Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||
Alma de Walsche
| |||||||||||
Het akkoord van Parijs‘Dit akkoord is wat heel de wereld en elk van de landen nodig heeft. Het zal de kleine eilandstaten helpen zich beter te beschermen. Het zal Afrika op het pad zetten naar Duurzame Ontwikkeling, Latijns-Amerika helpen zijn bossen beter te beschermen, de olielanden helpen om hun economie te diversifiëren en ons allen helpen om veerkrachtige samenlevingen te bouwen’. Zo klonk het uit de mond van de Franse minister van Buitenlandse Zaken en cop21-voorzitter Laurent Fabius bij de voorstelling van de definitieve tekst van het Parijs-akkoord. Kort samengevat komt de inhoud van het Akkoord van Parijs neer op onderstaande kernpunten: | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
Om de relevantie en het ambitieuze karakter van dit akkoord te begrijpen, is het belangrijk terug te blikken naar de making of en de hevige discussies die de voorbije jaren gevoerd zijn om tot dit resultaat te komen. Het akkoord vertoont onmiskenbaar ook belangrijke hiaten of te lage ambities op sommige domeinen. Enkele cruciale punten zijn in het onderhandelingsproces gestrand en niet in de definitieve tekst opgenomen, zoals het meetellen van de emissies uit de luchtvaart en de scheepvaart. Het is | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
van essentieel belang die werkpunten de komende jaren op de agenda te houden. | |||||||||||
Van Kyoto naar KopenhagenEigenlijk had het akkoord dat in december het licht zag, er zes jaar geleden moeten zijn als uitkomst van de klimaattop van Kopenhagen, cop15, in december 2009.Ga naar eind2 De inzet van de Klimaatconferentie van Kopenhagen was het bereiken van een overeenkomst over een nieuw instrument dat als opvolging voor het Kyotoprotocol zou functioneren.Ga naar eind3 Het Kyotoprotocol was het eerste beleidsinstrument dat uitvoering moest geven aan de bepalingen van de klimaatconventie. Het bepaalde dat 37 industrielanden plus de eu hun emissies in totaal met 5 procent zouden inperken ten opzichte van 1990 en het bestreek in een eerste fase enkel de periode van 2008 tot 2012. Bedoeling was in 2009 een nieuw instrument te hebben om continuïteit te geven aan het internationale klimaatbeleid. De klimaatconferentie van Kopenhagen is om diverse redenen op een sisser uitgelopen. De wereldgemeenschap was toen duidelijk niet bewust van de hoogdringendheid van zo'n akkoord en niet klaar om verregaande engagementen op te nemen. Om de leemte op te vangen die er na 2012 zou ontstaan, is er toen een tweede engagementsperiode voor het Kyotoprotocol afgesproken, van 2013 tot 2020, maar de afspraken hierover zijn erg vaag gebleven. De beslissing van Canada in december 2011 om uit het Kyotoprotocol te stappen, was een zware opdoffer die veel geloofwaardigheid aan het protocol ontnam. Het motief van Canada voor dit manoeuver, had alles te maken met de ontginning van de zwaar vervuilende teerzandolie in de provincie Alberta. Canada zou met die ontginningen nooit zijn verplichtingen kunnen nakomen. Wat er op de top van Kopenhagen wel uit de brand is gesleept, is de erkenning van 2°C als een gevaarlijke drempelwaarde die de globale opwarming niet zou mogen overschrijven. Op diezelfde top is een eerste aansporing gedaan aan de landen om hun engagement voor inperking van de broeikasgasemissies (de pledges) in te dienen bij het secretariaat van de klimaatconventie, het unfccc (United Nations Framework Convention on Climate Change). Die pledges waren de voorloper van de zogenaamde indc's (Intended Nationally Determined Contributions) die alle landen moesten indienen in de loop van vorig jaar, in de aanloop naar de klimaattop van Parijs, cop21. Op de klimaattop van 2011 in Durban, cop17, is de afspraak bezegeld om tegen 2015 tot een nieuw akkoord te komen dat in 2020 in werking zou treden. | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
De mislukking van Kopenhagen leidde ook tot een herziening van de aanpak. De top-down-benadering van Kopenhagen werd ingeruild voor een bottom-up-aanpak: in plaats van te vertrekken vanuit de engagementen die nodig zijn om de opwarming onder de 2°C te houden - wat in Kopenhagen niet heeft gewerkt - werden landen gevraagd om - met de indc's - aan te geven waartoe ze bereid zijn. De voorbije zes jaar, sinds de top van Kopenhagen, is ook het besef van hoogdringendheid toegenomen. Het chronische alarm over luchtvervuiling in China, de extreme weerfenomenen zoals de hittegolf in India de voorbije zomer, de storm in Cannes in Frankrijk, de droogtes in noordelijk Afrika, de droogte in Californië en op de grote vlaktes in het centrum van de vs, de hitte in de miljoenenstad Sao Paulo, de ongewone hoeveelheid orkanen, de extreem warme temperaturen in de winter, de smeltende ijskappen van Groenland en Antarctica, het extreme El Nino-fenomeen in de Stille Oceaan in deze maanden... de mondiale opwarming is overal merkbaar. Tot slot is het vandaag voor veel meer landen duidelijk geworden dat niet-handelen om de opwarming in te perken veel nefaster kan uitpakken voor de economie dan wèl-handelen. Ook dat besef heeft de afgelopen jaren het belang van een globaal, wereldwijd klimaatbeleid doen inzien. | |||||||||||
Van Kopenhagen naar ParijsOm tot het nieuwe akkoord te komen, moest er een ware ommekeer worden gemaakt ten opzichte van het Kyotoprotocol. Het Kyotoprotocol legde enkel aan de industrielanden verplichtingen op, maar sinds 1997 is de wereld veranderd. China is de grootste uitstoter geworden, goed voor een derde van de wereldwijde emissies, en India staat inmiddels op nummer 3 voor de mondiale uitstoot van broeikasgassen, terwijl Europa tegen 2020 nog zo'n 14 procent van de emissies vertegenwoordigt. Het nieuwe akkoord kan niet anders dan die veranderde wereld weerspiegelen en van alle landen engagementen vragen. Maar dit moest dan wel gebeuren in lijn met het onschendbare principe van de klimaatconventie dat stelt dat we in het klimaatprobleem allemaal ‘een gemeenschappelijke maar verschillende verantwoordelijkheid hebben en respectieve mogelijkheden’ om het probleem te counteren. In het jargon heet dit het ‘cbdr-rc-principe’: Common but Differentiated Responsabilities and Respective Capabilities. In essentie draaide de discussie op de klimaatconferenties de afgelopen jaren over deze cruciale bocht: alle landen moeten mee in de boot, maar de inspanningen moeten worden verdeeld op een manier die rechtvaardig en gedifferentieerd is, en die meetbaar, verifieerbaar, rapporteerbaar, transpa- | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
rant en gebalanceerd is en de opwarming onder de 2°C houdt. Differentiatie en hoe die vorm geven, dat was de moeilijkste oefening om tot een voor iedereen aanvaardbaar resultaat te komen. Bij dit alles wordt er niet alleen gekeken naar het inperken van de broeikasgasemissies (mitigatie), maar ook naar adaptatie (aanpassing aan de onomkeerbare impact van de opwarming), financiering en technologietransfer. Al die elementen samen, in de juiste proporties, vormen de bouwstenen van de nieuwe overeenkomst. | |||||||||||
De hordes van ParijsMitigatie: van 2°C naar 1,5°CTer voorbereiding van de cop21 werden de landen verzocht een indc in te dienen, een klimaatintentieplan dat vanaf 2020 zou gelden, wanneer het nieuwe akkoord van kracht wordt. 185 landen hebben hieraan gevolg gegeven, goed voor ruim 95 procent van de emissies. Die massale deelname kan als een succes worden gezien. Probleem is echter dat de optelsom ver onder de doelstelling blijft. Als al die intentieverklaringen worden uitgevoerd, stevenen we nog af op een opwarming van meer dan 3°C. Nu al is onze planeet 1°C warmer dan in de pre-industriële periode.Ga naar eind4 Die engagementen moeten dus worden opgetrokken, en liefst voor 2020, wanneer het akkoord in werking treedt. Op de klimaatconferentie van Lima vorig jaar, de cop20, was voorgesteld om tegen half 2015 de indc's in te dienen, zodat die nog voor cop21 bijgesteld konden worden, maar dat voorstel is toen afgewezen omdat heel wat landen stelden dat ze dit technisch onmogelijk voor elkaar konden krijgen. Het akkoord voorziet nu dat er in 2018 een eerste inventaris van de huidige intentieplannen opgemaakt zal worden en dat in 2025 een herziening van de klimaatplannen zal gebeuren, om de engagementen op te trekken in lijn met de technologische ontwikkelingen en de groeiende mogelijkheden en middelen van landen om een strenger klimaatbeleid te implementeren. Voor de groeilanden en de ontwikkelingslanden hangt dit af van toegang tot technologie en financiële ondersteuning van de rijke landen. Vrij onverwacht is op de cop21 opnieuw de doelstelling van 1,5°C op de discussietafel beland. Voor de kwetsbare landen en kleine eilandstaten is 2°C opwarming al een bedreiging van hun voortbestaan. Zij hebben altijd gepleit voor de 1,5°C. Het feit dat die langetermijndoelstelling in het akkoord is opgenomen, is te danken aan het intense lobbywerk van de groep van Kwetsbare Landen en Kleine Eilandstaten. Ook de klimaatactiegroep | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
350.org heeft altijd 1,5°C als criterium gehanteerd. Saoedi-Arabië had die formulering liever achterwege gelaten. Het feit dat dit langetermijndoel in het finale akkoord staat gegrift, is zonder meer ambitieus. De consequenties zijn echter groot, want dit betekent dat de wereldeconomie nagenoeg koolstofneutraal moet zijn tegen 2050. Dat veronderstelt een uitdoofbeleid voor de fossiele brandstoffen tegen half deze eeuw, al wordt dit niet met zoveel woorden gezegd in het akkoord. De term ‘koolstofneutraal’ wordt angstvallig vermeden. De discussie over afkicken van fossiele brandstoffen ligt erg moeilijk. De G7 beslisten in juni om tegen het einde van de eeuw fossiele brandstoffen volledig te bannen, te beginnen met steenkoolGa naar eind5, maar voor heel wat groeilanden, met India op kop, ligt dat moeilijk. Zij hebben nog heel wat steenkool die ze willen benutten en zien hun ontwikkeling bedreigd, hoewel ook zij gebaat zijn bij een beperking van de opwarming in de buurt van de 1,5°C. Een akkoord dat gewag maakt van het uitdoven van fossiele brandstoffen voor alle landen tegen eind deze eeuw, zien heel wat ontwikkelingslanden niet doenbaar. In de tekst wordt ook geen datum vermeld waarop de emissies zouden moeten pieken. Volgens een vorig ipcc-rapport zou die piek in 2015 moeten plaatsvinden, of ten laatste in 2020. We halen die doelstelling niet, al ogen de vooruitzichten niet enkel negatief. Volgens Nature Climate Change piekten de emissies in 2015, terwijl dit niet het gevolg was van een economische crisis.Ga naar eind6 Volgens de studie van Nature is dit onder meer te verklaren door een groter gebruik van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in China. De studie voegt er wel aan toe dat dit nog geen globale trend inluidt. Men verwacht wel dat in 2030 55 procent van de emissies een piek bereiken, om nadien structureel te dalen. Tot die 55 procent horen landen als China, Mexico, Brazilië en Zuid-Afrika. De overschakeling naar hernieuwbare energie is wel een rode draad doorheen het akkoord. En met name India en China bouwen hier in grote mate hun nationale klimaatplannen op. Voor de bedrijfswereld is dit een duidelijk signaal dat de tijd voor een andere economie is aangebroken. In het Parijs-akkoord is dit als volgt geformuleerd: Artikel 2: | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
Artikel 4: De sectoren van de internationale scheepvaart en luchtvaart ontspringen de dans in het nieuwe klimaatakkoord. Hoewel opgenomen in een vorige ontwerptekst, zijn ze uit het definitieve akkoord verdwenen. Toch zijn het ook belangrijke spelers om hun emissies in te perken. Deze sectoren staan voor 10 procent van de emissies en zullen uitgroeien tot 40 procent over enkele decennia. De komende jaren zal het dan ook zaak zijn om de IATA, de International Air Transport Association en de imo, International Maritime Organisation, onder druk te zetten om hun emissies in te perken. | |||||||||||
KlimaatrechtvaardigheidDe temperatuur onder de 2°C houden betekent volgens het recentste ipcc-rapport van 2014 dat er nog een koolstofbudget rest van 1000 gigaton. Meer broeikasgassen mogen er niet in de atmosfeer komen. Met 1,5°C als doelstelling wordt dat budget nog kleiner. Maar hoe dit koolstofbudget verdelen? Enkele ontwikkelingslanden, met India op kop, speelden het hard in Parijs. ‘Met de intenties die er op tafel liggen, is het koolstofbudget voor 75 procent opgebruikt in 2030. Daartegen gaan India en een heel aantal Afrikaanse landen nog lang niet ontwikkeld zijn. Hoe kunnen we het resterende bedrag eerlijk verdelen en hoe kunnen de engagementen van de rijke landen scherper gesteld worden, zodat er meer koolstofbudget overblijft voor de arme landen?’, stelde Sunita Narain, directrice van het Indiase Center for Science and Environment. ‘Het Parijsakkoord moet het concept van “equity”, klimaatrechtvaardigheid, operationaliseren. Anders komen we terecht in klimaatapartheid’, vindt Narain.Ga naar eind7 De kern van deze discussie draait om het concept van differentiatie: hoe kan het akkoord rechtvaardig en gebalanceerd zijn en voldoende differentiatie inbouwen volgens de verantwoordelijkheden én de mogelijkheden van elk land? Vorig jaar in Lima zorgde de groep van de Like Minded Developing CountriesGa naar eind8 voor heel wat controverse. De wereld is sinds 1992 niet veranderd en het verschil tussen ontwikkelingslanden en industrielanden geldt | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
nog steeds’, klonk het vanuit deze onderhandelingsgroep.Ga naar eind9 Het is meer ideologie dan feitelijke politiek, want verscheidene van die landen hebben wel degelijk een klimaatbeleid in eigen land.
Sunita Narain nuanceert dit standpunt: De wereld is wel degelijk veranderd. De Annex I-landen stonden in 1992 voor 70 procent van de emissies, vandaag voor 40 procent. Het grote probleem is dat ze sinds 1992 in absolute termen hun emissies niet hebben gereduceerd. De idee was dat zij hun emissies zouden doen krimpen, opdat de andere landen zouden kunnen groeien, maar dat is niet gebeurd. Inmiddels groeien China, India, Brazilië, Zuid-Korea, Singapore en Saoedi-Arabië terwijl het koolstofbudget beperkt is. Hoe ga je de beschikbare ruimte rechtvaardig verdelen? Het grote probleem voor Narain is de invulling die de vs geeft aan de term ‘differentiatie’ ‘De vs maakt daarvan “zelfdifferentiatie”: ieder land bepaalt zelf wat het kan doen. Het principe van equity, rechtvaardigheid, gaat hiermee verloren’. De gevolgen hiervan zijn dramatisch, omdat op die manier de grenzen van de planeet worden genegeerd. Narain: Zo'n opstelling is niet compatibel met de ruimte die er nog is om te vervuilen. We moeten in het Parijs-akkoord duidelijk kunnen garanderen dat elk land zich ertoe engageert om te leven binnen de grenzen van de planeet, en elk land zal leven binnen zijn eigen fair share van het koolstofbudget. Er gaapt een heel grote kloof tussen indc's en het eerlijke deel dat elk van de landen zou moeten inbrengen. Wij hebben schrik dat het Parijs-akkoord deze onrechtvaardige verhouding zal legitimeren. Uiteindelijk gaat deze discussie ook over de bestaande ongelijkheid en de verschuivingen daarin. Monica Araya, onderzoekster en lid van de groep van Meest Kwetsbare Landen, merkte in dit verband op: Het vervelende is dat deze discussie de bestaande tweedeling tussen Noord en Zuid, tussen rijke landen en ontwikkelingslanden, overhoop haalt, want het betekent dat sommige ontwikkelingslanden ook solidariteit moeten tonen. Dat is voor een aantal landen een groot taboe dat ze niet willen doorbreken. Toch moeten zij ook bijdragen want als de EU en de vs hun emissies inkrimpen, volstaat dit niet om het probleem van de globale opwarming het hoofd te bieden. Sommige landen willen zich blijven opstellen als slachtoffer, om alleen maar iets te willen doen in ruil voor geld. De groep van Meest | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
Kwetsbare Landen daagt de groep van ontwikkelingslanden uit om naar die spanning en differentiatie binnen de eigen groep te kijken. Dat is geen populaire boodschap, men ziet die liever niet onder ogen. Landen als China blijven zich verschuilen in een positie van slachtoffer en dat kan niet langer. Het gaat ook over ‘intra-solidariteit’ in het Zuiden zelf. Ook Saoedi-Arabië moet zorg dragen voor zijn armen. In die zin is Parijs het uur van de waarheid. Uiteindelijk gaat dit ook om een morele verantwoordelijkheid van de rijke landen. Op de eerste dag van de klimaatconferentie deed de Indiase premier Modi een oproep in de Financial Times aan de rijke landen om hun levenswijze te herzien.Ga naar eind10 ‘Voor een deel van de wereldbevolking gaat deze conferentie over het aanpassen van hun levensstijl, het gebruik van nieuwe technologieën. Voor een ander groot deel gaat het over verlies en hoop’, aldus Modi. India heeft zelf een ambitieus klimaatplan ingediend, maar al die inspanningen volstaan niet om tegemoet te komen aan een bevolking van 1,25 miljard mensen, waarvan miljoenen nog in armoede leven. ‘De levensstijl van enkelen kan de mogelijkheden van anderen die nog helemaal onderaan de ladder van ontwikkeling staan, niet hypothekeren’, aldus Modi. ‘De industrielanden zeggen altijd dat het co2-probleem vroeger niet gekend was en dat hen dit daarom niet aangerekend kan worden. Een nieuw bewustzijn moet de ontwikkelde landen ertoe brengen om een grotere verantwoordelijkheid op te nemen. Zelfs al passen we alle gekende maatregelen toe van technologische innovatie en hernieuwbare energie, dat volstaat niet als ook niet de levensstijl van de rijke landen wordt aangepast’. Oxfam International lanceerde tijdens de conferentie het rapport Extreme Carbon Inequality, waarin de ngo stelt dat de rijkste 10 procent van de wereldbevolking verantwoordelijk is voor 50 procent van de uitstoot, terwijl 3,5 miljard mensen, de helft van de wereldbevolking, verantwoordelijk is voor 10 procent van de uitstoot.Ga naar eind11 Het mag dan al kloppen dat groeilanden de industrielanden snel inhalen wat betreft hun uitstoot, per capita blijven de rijke landen nog steeds de grootste uitstoters:
| |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
| |||||||||||
De vraag van de 100 miljardIn Kopenhagen beloofden de rijke landen tegen 2020 jaarlijks 100 miljard dollar klimaatgeld vrij te maken, zowel overheidsgeld als privégeld. De ontwikkelingslanden willen dat een derde ervan, 32 miljard, naar adaptatie gaat, terwijl er voorzien is dat nu slechts 16 miljard naar adaptatie zou gaan. De oeso maakte in de aanloop naar de cop21 een berekening naar de stand van zaken van die 100 miljard en kwam uit op een bedrag van 62 miljard gemobiliseerd klimaatgeld. Toch is er nog onduidelijkheid over deze geldstromen omdat hierin ook leningen zijn opgenomen, wat niet de bedoeling is. Op vraag van de ontwikkelingslanden is expliciet gemaakt in de tekst (in paragraaf 54 van de beslissingen van Parijs en in artikel 9 van het Parijs-akkoord) dat de 100 miljard dollar klimaatfinanciering een ‘bodem’ is en geen plafond. De rijke landen zullen doorgaan met die financiering en om de twee jaar hun initiatieven op vlak van klimaatfinanciering communiceren, zo stipuleert het akkoord. Ook andere landen worden aangemoedigd om landen die dat nodig hebben bij te staan met klimaatfinanciering. In de praktijk zijn er inmiddels heel wat Zuid-Zuid-initiatieven voor klimaatfinanciering. Zo pakte China begin november uit met een klimaat-fonds van 5,1 miljard dollar om ontwikkelingslanden te ondersteunen met klimaatgeld, vooral op Afrika gericht.Ga naar eind12 Mexico en Colombia hebben bijdragen geleverd aan het Groene Klimaatfonds, en ook India en Brazilië steunen arme landen in groene ontwikkeling. Belangrijker nog in dit verband is de zoektocht naar nieuwe financieringsstromen waar in de toekomst werk van gemaakt moet worden. Zo'n innovatieve financiering zou kunnen komen van een koolstoftaks of het afschaffen van subsidies aan fossiele brandstoffen, thema's die niet in het Parijs-akkoord zijn opgenomen maar die wel in high level-sessies met deelname van regeringen van groeilanden zijn aangeboord en die duidelijk aan internationale aandacht winnen. Zo presenteerden de staatshoofden van Frankrijk, Canada, Chili, Ethiopië, Duitsland en Mexico een gezamenlijk initiatief, in samenwerking met de president van de Wereldbank Jim Yong Kim, waarin ze landen en bedrijven wereldwijd opriepen om een prijs te zetten op co2-vervuiling. Een coalitie van 40 regeringen en honderden bedrijven en internationale organisaties, onder leiding van de Nieuw-Zeelandse premier John Key, lanceerde een voorstel om versneld de subsidies aan fossiele brandstoffen- | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
producenten af te bouwen, nu de olieprijs zo laag staat. Deze initiatieven wijzen duidelijk op een veranderende mentaliteit. | |||||||||||
Schade, verlies en klimaatvluchtelingenOp vraag van de ontwikkelingslanden en de kwetsbare landen, erkent het akkoord expliciet de inspanningen die ontwikkelingslanden reeds doen op het vlak van adaptatie aan onherstelbare klimaatimpact. Het akkoord roept (in artikel 7) landen op om kwetsbare landen hierin bij te staan. John Kerry, Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken, beloofde in Parijs 400 miljoen dollar extra voor adaptatie-ondersteuning voor de periode pre-2020 voor de Minst Ontwikkelde landen. Er komt een apart mechanisme voor schade en verlies, daar waar adaptatie niet meer mogelijk is. Concreet komt dit neer op early warning systems, noodingrepen, risico-analyses en -management, verzekeringsmogelijkheden en werk aan de weerbaarheid van gemeenschappen en ecosystemen. Het is wel een gemiste kans van het Parijs-akkoord om geen expliciete aandacht te hebben voor het probleem van klimaatvluchtelingen. vn-instanties verwachten tegen 2050 minstens 250 miljoen klimaatvluchtelingenGa naar eind13 maar het feit dat er in het akkoord geen melding wordt gemaakt van deze kwetsbare groep, slachtoffers van ‘schade en verlies’, is een ontgoocheling. Het thema lag blijkbaar erg gevoelig voor de vs. Vooralsnog is er geen formele erkenning of statuut voor mensen op de vlucht voor de impact van het klimaat, al is inmiddels ook aangetoond dat ook de vluchtelingenstroom uit Syrië op gang is gebracht door jarenlange extreme droogte, en al erkent men het belang van het tijdig monitoren van die stromen om conflicten te vermijden.Ga naar eind14 | |||||||||||
Het pact van ParijsHet akkoord van Parijs mag historisch worden genoemd. 195 landen op een lijn krijgen is geen sinecure, zeker wanneer het voor elk van die landen betekent dat het gedaan is met business as usual. Met een gezamenlijk akkoord is uiteraard de realiteit nog niet veranderd, maar zonder akkoord is het veel moeilijker om de noodzakelijke ommekeer in te zetten. Dat is de ultieme betekenis van het akkoord: het legt een fundament onder klimaatacties en klimaatbeleid wereldwijd. Dit akkoord kadert in het internationaal recht en is even bindend als andere internationale vn-verdragen. Het kan echter geen sancties opleggen voor leden die afspraken niet naleven, net zomin als dit kan voor overtredingen op het vlak van mensenrechten of vluchtelingen. Maar de bepalin- | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
gen kunnen wel worden vertaald naar nationale (of Europese) wetten die afdwingbaar en sanctioneerbaar zijn. Het behoort tot de opdracht van de burgers en de civiele samenleving om hun overheid tot de orde te roepen en ter verantwoording te roepen in het opvolgen van de gemaakte afspraken. Dit akkoord had er niet kunnen komen zonder de talloze initiatieven in de brede samenleving wereldwijd, de zogenaamde ‘non-party stakeholders’. Tot de meest dynamische spelers horen de verenigingen van lokale besturen, van steden, gemeenten en regio's die zich in de loop van de jaren hebben gespecialiseerd in concrete actiepunten en agenda's en die ervaringen uitwisselen. Het gaat om honderden initiatieven die jaar na jaar opgeschaald, uitgebreid en geperfectioneerd worden. Er was de onmiskenbare impact van de pauselijke encycliek Laudato Sí en de mobiliserende kracht van geloofsgemeenschappen wereldwijd. Belangrijke game-changers op dit internationale forum zijn naast grote bedrijven die een koolstofprijs en een duidelijk regulerend kader vragen, ook de financiële instellingen en de verzekeringswereld die langetermijnmaatregelen nemen in lijn met de klimaatproblematiek. In die zin werpt de desinvesteringscampagne, die vier jaar geleden in de vs begon, zijn vruchten af. Die campagne wil instellingen (universiteiten, pensioenfondsen...) vragen om hun beleggingen weg te halen uit fossiele brandstofsectoren. In juni 2015 besliste Noorwegen, zelf een grote producent van olie en gas, om een groot deel van de beleggingen van zijn oliefonds, het Sovereign Wealth Fund, weg te halen uit steenkoolgerelateerde bedrijven. Het fonds, ter waarde van zo'n 900 miljard dollar, is het grootste beleggingsfonds in de wereld en is tegelijk de trendsetter voor ethische en duurzame criteria in het beleggen. Het beheert 1,3 procent van de beursgenoteerde aandelen ter wereld. De beslissing over het terughalen van beleggingen gaat over beleggingen in bedrijven waarvan de activiteiten voor 30 procent of meer op steenkool zijn gebaseerd (door energieopwekking of bij mijnbouwprojecten). De campagne heeft al heel wat navolging gevonden, maar kreeg in september een belangrijke spreekbuis in de figuur van de gouverneur van de Bank van Engeland, Mark Carney. Die waarschuwde de industrie van de fossiele brandstoffen voor de mogelijkheid van grote financiële verliezen - de zogenaamde stranded assets - wanneer door de klimaatopwarming grote voorraden olie, gas en steenkool waardeloos worden omdat ze niet meer verbrand zullen kunnen worden. Ook kredietbeoordelaar Standard & Poor's vraagt aan de financiële directeurs van bedrijven om de risico's van klimaatverandering op te nemen in de evaluatie van het bedrijf. Dit niet doen, is onverantwoord, heet het. | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
Volgens de Franse Fundation Hulot zou door de desinvesteringscampagne tot nog toe al 3.400 miljard dollar ‘gedesinvesteerd’ zijn uit de fossiele brandstoffensector naar klimaatvriendelijke initiatieven. Het Akkoord van Parijs kan al deze initiatieven in een stroomversnelling brengen en helpen opschalen. Maar druk van onderuit, van betrokken burgers, zal absoluut noodzakelijk blijven. |
|