| |
| |
| |
Hendrik van Gorp
Cervantes en zijn Don Quijote
2016 is het feestjaar Shakespeare en Cervantes. Deze twee wellicht meest bekende auteurs van West-Europa en ver daarbuiten, zouden op dezelfde datum, namelijk 23 april 1616, zijn gestorven. Ik schrijf ‘zouden’, want helemaal klopt het niet: in Engeland en Spanje hanteerde men op dat moment verschillende kalenders. Maar dit belette de Unesco niet om die dag tot ‘World Book Day’ (Internationale Dag van het Boek) uit te roepen. Voor Cervantes komt daar nog bij dat het tweede deel van zijn Don Quijote het jaar tevoren was verschenen, zodat er in Spanje zowel in 2005 (eerste deel van Don Quijote) als in 2015, en nu opnieuw, een ware hype is ontstaan, nog aangewakkerd door de mogelijke ontdekking van Cervantes' graf (een doodskist met daarop de initialen MC) onder een klooster in Madrid. Redenen genoeg om begin 2016 even bij de Spaanse auteur en zijn werk stil te staan, vooral dan bij zijn Don Quijote. Want er bestaat in de wereldliteratuur geen mooier voorbeeld van het gegeven dat, zoals Cees Noteboom het ooit zei, uiteindelijk iedere kunstenaar in de loop van de tijd verdwijnt in zijn werk. Bij Cervantes is dat duidelijk in de figuur van Don Quichot.
| |
Het avontuurlijke leven van Cervantes: een roman op zich
Miguel de Cervantes werd in 1547 geboren in Alcala de Henares als derde kind van Rodrigo de Cervantes en Leonor de Cortinas. Zijn vader, zoon van een vermaard jurist, moest door allerhande tegenslagen als chirurgijn/barbier zijn kost verdienen. Om schulden te ontlopen trok hij met zijn kroost van de ene plaats naar de andere. Het heeft ertoe geleid dat Cervantes in zijn jeugd noodgedwongen een stuk van Spanje heeft leren kennen, wat hem in zijn latere oeuvre te pas is gekomen.
| |
| |
Een nieuwe episode in zijn leven breekt aan wanneer hij in 1569, om een arrestatiebevel wegens duellering te ontlopen, naar Sevilla vlucht, waar hij denkt te kunnen onderduiken. Maar op de hielen gezeten door het gerecht zoekt hij zijn heil in Rome. Daar komt hij, met attest van ‘zuiverheid van bloed’(!), als penningmeester in dienst van kardinaal Acquaviva, waar hij tijdens een kort verblijf een wereld leert kennen van hoge cultuur, ceremonieel, nepotisme en gekonkel. Het is de tijd van de Heilige Alliantie van Venetië, Spanje en de Heilige Stoel tegen het zich uitbreidende Ottomaanse Rijk. Cervantes besluit zich in Napels (onder Spaans regime) als vrijwilliger te melden voor het leger, en voor hij het weet zit hij midden in een van de roemrijkste zeeslagen van de geschiedenis, de slag bij Lepanto (1571), waarin hij blijvend aan zijn linkerarm wordt gekwetst (vandaar zijn bijnaam ‘El manco de Lepanto’: ‘De gebrekkige van Lepanto’). Zijn uitzonderlijke moed in die zeeslag bezorgt hem de lof en aanbevelingsbrieven van Don Juan van Oostenrijk, bevelhebber van de alliantie. De jonge Cervantes verblijft een half jaar in een militair hospitaal in Messina en overweegt een carrière in de legeradministratie. De krijgskansen keren echter (Val van Tunis in 1574), vooral door de vele piratenschepen die opereren vanuit de Noord-Afrikaanse havens. Hij besluit dan maar het leger vaarwel te zeggen en terug te keren naar Spanje, waar hij hoopt met égards te worden ontvangen. Zijn Spaanse galei El Sol wordt echter geënterd door piraten en hij wordt als krijgsgevangene meegevoerd naar Algiers. De koninklijke aanbevelingsbrieven keren zich tegen hem, want de losprijs wordt bijzonder hoog gesteld. In een van de zeven ‘opvangplaatsen’ van Algiers zal hij vijf jaren van zijn leven moeten slijten (1575-1580).
Die gevangenschap leert ons een jonge man kennen - Cervantes is dan rond de dertig - die de onderwereld van Algiers verkent en niet minder dan vier keren probeert te ontsnappen. Ondertussen wordt er in zijn thuisfamilie alles aan gedaan om de gevraagde losprijs bijeen te krijgen. Helaas is zijn beschermheer Don Juan van Oostenrijk overleden en moet Cervantes bang afwachten. In 1580 lukt het dan toch en kan hij, weliswaar berooid, terugkeren naar Spanje. De moeilijkheden zijn echter niet van de baan. Integendeel, zoals zovele teruggekeerde soldaten die erop rekenden een baantje te krijgen, moet Cervantes ervaren dat zijn heldhaftig gedrag niet wordt gehonoreerd. Ondertussen schrijft hij aan zijn eerste prozaroman La Galatea en heeft hij al enkele toneelstukken op zijn naam, waarvan Numancia het bekendste is. Ook op andere gebieden blijkt Cervantes actief te zijn geweest, wat leidde tot de verwekking van een buitenechtelijke dochter. Drie maanden na haar geheim gehouden geboorte trouwt hij met Dona Catalina de Salazar, een meisje uit de lagere adel dat nauwelijks half zo oud was als hij. Zijn directe financiële problemen leken daarmee deels opgelost, maar
| |
| |
een gelukkig huwelijk is het alvast niet geworden. Ondertussen wilde Filips ii een beslissende confrontatie aangaan met Engeland en begon hij aan de bouw van een sterke vloot. Men zocht ambtenaren voor de bevoorrading ervan en na nauwelijks twee jaar huwelijk vertrekt Cervantes naar Sevilla, waar hij in 1586 een aanstelling als commissionair krijgt (een combinatie van belastinginner en politieagent) om olijfolie, tarwe en gerst in te vorderen bij de boerenbevolking en de grootgrondbezitters. Het leverde hem heel wat vijanden en zelfs twee excommunicaties op, maar ook heel wat stof voor zijn latere literaire werk.
De roemloze teloorgang van de ‘Onoverwinnelijke Armada’ in 1588 zette een nieuwe domper op zijn levenssituatie. Hij belandt in de onderwereld van Sevilla (gokspelen) en solliciteert, zoals vele anderen (onder meer de schrijver Mateo Alemán) voor een aanstelling in de Nieuwe Wereld, om daar fortuin te maken, maar het lukt niet en hij is gedoemd om als ambtenaar verder te ploeteren. Door schulden en processen wegens zogenaamde tekorten op geïnde belastinggelden belandt hij op zijn vijftigste voor een paar maanden in de gevangenis. Dit geeft hem tijd voor bezinning én voor schrijven. Hij voltooit er enkele korte verhalen. Ook zou hij er aan zijn Don Quijote zijn begonnen. Na de dood van Filips ii in 1598 breekt er een rustigere periode aan in Cervantes' leven. Hij weet zich te verzekeren van de bescherming van de invloedrijke hertog van Lerma in Valladolid, waar het hof van 1601 tot 1606 is gevestigd, en wijdt zich volledig aan het schrijven, wellicht aangemoedigd door het bestsellersucces van Mateo Alemáns schelmenroman Guzman de Alfarache uit 1599. In Valladolid frequenteerde Cervantes overigens zijn latere aartsrivaal Lope de Vega.
In januari 1605 is het dan zover: het eerste deel van Don Quijote verschijnt. Het is niet onmiddellijk een denderend succes, maar de amusementswaarde ervan gaat niet ongemerkt voorbij en geleidelijk aan groeit zijn faam als auteur van Don Quijote. Cervantes is ondertussen terug bij zijn vrouw Catalina en verhuist met haar naar Madrid. Het laatste deel van zijn leven, de periode van 1608 tot 1616, is literair gezien de vruchtbaarste periode. Cervantes voltooit zijn bundel Novelas ejemplares (1613), waarvoor hij door de toenmalige literaire critici werd geprezen als de Spaanse Boccaccio, en publiceert het jaar daarop zijn leerdicht El Viaje delParnaso (Reis naar de Parnassus) waarin hij, meer nog dan in andere werken, de literatuur van zijn tijd op de korrel neemt. In datzelfde jaar 1614 was ondertussen, tot grote verontwaardiging van Cervantes, in Madrid een apocrief vervolg verschenen op zijn Don Quijote van de hand van een zekere Avellaneda. Cervantes was toen aan hoofdstuk 59 van zijn eigen vervolg geraakt en rekende meteen met zijn epigoon af door het verhaal direct een andere wending te geven dan hij had gepland. Om verdere vervalsingen te voorkomen laat
| |
| |
hij zijn hoofdfiguur aan het einde van het tweede deel dan maar sterven. Dat deel verscheen in 1615. Alsof hij ook zijn eigen dood voelde naderen schrijft hij koortsachtig verder aan een omvangrijke Byzantijnse roman De Beproevingen van Persiles en Sigismunda (postuum verschenen in 1617) en voltooit hij, in een soort rivaliteit met Lope de Vega, een aantal blijspelen die verschijnen onder de titel Ocho comedias y ocho entremeses (acht komedies en acht eenakters) en waarin, zoals in zijn Don Quijote, personages van hoog tot laag in dubieuze en burleske situaties ten tonele worden gevoerd. Algemeen wordt aangenomen dat hij op 22 of 23 april 1616 overleed. Van zijn begraafplaats was vóór 2014 nauwelijks een spoor te bekennen. Des te meer van zijn geesteskind Don Quichot.
| |
Cervantes en de Spaanse literatuur van zijn tijd
Om de Don Quijote van Cervantes goed te kunnen begrijpen moet je hem lezen tegen de achtergrond van de Spaanse verhalende literatuur van zijn tijd. Cervantes' werk is niet zonder reden een parodie genoemd op een bepaalde vorm van ridderlijke verhaalkunst en meteen ook de eerste moderne roman.
De toenmalige ridderroman, die voortborduurt op levens van middeleeuwse ridders als Roeland, Walewijn en Lancelot, veroorzaakte in de zestiende eeuw met het succes van Montalvo's Amadis de Gaula (dertig drukken tussen 1508 en 1587!) een vloedgolf van plagiërende Amadis-romans. De band met Spanje, waar de ridderwereld op het punt staat te verdwijnen maar de façade op politiek en religieus vlak nog even wordt opgehouden, is duidelijk. Even helder is het verband met Cervantes' dolende ridder Don Quichot, die bij het begin van zijn avonturen, onder meer in de Sierra Morena, besluit een nieuwe Amadis te worden.
Een andere modieuze vorm van idealiserende verhaalkunst, de herdersroman, wordt eveneens door Cervantes, zij het milder, op de korrel genomen. Het genre was populair geworden door de Diana (1559) van Montemayor (41 herdrukken in veertig jaar tijd!) en verwoordde een onwerkelijke bucolisch-pastorale levenshouding: het ging niet om echte herders, maar om jongelui die ‘herdertje speelden’ in een nostalgisch Arcadia. De intriges zijn zo mogelijk nog onwaarschijnlijker dan in de ridderroman. Hier is zelfs geen queeste meer, maar een toevallige aaneenschakeling van ontmoetingen tussen (verklede) herders en herderinnetjes die via paroxistische momenten van zaligheid uiteindelijk voeren tot waanzin of dood. Cervantes speelt hierop in met zijn Galatea (1585) en met tal van ingelaste verhalen in de Don Quijote, waaronder de geschiedenis van Marcela en Chrisostomo (I, 10-14) en het meer bekende verhaal van de bruiloft van Camacho (ii, 19-21).
| |
| |
Tegenover de idealiserende levenshouding die in de ridderroman en de herdersroman vaak tot in het absurde tot uiting kwam, staat de kritisch-ironiserende houding die in het Spanje van de zestiende-zeventiende eeuw aanleiding gaf tot het ontstaan van de novelapicaresca (de schelmenroman). Het ging om de wederwaardigheden van schelmen (Spaans: picaros) die als een soort averechtse ridders van aan de zelfkant van de maatschappij een ontmaskerende visie gaven op hun omgeving. Het is een verhaalsoort die mede mogelijk is geworden door het desengaño (ontnuchtering) op politiek en economisch gebied: de strijd tussen het kruis en de halvemaan, de kwestie van de zuivere afstamming (de viejos christianos tegenover de conversos), de allengs minder fortuinlijke oorlogen met Engeland (Armada Invencible) en met de Noord-Afrikaanse piraten, enzovoort. Dat alles leidt tot het ontstaan van allerhande bedelaars, schelmen, berooide edelen en armoedzaaiers die op de pleinen en in de achterbuurten van de grote steden en op de eindeloze landwegen zijn terug te vinden. De façade wordt nog wel opgehouden, zowel in de pralerige onwerkelijkheid van het hof - dat overigens voortdurend verhuist - als in de verbeelding van papieren ridders en herders. De elitaire Spanjaard met zijn aangeboren eergevoel klampt zich er nostalgiek aan vast, maar de façade wordt steeds brozer en doorzich-tiger en de schelmenroman zal er dra doorheen stoten. Deze realistisch-ironiserende verhaalkunst is in die zin een vorm van bewustwording van het debacle van het ridderlijke Spanje. De hidalgo die ten koste van wat dan ook zijn blazoen wil hooghouden, wordt, soms letterlijk, in zijn hemd gezet. De schelm treedt in zijn plaats en koestert geen illusies meer. Het prototype van dit verhaalgenre is Lazarillo de Tormes (1554). Vanaf
omstreeks 1600 - de sociaal-politieke en economische situatie van het land is ondertussen drastisch verslechterd - komt het tot een vloedgolf van schelmenromans die, de ene wat milder, de andere wat cynischer, een kritisch beeld oproepen van de vele outsiders in een maatschappij op drift. De meest bekende zijn Guzman de Alfarache (1599-1604) van Mateo Alemán en La vida del Buscón (1626) van Quevedo. Maar ook Cervantes heeft zich niet onbetuigd gelaten. Tal van zijn kortere verhalen en van zijn komedies (onder meer ‘Rinconete y Cortadillo’, ‘El coloquio de los perros’ en ‘Pedro de Urdemalas’ zijn staaltjes van picareske literatuur, al behoudt Cervantes als alwetende verteller steeds een zekere afstand. Hij doet dat overigens ook in zijn Don Quijote, waar de protagonist vaak wordt geconfronteerd met schelmen allerhande.
| |
Cervantes' Don Quijote
Als men mij vraagt welke boeken ik zou meenemen om op het spreekwoordelijke eiland zinvol en prettig de tijd te doden, zou ik voor één ervan niet
| |
| |
lang moeten nadenken: de Don Quijote. En ik vertoef hier in goed gezelschap. Door een jury van literatuurkenners en Nobelprijswinnaars werd deze roman uitgeroepen tot het beste boek ter wereld! Als de Bijbel in onze westerse cultuur hét Boek der Boeken wordt genoemd, dan is voor mij en vele anderen Don Quijote dé roman der romans, meer bepaald de eerste moderne roman in de westerse verhalende literatuur, zoals Shakespeare als dé toneelschrijver der toneelschrijvers kan worden beschouwd. Of toch anders. Bij deze laatste hebben personages als Hamlet, Othello, Macbeth en King Lear ook wereldbekendheid gekregen, maar dan wel als Shakespeare-figuren. Alleen Romeo en Julia hebben zich, zoals Don Quichot en Sancho Panza, van hun maker losgehaakt en zijn een eigen leven gaan leiden. Binnenkort wordt daarom niet zozeer de vierhonderdste sterfdag van Cervantes overal ter wereld gevierd, als wel de bijna even oude verjaardag van zijn Don Quijote de la Mancha (1605-1615). Niet dat Cervantes zelf die lof niet zou verdienen, maar hij heeft paradoxaal genoeg zijn onsterfelijkheid in handen gegeven van een dolende ridder die hij aan het einde van het tweede deel voor verdere avonturen wilde behoeden door hem bij akte dood te laten verklaren ‘teneinde iedere andere schrijver [...] de kans te ontnemen hem valselijk te laten herrijzen en eindeloze historiën over zijn heldendaden te verzinnen’ (vertaling: Barber van de Pol). Een vrome wens die zoals zovele avonturen van Don Quichot een averechts effect heeft gesorteerd. Want Cervantes' roman is niet alleen ‘dé roman der romans’ omdat zoveel literatuur uit die tijd en van vroeger in het verhaal op de korrel wordt genomen, maar ook omdat vele schrijvers nadien zich door Cervantes' (anti) held hebben laten inspireren. De talloze vertalingen en bewerkingen van het boek - ook
in het Nederlands - geven trouwens als zovele herinterpretaties een mooi beeld van de evoluerende cultuuropvattingen.
Ik ben op een vrij traditionele manier, waarschijnlijk zoals de meesten onder ons, met de figuur van Don Quichot bekend geraakt via strips en bewerkingen voor de jeugd waarin zijn lachwekkende avonturen - denk maar aan de burleske gevechten met windmolens, wijnzakken of marionetten in een poppenkast - karikaturaal in de verf worden gezet. En de vele illustraties van dergelijke scènes (vaak op of onder zijn paard Rocinant) staan mij nog helder voor de geest. Aan de universiteit werd het ‘plichtlectuur’ voor het vak Vergelijkende Letterkunde dat toen in Leuven werd gegeven door Albert Westerlinck. Je moet nu als docent een ware Don Quichot zijn (volgens van Dale iemand ‘die blindelings ijvert voor hersenschimmige idealen’) om nog een kanjer van ruim duizend bladzijden aan je studenten op te leggen. Overigens heeft plichtlectuur vaak een omgekeerd effect. Men kent het spreekwoord ‘Eerst plicht, dan genoegen’. Maar bij de lectuur van Don Quijote werd, voor mij althans, die plicht een genoegen. Hoe dat kwam
| |
| |
weet ik niet meer precies, maar ik voelde mij bijzonder aangesproken door de zowel ontwapenende als bijzonder gesofistikeerde manier van vertellen, door de bizarre mengeling van ernst en spel, van verhevenheid en trivialiteit, van eruditie en eenvoud, zoals ze werden verwoord en belichaamd in het tot icoon geworden koppel van de vernuftige edelman Don Quichot en zijn schildknaap Sancho Panza. De held, of moeten we zeggen antiheld, is even goed ‘in de wapenen’ als ‘in de letteren’ althans waar het op redevoeringen aankomt, en zijn aanbeden Dulcinea kan hem blijven bekoren omdat hij haar onaantastbaar in zijn verbeelding heeft opgeslagen. Het fijne van de zaak is echter dat in en door het verhaal de idealist Don Quichot en de realist Sancho Panza bijna ongemerkt naar elkaar toegroeien en eigenlijk niet meer zonder elkaar kunnen. Als er één historie is waarvan de helden na lezing zo nadrukkelijk bijblijven, dan wel de roman van Cervantes. Hoe gek ook, als lezer raak je zelf betoverd door de voortvarendheid, de grootmoedigheid en het incasseringsvermogen van deze ‘geest-rijke’ ridder, die telkens weer een ‘slag van de molen’ krijgt, maar niet opgeeft. Illusie die sterker blijkt dan de realiteit, ook nadat Don Quichot aan het eind van het verhaal sterft.
De roman, met de volledige titel El ingenioso Hidalgo (deel ii: Caballero) Don Quixote de la Mancha, bestaat zoals gezegd uit twee delen, afzonderlijk verschenen in 1605 en in 1615. Van een hechte structuur kan men bezwaarlijk spreken, en een ‘korte inhoud’ is dan ook niet te geven. Het lijkt wel een lappendeken van de meest diverse avonturen, versierd met redevoeringen en commentaren. Het handelingsverloop wordt eigenlijk alleen bijeengehouden door de twee hoofdpersonages, Don Quichot zelf en zijn knecht Sancho Panza. De hele Spaanse maatschappij komt erin aan bod, met dien verstande dat in het eerste deel de protagonisten vooral worden geconfronteerd met personen van lagere rang, terwijl zij daarna hogergeplaatste personen ontmoeten, onder meer aan het hof van de hertog en de hertogin (ii, 30-58). In dit tweede deel speelt overigens de bekendheid van de antagonisten met de avonturen van Don Quichot uit het eerste deel een belangrijke structurele en thematische rol. Het verblijf in de Sierra Morena en dat in de grot van Montesinos hebben in beide delen een scharnierfunctie en refereren aan het kernthema van de roman, te weten de complexe relatie tussen fictie en werkelijkheid.
Deze thematiek komt zowel tot uiting in de diverse avonturen van de hoofdpersonages als in hun vele gesprekken en redekavelingen, en niet het minst in de bijzondere vertelsituatie (spel met manuscript, vertaling, fictie in fictie, intertekstualiteit...). De roman stoelt inderdaad op deze metafictie en op de ambiguïteit van engaño en desengaño (betovering en ontnuchtering). Hij lijkt hierin wel een spiegelbeeld van de auteur zelf als sentimental
| |
| |
sceptic. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het verhaal, en met hem de figuur van Don Quichot, een enorm succes heeft gehad, niet alleen in Spanje, maar in heel West-Europa, en niet alleen in de zeventiende eeuw, maar tot op de dag van vandaag. Getuige daarvan de vele vertalingen, bewerkingen en illustraties ervan. Het Nederlandse taalgebied kon hierbij niet achterblijven.
| |
Don Quijote in het Nederlandse taalgebied
Het succes van Cervantes' roman blijkt al na de publicatie van het eerste deel (1605). In hoofdstuk 3 van het tweede deel (1615) wordt er duidelijk aan gerefereerd in een dialoog tussen de licentiaat Sansón Carrasco en Don Quichot zelf. Deze laatste is namelijk verwonderd te horen dat zijn avonturen zijn beschreven in een boek en wil daar meer over weten:
‘Dus het is waar dat er een boek over mij bestaat en dat het een Moorse geleerde was die het heeft geschreven?’
‘Het is zo waar, heer’, zei Sansón, ‘dat er volgens mij al meer dan twaalf duizend stuks van dat boek zijn gedrukt; dat kunnen Portugal, Barcelona en Valencia, waar zij zijn gedrukt, beamen; het gerucht doet zelfs de ronde dat het op dit ogenblik ter perse gaat in Antwerpen en ik heb sterk het vermoeden dat er geen land of taal bestaat waarin het niet wordt vertaald.’
De vermelding van Antwerpen mag dan al fout zijn, ze verwijst wel naar de rol van de Zuidelijke Nederlanden in de toenmalige discussies rond Don Quijote. Dat is overigens nauwelijks te verwonderen gezien de bijzondere contacten tussen Spanje en Vlaanderen aan het begin van de zeventiende eeuw. Spaanse edities van de twee delen van de Don Quijote werden al vrij vroeg gedrukt in de Zuidelijke Nederlanden, waar de boekdrukkunst veel verder geëvolueerd was dan in het eigen moederland. Het waren trouwens heel belangrijke edities, want de eerste vertalingen in het Engels, Frans en Italiaans zijn erop gebaseerd. De vraag is natuurlijk of de Spaanse edities hier vele lezers bereikten, daar enkel de hogere standen het Spaans beheersten. Waarschijnlijk waren ze grotendeels voor de thuismarkt, in mindere mate ook voor de Franse markt bestemd. Hoe ook, bepaalde burleske scènes uit de Don Quijote (de ridderslag, het gevecht met de windmolens, de strijd met de kudde schapen, de poppenkast van Meester Pedro...) en ook de gekke figuur van de protagonist zelf, hebben in de Nederlanden en in heel West-Europa het succes van het werk in grote mate bepaald, vooral dan via de illustraties, kluchtspelen, muzikale composities en talloze jeugdboeken en strips.
| |
| |
Wat de eigenlijke Nederlandse vertalingen van de originele roman betreft, daar tekent zich echter een ander beeld af: Vlaanderen en Holland lopen hier duidelijk achter op de buurlanden. Terwijl de eerste vertalingen daar te situeren zijn tussen 1612 en 1622 moeten we voor de eerste Nederlandse vertaling wachten tot maar liefst 1657. Wellicht is dat mede te wijten aan de anti-Spaanse gevoelens, vooral in het Noorden, in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Maar ook daarna is de vertaalbedrijvigheid veeleer gering te noemen. Het is daarbij merkwaardig dat er in die hele periode van vierhonderd jaar geen enkele volledige vertaling van de Don Quijote op naam staat van een Vlaamse vertaler! Hoe ook, het is interessant om aan de hand van de zeldzame vertalingen de receptie van Cervantes' werk en van de figuur van Don Quichot in het Nederlandse taalgebied van naderbij te bekijken.
Zoals gezegd dateert de eerste Nederlandse vertaling van Don Quijote uit 1657, bijna een halve eeuw na het origineel. Vóór dat jaar waren er wel al een paar van Cervantes' Novelas ejemplares via Franse versies vertaald of bewerkt, onder meer door Jacob Cats in 1637, Mattheus Ganzneb Tengnagel in 1643 en Felix van Sambix in 1650, maar van de Don Quijote is in de eerste helft van de zeventiende eeuw geen sprake. We moeten wachten tot 1653 om in een Frans gemedieerde vertaling van Vyf Nieuwicheen door Hendryk J. Takama enkele fragmenten uit de Don Quijote (onder meer de ingeschoven novelle van de misplaatst nieuwsgierige; I, 33-35) tegen te komen. Wat wil zeggen dat tot dan toe Cervantes voor de Nederlandse lezer de auteur was van de Novelas ejemplares. Dat veranderde enkele jaren later met de vertaling door Lambert van den Bos. Deze allround vertaler, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, was conrector van de ‘Illustere School’ in Dordrecht. Zijn Den Verstandigen Vroomen Ridder, Don Quichot de la Mancha (Dordrecht, J. Savry, 1657) is blijkbaar rechtstreeks vanuit het Spaans vertaald (‘En nu uyt de Spaensche in onse Nederlantsche tale overgeset’), maar gezien zijn kennis van het Engels en het Italiaans misschien toch ook met behulp van bestaande vertalingen. Hoe dan ook is het een belangrijke, nog leesbare en zo goed als integrale vertaling geworden, wat voor die tijd niet vanzelfsprekend was. Bovendien was zij zeer succesvol (zeven herdrukken in 75 jaar, tussen 1657 en 1732), mede door de vele illustraties - de eerste in de rijke internationale editiegeschiedenis van de Don Quijote! - van de eveneens uit Vlaanderen afkomstige uitgever Jacobus Savry. Ze zijn later in tal van Spaanse edities en Franse vertalingen overgenomen. Van diezelfde Savry stamt
trouwens de mooie omschrijving van Cervantes' roman als ‘wijse sotheydt en sotte wijsheyt’, waarmee hij de Erasmiaanse combinatie van dwaasheid en wijsheid in de figuur van Don Quichot beklemtoonde. Maar het succes van de vertaling van Lambert van den Bos was voor de
| |
| |
Nederlandse lezer toch hoofdzakelijk te danken aan de burleske scènes in de roman. Dat leidde als vanzelf naar toneelbewerkingen als Pieter Langendijks Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1712), gebaseerd op de hoofdstukken 19-21 van het tweede deel.
Eén jaar vóór de zesde herdruk/bewerking van de vertaling van Van den Bos noteren we een Nederlandse vertaling (Utrecht, 1706) van Avellanda's apocriefe vervolg, die inspeelt op het onderhoudende karakter van de avonturen van Don Quichot (‘om derzelver geestigheid voor de eerste maal in 't nederduits gebracht. Verciert met Kopere Platen’). Herdrukken hiervan (uit 1718 en 1725) getuigen samen met de laatste versie van Van den Bos (1732) van het feit dat de hidalgo van La Mancha toen vrij populair was in Nederland. Misschien was dan ook het uitzicht op commercieel succes de motivatie voor de nieuwe vertaling (we zouden hier beter de term ‘versie’ of ‘bewerking’ gebruiken) in 1746 door Jacob Campo Weyerman. Deze was namelijk, terwijl hij in de gevangenis zat, door de Haagse uitgever Pieter de Hondt gevraagd om een Franse verkorte versie van de Don Quijote in het Nederlands te vertalen. Het leidde tot De Voornaamste Gevallen van den Wonderlyken Don Quichot... Beschreeven Op Een Vryen En Vrolyken Trant. De titel werd gevolgd door de wervende noot: ‘Alles volgens het Oirspronklyk Spaansch’. De tekst was eigenlijk niet meer dan een bloemlezing van commentaren bij 31 koperplaten gemaakt naar de toentertijd bekende schilderijen van Coypel. Die geven overigens helemaal niet de indruk van een verhaal, maar brengen veeleer een oppervlakkig en satirisch commentaar op eigentijdse situaties en gewoonten aan de hand van (of moeten we zeggen ‘ten koste van’) episodes uit de roman van Cervantes. Ook al werden sommige passages wel degelijk vrijwel letterlijk (uit het Frans) vertaald, toch kan men Weyermans Voornaamste Gevallen in de genealogie van Nederlandse vertalingen nauwelijks anders bestempelen dan als een humoristisch intermezzo. Belangrijk voor deze ‘vertaling’ is anderzijds
de bijgevoegde biografie van Cervantes, waarin Weyermans' bewondering tot uiting komt voor diens realisme en ironie.
Begin negentiende eeuw verschijnt in Den Haag een nieuwe, verkorte en ook ditmaal geïllustreerde vertaling/bewerking door Pieter van Woensel, namelijk De ridder Don Quichot van Mancha, beschreeven door Miguel de Cervantes (1802). Anders dan de bloemlezing van Weyerman is deze vertaling mede gebaseerd op die van Lambert van den Bos, maar zoals de ondertitel aangeeft is ze aangepast aan de smaak van de tijd: ‘Versneeden naar den Hedendaagsche smaak’. ‘Versneden’ moet hier niet alleen figuurlijk worden begrepen, maar ook letterlijk: Van Woensel heeft namelijk het verhaal gereduceerd tot ongeveer 75% van het origineel. Hij rechtvaardigt dit in een ‘Aanhangsel van den Nederduitschen uitgever’: ‘[...] ik reeken
| |
| |
een weezenlijken dienst aan cervantes gedaan te hebben, door hem leesbaar te maken, in onze taal, ('t geen hij, oordeel' ik wel, niet extra was) voor mijne landgenooten’. Deze verantwoording verwijst impliciet naar de integrale vertaling van Van den Bos, waarvan de laatste herdruk reeds zeventig jaar eerder was verschenen en die volgens Van Woensel (en/of de uitgever) onleesbaar was geworden voor begin-negentiende-eeuwse lezers. We moeten hem wel nageven dat hij de lezer informeerde over de belangrijkste weglatingen. Kortom, Van Woensels vertaling is wat de vorm betreft een gereduceerde versie ‘naar de mode van de tijd’ en naar de inhoud een tekst die niet, zoals zijn voorgangers, vooral het burleske karakter van Don Quichot beklemtoont, maar ook oog heeft voor zijn redeneerdrift en grootmoedigheid, zoals men dat in een context van Verlichting en sentimentalisme mocht verwachten.
De volgende Nederlandse vertaling van Don Quijote verschijnt een halve eeuw later in 1855 onder de titel De vernuftige Jonkheer Don Quichote. De auteur ervan, Mr. C.L. Schuller tot Peursum, had rechten en filologie gestudeerd aan de Hogeschool te Utrecht en hield zich nadien vooral bezig met politiek. Zijn bekendheid met Cervantes dateert al van vroeg in zijn carriére, toen hij in 1842 een ‘Voorlezing over den Don Quijote’ had gehouden voor een Utrechts leesgezelschap. In die lezing betreurt hij het dat de eerdere vertalingen smakeloos waren en hij verwijst expliciet naar Van den Bos en Weyerman, en ook naar Langendijk, wiens toneelbewerking van ‘de bruiloft van Camacho’ hij een burleske farce noemt. Zijn beoordeling van die voorgangers is vernietigend, maar geeft een goed beeld van de vroege receptiegeschiedenis van Cervantes' roman in onze contreien. In Schullers ogen was Cervantes veeleer een romantisch schrijver bij uitstek en zijn Don Quichot een typische romantische held die eronder leed dat de waarden van het middeleeuwse ridderschap teloorgingen. Deze idealiserende visie op de figuur van Don Quichot, zonder duidelijk besefvan de ironie en ambiguïteit in de tekst van Cervantes, kadert perfect in de geest van de tijd.
De invloed van Schullers al met al betrouwbare, soms wel té letterlijke vertaling, op de beeldvorming van het karakter van Don Quichot in het Nederlandse taalgebied, kan nauwelijks worden overschat door de vele herdrukken en bewerkingen in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is bijvoorbeeld tekenend dat Eduard Douwes Dekker (Multatuli), een van de, zo niet dé grootste romantische schrijver uit de Nederlandse literatuur, zichzelf zag als een nieuwe Don Quichot:
Naïef en oprecht als Don Quichot zelf, haakte ik naar strijd, hoe ongelijker hoe liever. De ware overwinning scheen my te bestaan in een onafgebroken reeks van smartelyke nederlagen. (Naschrift bij De bruid daarboven; zie Peter Altena, blz. 16).
| |
| |
We moeten dan wachten tot Wereldoorlog ii vooraleer de volgende vertaling van Cervantes' meesterwerk verschijnt. Zij is van de hand van J.W.F. Werumeus Buning en C.F.A. van Dam, een tweespan van dichter en hispanist. De vertaling verscheen in 1941 en zou door haar vele herdrukken, tot het einde van de eeuw de standaardvertaling van de Don Quijote worden in de Nederlandse literatuur. De volledige titel luidde: De Geestrijke Ridder Don Quichot van de Mancha, vertaald, ingeleid en toegelicht door ... (Amsterdam, Querido). Zoals de titel reeds suggereert werd het een filologische vertaling. De vijftig pagina's annotaties getuigen daarvan. Het is deels aan deze annotaties te wijten dat een ander academisch geschoold vertaler, Barber van de Pol, het nodig achtte een nieuwe, meer leesbare vertaling te maken voor de hedendaagse lezer, waarbij zij met succes gepoogd heeft de soms wat vreemde combinatie van creativiteit en filologische studie in de vertaalde tekst zelf op te vangen. Haar vertaling verscheen in een mooie, tweedelige uitgave ‘met alle prenten van Gustave Doré’ onder de titel De vernuftige Edelman Don Quichot van La Mancha bij Athenaeum-Polak & Van Gennep in 1997. Haar commentaren, ook op de eigen vertaalactiviteit, publiceerde ze afzonderlijk in een reeks inspirerende essays onder de sprekende titel Cervantes & co. In plaats van voetnoten (2000).
Deze twee twintigste-eeuwse vertalingen hebben aan de figuur van Don Quichot en aan de roman in zijn geheel de complexiteit en ambiguïteit van het Spaanse origineel teruggegeven. Don Quichot is niet enkel de belachelijke gek of idioot waarmee de lezer, kijker of toehoorder zich kan amuseren zoals bij de versies met koperplaten van Weyerman of de toneelbewerking van Langendijk. Hij is evenmin de vrijheidsstrijder of romantische held zoals we die terugvinden bij Van Woensel en vooral bij Schuller tot Peursum. In zekere zin hebben de vertalingen van Werumeus Buning/Van Dam en Van de Pol de dubbelzinnigheid van zowel de roman als de protagonist voor de Nederlandstalige lezer terug opgeroepen, namelijk die van ‘wijse sotheydt en sotte wijsheyt’ zoals Jacobus Savry het zo kernachtig had uitgedrukt in zijn inleiding op de eerste integrale vertaling door Lambert van den Bos. Is daarmee de cirkel helemaal rond? Waarschijnlijk niet, want nieuwe tijden vragen altijd nieuwe vertalingen die tegemoetkomen aan de verwachtingen van nieuwe lezers. Alleen het origineel blijft. Om het met de woorden van Don Quichot zelf te zeggen: ‘Maar toch lijkt mij dat het vertalen van de ene taal in de andere [...] iets heeft van een Vlaams wandtapijt dat je aan de verkeerde kant bekijkt, want al zie je de figuren, ze zitten vol draden die ze verdoezelen, en daardoor zie je ze niet met de gladheid en glans van de voorkant’ (ii, 62).
| |
| |
| |
Literatuur
De biografische gegevens in dit essay zijn gebaseerd op Donald McCrory, Cervantes. De schepper van Don Quichot, Athenaeum, Amsterdam, 2005. Dit is de vertaling van No Ordinary Man. The Life and Times of Miguel de Cervantes, Peter Owen Publishers, 2002. |
Beknopte gegevens en interessante anekdoten zijn ook te vinden in Marijke Arijs, In een dorpje van La Mancha, Manteau, 1995. |
Voor meer gegevens over de vertalingen en de receptie van de Don Quijote in het Nederlandse taalgebied zijn naast de bijdragen van M. Kerkhof, M. Broecheler, J. Lechner en R. van Vliet & M. de Niet aan het speciale Don Quijote-nummer van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 18, 1995, ook de volgende publicaties de moeite waard: |
Peter Altena, ‘Lotgevallen van Don Quichot in Nederland’, in Bzzlletin, 245, 1997, blz. 16-23. |
Hendrik van Gorp, ‘Don Quixote in the Netherlands. Translations and Adaptations of Cervantes' Novel’, in Theo D'haen en Reindert Dhondt (red.), International Don Quixote, Amsterdam/New York, Rodopi, 2009, blz. 157-167. |
Christian De Paepe, ‘Don Quichot in Vlaanderland’, in Vlaanderen, 2006, blz. 230-235. |
Roland Roose, ‘Don Quichotte dans la littérature néerlandaise aux xviie et au xviiie siècles’, in Les lettres romanes, 1948, blz. 45-59 en 133-149. |
|
|