbells rijtje kan aangevuld worden met koken, wandelen, bergbeklimmen, fitness, eten, en, jawel, wielrennen. Over het feit dat spiritualiteit zo hot is, verbazen we ons steeds minder: na eeuwen morrelen aan datgene wat ooit als vanzelfsprekend het bestaan van zin voorzag, lijkt spiritualiteit het modernity proof alternatief te zijn voor georganiseerde religie, die door velen als afgedaan wordt gezien. Dat spiritualiteit op de meest vreemde plaatsen opduikt, tot op de fiets toe, is eigenlijk ook niet zo vreemd. Geïnstitutionali- | ||||
[pagina 543]
| ||||
seerde en georganiseerde religie, daar waar spiritualiteit ooit haar vanzelfsprekende plaats vond, heeft al decennia lang te maken met een afnemend vertrouwen, zelfs wantrouwen, en is voor velen in die zin niet langer meer de plek voor zingeving en zinervaringen. Zin zoeken we nu in onze alledaagse bezigheden, zowel binnen (huis-, tuinen keukenspiritualiteit) als - een erfenis van de Romantiek - buiten (natuurspiritualiteit). Fietsen past dan in die laatste categorie: het is een zoeken naar zin, die in een moderne samenleving niet langer vanzelfsprekend is. Het is een zoeken naar zin in antwoord op zaken waarmee we in een moderne tijd geconfronteerd worden: stress, gebrek aan rust en ruimte, prestatiedruk, en het gebrek aan transcendentie. Het is een zoeken dat, paradoxaal genoeg, bestaat bij gratie van veel van wat diezelfde moderniteit heeft voortgebracht. Immers, die zin wordt gevonden op glad asfalt, met - zoals we dat hier in Schoonrewoerd zo subtiel zeggen - een hoogtechnologische Willier onder mijn kont. En het is een zoeken dat, juist vanwege die hoogtechnologische fiets, de fietscomputer en het sportelement, steeds ook bedreigd wordt - het contemplatieve fietsen moet immers vaak plaats maken voor de prestatie. Ziehier de januskop van ons modern-zijn in een notendop. | ||||
Het echte contemplatieve fietsenOverigens ben ik slechts een amateur op het spirituele vlak. Althans, dat is het beeld dat ik van mijzelf krijg als ik me wat meer in bijvoorbeeld het zenboeddhisme verdiep - een van de religieuze tradities waarin contemplatie al eeuwenlang wordt beoefend. Hierboven schets ik een nogal grote tegenstelling tussen het fietsen met het oog op prestatie en het contemplatieve fietsen. Nu schijnt het zo te zijn dat voor de geoefende zenmeesters de tegenstelling tussen contemplatie en prestatie helemaal niet zo groot hoeft te zijn. Sterker nog: als ik goed lees, dan blijken uitzonderlijke prestaties juist voort te komen uit absolute contemplatie - een vorm van contemplatie die, paradoxaal genoeg, zich niet meer druk maakt om prestatie. Ik denk aan dat oude boek met de titel Zen en de kunst van het boogschieten. Boogschieten is een andere tak van sport, maar goed. De auteur, Eugen Herrigel, vertelt in het boek over zijn lange leerweg van het boogschieten en over zijn ervaringen met zijn zenmeester. Herrigels leerweg was een lange. In het begin pakte hij het aan zoals elk weldenkend modern mens het aan zou pakken: oefenen, de techniek begrijpen en onder de knie krijgen, het lichaam trainen, het kunstje leren - wat een lastig kunstje bleek te zijn, temeer omdat de Japanse boog niet op schouderhoogte wordt gehouden, maar boven het hoofd. Zijn training was zonder enig succes. De analyse van de meester? ‘De ware kunst is zonder doel, zonder opzet! Hoe hardnekkiger u erbij blijft het afschieten van de pijl te willen leren teneinde met zekerheid het doel te treffen, des te minder zal het eerste lukken en des te onbereikbaar- | ||||
[pagina 544]
| ||||
der zal het tweede worden’ (blz. 45). De op beheersing gerichte methode werkte niet; Herrigel diende de kunst van het loslaten te leren, teneinde het boogschieten onder de knie te krijgen. De meester leerde hem een contemplatieve manier van boogschieten, die verrassend genoeg bijzonder ‘succesvol’ was: de meester, zo claimt Herrigel, was in staat om in een donkere hal over grote afstand de roos te raken, om vervolgens met zijn tweede pijl de eerste te doorklieven. Overigens heb ik ook na herlezen van dit boekje niet begrepen hoe dat loslaten dan precies gedaan moet worden. Ik begrijp ook dat Herrigel vijf jaar over dat loslaten deed, waarbij hij vooral leerde de vraag naar het hoe niet langer te stellen. Tsja, bij zenboeddhisme geldt misschien nog wel meer dan bij voetbal, dat je het pas gaat zien als je het doorhebt, om een andere leermeester te citeren. Boogschieten is wat anders dan wielrennen, maar ik stel me zo voor dat er een contemplatieve manier van fietsen is waarbij je aan het einde van de tachtig kilometer negenendertig kilometer per uur aantikt. Zover ben ik duidelijk nog niet. En op het moment dat ik zo ver ben, word ik de - dik betaalde - mentale coach van Tom Dumoulin of Greg van Avermaet - wat niet snel zal gebeuren, want volgens de beste spirituele tradities weerhoudt een dergelijke extrinsieke motivatie me juist van het behalen van dit doel. Vooralsnog is het, elke keer als ik op de fiets stap, een keuze tussen prestatie en contemplatie. Waarbij ik het meest aardig ben in de contemplatieve modus, ook voor mijn medeweggebruikers - het gaat immers niet langer om de snelheid. En waarbij ik het meest gelukkig ben in deze contemplatieve modus - maar waarbij ik met grote regelmaat mijn ziel nog aan de duivel verkoop. Want ja, dat kom'metje tussen Beesd en Schoonrewoerd staat nog altijd op naam van mijn wielrenmaat Kees, en daar moet natuurlijk nodig verandering in komen. | ||||
Literatuur
| ||||
[pagina 545]
| ||||
Stijn Geudens
| ||||
[pagina 546]
| ||||
van de Belgische nationale ploeg. Zo leidde hij de Rode Duivels op de wereldkampioenschappen van 1930 in Uruguay en 1934 in Italië. Voorts was hij ook actief als bestuurslid van de Koninklijke Belgische Voetbalbond en kluste hij wat bij als sportjournalist. In die hoedanigheid publiceerde hij in 1942 bij de Gentse uitgeverij Snoeck-Ducaju en Zoon zijn memoires onder de titel Voetbalanecdoten. Dat boek blijft nog steeds een unieke bron voor de geschiedenis van het balspel in onze contreien, al was het maar omdat de auteur uit eerste hand informatie verschaft over de pioniersjaren en de periode 1914-1918. | ||||
OorlogDat voetbal oorlog is, weet ondertussen iedereen. Dat ook het omgekeerde geldt, is daarentegen minder gekend. In elk geval heeft de Eerste Wereldoorlog in België gezorgd voor een snelle verspreiding en popularisering van de voetbalsport. ‘Gedurende den winter 1914-1915 werd er nog niet veel aan voetbal gedaan, maar met de schoone lange dagen zag men overal in de kantonnementen juist achter het front, de voetbalvelden oprijzen!’ (blz. 51). Er werden toernooien ingericht met de verschillende regimenten en de verschillende legerdivisies. Ook organiseerde men wedstrijden tussen Brugge en Gent of Antwerpen en Brugge. Veel soldaten verlieten hun post om die matchen te kunnen bijwonen, op gevaar van een tuchtstraf. Maar: ‘We mogen gerust zeggen dat het moreel der Belgische soldaten aan den IJzer goed gebleven is dank aan het voetbalspel!’ (blz. 52). ‘Van het jaar 1916 af was het een ware voetbalkoorts, die de soldaten aangreep. Weldra kwam het fameus en onklopbaar elftal der Front Wanderers tot stand’ (blz. 52). De naam was bedacht door Oostendenaar Charles Calmeyn, die ironisch genoeg een been werd afgeschoten. Het gebeurde inderdaad dat leden van het team gekwetst raakten door de oorlogshandelingen of zelfs sneuvelden. Spelers die dienst hadden in de loopgraven of eerste linie, moest men vervangen als er een wedstrijd plaatsvond. ‘Door het harde frontleven en het menigvuldig samenspelen, werd dit elftal ongemeen sterk en het duurde niet lang of het werd het nationaal militair elftal dat gevraagd werd om te spelen tegen Frankrijk, Engeland, Schotland en Italië’ (blz. 54). De ploeg speelde onder andere in Parijs, Londen, Liverpool, Manchester, Birmingham, Glasgow, Milaan en Turijn. Vooral de tournee door het Verenigd Koninkrijk betekende voor het team een sensationele ervaring. Niet alleen zorgden de vele Belgische oorlogsvluchtelingen daar voor een uitbundige sfeer, de Front Wanderers wisten daarenboven meermaals te winnen van de grote Britse clubelftallen, veelal beroepsspelers en op dat moment toch nog steeds de absolute wereldtop. Ook na de oorlog speelde de ploeg geregeld, meestal liefdadigheidswedstrijden. De kern van het elftal vormde tevens de ruggengraat van de ploeg die in 1920 op het Olympisch toernooi in | ||||
[pagina 547]
| ||||
Antwerpen goud haalde na overwinningen tegen Spanje, Nederland en topfavoriet Tsjechoslowakije. Goetinck zelf maakte op dat moment geen deel meer uit van de selectie. De Eerste Wereldoorlog had het Belgische voetbal in een echte stroomversnelling gebracht: ‘De Front-Wanderers die allen op het front en dus in de gezonde IJzerlucht leefden, met oefening en hard labeur hadden hun uithoudingsvermogen versterkt. Een echte kameraadschap heerschte onder alle spelers’ (blz. 61). | ||||
ReizenNiet alleen tijdens de oorlogsjaren maar ook ervoor en erna bood het voetbal Torten Goetinck de gelegenheid een stuk van de wereld te zien. Hij bezocht zowat alle landen van Europa en deed, ter gelegenheid van het wereldkampioenschap van 1930 in Montevideo, ook Brazilië, Uruguay en Argentinië aan. Dat moet honderd jaar geleden een spectaculaire belevenis zijn geweest. Goetinck beschrijft zijn reiservaringen dan ook met veel gretigheid en tegelijk ook met een zekere didactische ingesteldheid. ‘In Portugal verblijven de dooden in hun kist een jaar boven de aarde in een glazen serretje. Daarin staan er stoelen om te bidden. Na een jaar worden ze in een kelder bijgezet’ (blz. 142). Maar Goetinck verschaft zijn lezers niet alleen informatie over de plaatselijke zeden en gebruiken, hij durft ook evalueren: ‘Hoewel Polen misschien het minst beschaafde land van Europa is, hebben we daar toch een Universiteit bezocht voor lichaamscultuur, hetgeen ik nog in geen ander land gezien had. De Polen waren zeker op den goeden weg’ (blz. 148-149). Of verder: ‘De Hongaar in 't algemeen is een zeer vriendelijk en gedienstig mensch’ (blz. 157). Proeven van amateur-etnografie variëren met reportages a la Kuifje, zoals deze beschrijving van een vleesfabriek in Uruguay: ‘De beesten worden een per een binnengeleid en komen terecht op een soort loopende brug, ze worden met een sterke koord vastgemaakt aan een balk, krijgen een enkelen hamerslag op den kop, de brug slaat van onder hun pooten weg en ze hangen daar [...] Een uur en veertig minuten na den klop van den hamer zit het beest in blik en gereed om verzonden te worden’ (blz. 97). Maar er is ook ruimte voor avontuur en humor: ‘Enkele minuten later, toen we in volle zee kwamen, begon de boot alle soort van positie's te nemen, en werd weg en weer geslingerd gelijk een kaatsbal. De kat ging te koorde! Ik, die zoogezegd van de zee was, had het eerst zitten, ik lag boven Cambier, waarvan de krullekop buiten het bed uitstak en hij kreeg geheel mijn souper in den nek’ (blz. 70). Jazeker, er mag al eens gelachen worden! ‘We waren reeds op de boot als Adams en Moeschal nog achter waren. Op het laatste nippertje kwamen ze aangeloopen elk met een flesch reukwater, die ze bij een neger gekocht hadden. We hebben hem beet gehad, zeiden ze, want we gaven hem vijf frank en hij dacht dat het vijf dollars waren. Maar als ze 's morgens een goede “friction” wilden | ||||
[pagina 548]
| ||||
nemen was het water! Men moest van verder komen dan uit België om die negers te bedriegen’ (blz. 90). En uiteraard mag ook een vleugje romantiek niet ontbreken: ‘Stel U voor, op een boot, de wijde wereld in, twintig jonge gezonde athleten en twintig blonde Noorsche meisjes met ivoren witte tanden en blauwe oogen! [...] De plaats was niet groot maar hoe dichter bij mekaar hoe beter, zeiden de spelers’ (blz. 138-139). Eens Goetinck op dreef is, raakt hij maar niet uitverteld: hoe men bietensoep maakt in Warschau, verhalen over haaien en vliegende vissen tijdens de oversteek van de Atlantische Oceaan, ontmoetingen met de paus en met Marlène Dietrich, een etentje in het beroemde Stockholmse restaurant Gyldene Freden, de kaas- en chocoladefabrieken van Nestlé in Zwitserland,.... ‘Ik heb deze herinneringen geschreven met de bedoeling enkele uren ontspanningslectuur te bezorgen’ verduidelijkt Goetinck (blz. 251). Het bijna kinderlijke enthousiasme van de auteur prikkelt zelfs nu nog de verbeelding van de lezer. | ||||
WetenschapMaar voetbal is niet alleen een kwestie van vermaak, het kan ook voorwerp zijn van deskundige analyse en wetenschappelijke ernst. Opdat niemand zijn autoriteit ter zake zou betwisten somt Goetinck op waar hij overal geweest is tijdens zijn carrière en hij besluit: ‘In al die landen heb ik de gelegenheid gehad een groote dosis voetbalkennis op te doen. Alle soort voetbal heb ik zien spelen en den stijl kunnen bestudeeren en bewonderen van de grootste voetbalspelers [...] De beste scheidsrechters heb ik kunnen volgen. De grootste leiders en trainers heb ik gehoord of aan het werk gezien’ (blz. 82). Goetinck zelf hield er als oefenmeester voor zijn tijd vooruitstrevende trainingsopvattingen op na. Zo laste hij aparte conditietrainingen in en liet hij de jonge voetballertjes van Club Brugge lopen in de duinen om hun kracht en explosiviteit te vergroten. En tijdens de drie weken durende bootreis naar Uruguay voor het wereldkampioenschap daar in 1930 liet hij de spelers gymnastiekoefeningen doen op het dek van het schip om hun conditie op peil te houden. Inspiratie zocht hij voorts bij de ‘mental training’ van de roemruchte Nederlandse coach Karel Lotsy: ‘Een trainer moet vooral een menschenkenner zijn! Een voetbalploeg bestaat uit elf spelers, dus elf karakters, en een trainer moet kunnen bekomen dat die elf karakters gedurende gansch den wedstrijd malkander verstaan. Daarvoor is er oneindig veel zielskennis noodig!’ (blz. 200). Veel bewondering had hij ook voor de trainer van Arsenal, Herbert Chapman, wiens oefensessies hij speciaal gaat bekijken in Londen. In eigen land ergert hij zich niet zelden aan het amateurisme in het sportbeleid: ‘België is het meest verachterd land van Europa wat lichaamscultuur betreft, dat hebben wij door onze reizen in gansch Europa moeten vaststellen’ (blz. 230). Veel waardering betoont Goetinck voor scheidsrechters als Stanley Rous | ||||
[pagina 549]
| ||||
en landgenoot John Langenus. Hij bejubelt het spel van de nieuwe voetbalmachten Uruguay en Oostenrijk, maar bakermat Engeland is hem toch nog het liefst. In eigen land geeft hij een pluim aan spelers Raymond Braine en Bernard Voorhoof. Illustratief is eveneens zijn uiteenzetting over het open spel van Club Brugge, het ‘kick and rush’, dat aanleunt bij het Engelse voetbal, en het meer technische ‘passing game’ van de Antwerpse school, dat zijn oorsprong vindt in Schotland. Tot slot wil hij ook zijn zegje doen in de discussie over het al dan niet invoeren van het profstatuut in de voetballerij. | ||||
VolksverheffingGoetinck etaleert zijn voetbalkennis alsof hij voor de klas staat, en van pedagogie naar moralisering is het maar een kleine stap. ‘Het is een feit dat het voetballende publiek van België verre ten achter is met de naburige landen, waar de supporters kunnen verstaan en verdragen dat hun lievelingen geklopt worden [...] Het Belgische voetbalpubliek heeft nog oneindig veel te leeren, maar dat komt!’ (blz. 246-247). Voetbalanecdoten ademt van begin tot einde een sfeer van volksopvoeding. ‘Het voetbalspel is een school van ridderlijkheid en eerlijkheid: iemand die in het spel niet eerlijk is, is het ook niet in de samenleving’ (blz. 159). De raadgevingen die Goetinck in petto heeft voor de spelers klinken bepaald betuttelend: ‘Steeds in tijds in de kleedkamers zijn [...] Niet ontmoedigd zijn na een verloren wedstrijd, maar ook niet overdreven fier zijn na men gewonnen heeft, nederig in winst en moedig in verlies [...] nooit denken dat men niet kan gemist worden;...’ (blz. 216). Algemeen deugdenethisch advies nopens het belang van sportiviteit, samenwerking en doorzettingsvermogen wisselt Goetinck af met heel concrete, praktische tips inzake levensstijl, zoals niet roken na de wedstrijd, matig zijn met alcohol en 's avonds om tien uur naar bed. Daarbij hoort ook culinaire voorlichting: ‘Volgens mij is het beste eten voor een wedstrijd een goed stuk gekookte visch. Dat is ook meest het noenmaal van alle Engelsche beroepsspelers. Het is toch algemeen geweten dat, als men gekookte visch eet, het niet lang duurt vooraleer men terug honger heeft, dus een bewijs dat het rap verteert’ (blz. 249). Het lijkt wel alsof men Jeroen Meus of Piet Huysentruyt bezig hoort. Goetinck verontschuldigt zich reeds op voorhand bij zijn lezers voor het feit dat hij maar tot zijn veertiende naar school is geweest: ‘Van Goethe heb ik wel de vier eerste naamletters maar niet het schrijverstalent’ (blz. 11). Literatuur hoeft men van hem dus niet te verwachten. Toch bracht hij het tot ‘kronijker’ bij diverse clubblaadjes en drie jaar lang werkte hij zelfs mee aan Sportwereld, het eerste grote en tijdens de jaren van het Interbellum immens populaire sportblad in Vlaanderen. In het begin van de jaren 1940 publiceert men in onze regio overigens opvallend veel sportboeken voor het brede publiek: naast Voetbalanecdoten van Torten Goetinck onder meer, Fluitend | ||||
[pagina 550]
| ||||
door de wereld en Voetbal van hier en overal van John Langenus, Onze voetbalfiguren en Voetballers van heden van Pol Jacquemyns, Een eeuw voetbal van Frans Clerck, en buiten het voetbal natuurlijk Het Rijke Vlaamsche Wielerleven van Karel Van Wijnendaele. Dat is geen toeval. Sport ontwikkelde zich in deze periode tot een dankbaar instrument ter disciplinering van de massa. De grote sporthelden werden maatschappelijke rolmodellen. Goetinck besluit zijn memoires met de oproep: ‘Mocht de sport en inzonderheid voetbal, de meest verspreide sporttak, er het hare toe bijdragen, dat na dezen vreeselijken oorlog, de volkeren dichter bij elkaar worden gebracht!’ (blz. 252). Hij schreef deze woorden in december 1942. Zes maanden later kwam Torten Goetinck om het leven toen een bom zijn huis trof in de Louis Parentstraat in Heist. |
|