| |
| |
| |
Forum
Aleid Truijens
De zonnekoningen van het Nederlandse onderwijs
Hoe de ambitie van schoolbestuurders kon ontsporen
Ontspoorde ambitie, dat is het. Het is de passende titel van een vernietigend rapport dat begin december Nederland lichtelijk in beroering bracht, over de teloorgang van een mammoetschool, het roc Leiden. Een commissie onder leiding van hoogleraar bestuurskunde Pauline Meurs had het wanbeleid onderzocht dat tot de financiële ondergang van de instelling had geleid. Veertig miljoen euro had het ministerie van Onderwijs al moeten dokken. Maar daarmee was goed onderwijs voor de 9.000 leerlingen nog niet gegarandeerd.
Het roc Leiden is een Regionaal Opleidingscentrum, een school voor middelbaar beroepsonderwijs. Je kunt er bakker worden, automonteur, bouw- of verpleegkundige. Op de website van roc zijn vrolijke jongens en meisjes hard aan het werk, met koksmutsen, op een steiger of met witte jassen aan een ziekbed. ‘Wij vinden niets leuker
dan samen met jou je ambities waar te maken’, jubelt de website.
Maar dat bleek een leugentje. Nóg leuker dan leerlingen verder te helpen in de wereld vonden de bestuurders van deze school het om hun ambities in verse baksteen vorm te geven. roc Leiden had twintig uitgewoonde, muffe panden en wilde in 2006 wel eens wat nieuws. Toenmalig collegevoorzitter Jacques van Gaal zag het helemaal voor zich: hij zou de bescheiden skyline van het kleinsteedse Leiden eens flink optillen door hippe, glanzende nieuwbouw neer te zetten. Leerlingen uit het beroepsonderwijs hadden toch óók recht op een mooi schoolgebouw?
De plannen werden steeds grootser. Niet één, maar twee grote gebouwen moesten er komen; geen 32.000 vierkante meter (kosten 46 miljoen euro), maar 100.000 vierkante meter (voor 223 miljoen euro). Dat geld zou deels worden terugverdiend door de verhuur van ruimtes. Er werd dure ex
| |
| |
pertise ingehuurd, maar geen kritische adviseurs. Feestelijk werden in 2011 en 2013 de nieuwe gebouwen geopend. De hoofdverantwoordelijke, Van Gaal, vertrok. Hij was wel zo slim om nog even met zijn raad van toezicht ‘finale kwijting’ af te spreken, opdat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor een eventueel echec. Van Gaal ontving bij zijn afscheid een koninklijke onderscheiding. Wat moet het heerlijk zijn om ceo van een mammoetschool te zijn: je kent jezelf een topsalaris toe, je kunt al je megalomane vastgoeddromen verwezenlijken, maar draagt geen enkele risico. Je vertrekt gewoon naar het volgende baantje in de publieke sector.
De boel liep finaal in het honderd op het roc Leiden. De kosten werden op de leerlingen verhaald: minder lessen, in grotere groepen, minder docenten. De kwaliteit van het onderwijs holde achteruit. De onderwijsinspectie maakte zich zorgen - maar greep niet tijdig in. In het schooljaar 2011/2012 scoorde 27 procent van de opleidingen onvoldoende, in 2012/2013 was dat 40 procent. In 2015 rapporteerde de onderwijsinspectie: ‘De kwaliteitsborging op instellingsniveau is beoordeeld als onvoldoende’. Op de job-monitor geven studenten al enkele jaren een rapportcijfer ruim onder het landelijk gemiddelde.
| |
Ongeschikt voor onderwijs
Maar die fiere, schitterende gebouwen staan er, in Leiden. Jammer dat ze, in het dagelijks gebruik, volstrekt ongeschikt bleken te zijn voor onderwijs, voor het lesgeven. Er zijn te weinig liften en trappen voor de grote school-populatie, er zijn vrijwel geen lokalen, alleen maar grote, publieke ruimtes. Dat past in de onderwijsfilosofie van de roc-ceo's: liefst zo min mogelijk lessen onder leiding van dure, eigenwijze docenten; laat de leerlingen maar zelfstandig werken in grote zalen, achter hun eigen computers. Heel modern, én heel goedkoop.
Het college van bestuur van roc Leiden heeft onverantwoord en verwijtbaar gehandeld, oordeelden Meurs en de haren. Zij meent dat de bestuursleden ‘persoonlijk aansprakelijk’ moeten worden gesteld, en minister van Onderwijs Jet Bussemaker is dat met haar eens. Maar ja, dat oordeel is helaas niet aan haar, maar aan de raad van toezicht van roc Leiden. De minister moet knarsetandend toezien of dat gebeurt. Intussen moet de minister het verlies van de 40 miljoen die zij liet storten verhalen op de hele mbo-sector. Hoeveel leerlingen in het mbo hadden er plezier kunnen hebben van dat geld, als het was besteed aan goede docenten en het verbeteren van de opleidingen?
| |
Symptomatisch
Ik vertel hier zo uitvoerig over de teloorgang van één Nederlandse school, zij het een fikse, omdat het verhaal symptomatisch is voor wat er de afgelopen twee decennia in het Nederlandse onderwijs gebeurt. En niet alleen in het onderwijs, in de hele publieke sector heeft de privatisering
| |
| |
toegeslagen, ook in bijvoorbeeld de thuiszorg en de sociale woningbouw. Hubert Möllenkamp, oud-topman van een woningcorporatie, werd begin december veroordeeld tot een onvoorwaardelijke celstraf van 2,5 jaar. De rechtbank vindt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping, witwassen, oplichting, valse belastingaangifte, valsheid in geschrifte en meineed. Möllenkamp stond bekend als ‘de Maseratiman’, naar de auto waarin hij op kosten van de gemeenschap rondreed. Hij ontkende al het hem ten laste gelegde glashard.
Zulke krasse voorbeelden zijn er in de onderwijssector gelukkig niet te vinden. Maar het ‘incident’ in Leiden was er een in een reeks. Wij hebben een onderwijssysteem dat dit soort ontsporing toelaat, zelfs uitnodigt tot onverantwoordelijk gedrag, hoewel gelukkig lang niet elk onderwijsbestuur in Nederland zich zo misdraagt.
Hoe kan dat? In de loop van de jaren negentig werd het onderwijs in Nederland grotendeels ‘verzelfstandigd’. Elke instelling, van basisschool tot universiteit, kreeg voortaan een ‘lumpsum’, een zak met geld, waaruit alles - directiekosten, personeelskosten, huisvesting, onderwijs - moest worden betaald (in België heet deze vorm van financiering meen ik ‘enveloppefinanciering’). Dat scheelde het ministerie een hoop regelgeving en administratie, en de scholen waren blij met de nieuwe vrijheid.
Wat niet werd voorzien is dat de overheid, die het onderwijs volledig uit belastinggeld betaalt en hoofdverantwoordelijke is voor de kwaliteit ervan, zich met deze semi-privatisering vleuggellam zou maken. Scholen gingen fuseren, vooral in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs ontstonden enorme mammoetinstellingen, met tienduizenden studenten. De ‘publieke ondernemer’ deed zijn intrede, die wel de lusten maar niet de lasten van het ondernemerschap kent: duurbetaalde beroepsbestuurders, die zich ceo gingen noemen. Zij tuigden kantoren op, omringden zich met assistenten en voorlichters en stelden een kleilaag van managers in tussen henzelf en de werkvloer. Vervolgens wierpen ze zich enthousiast op de bouw van vastgoed, uiterlijke tekenen van hun macht. Docenten en studenten werden in veel gevallen de sluitpost van de begroting.
Uiteindelijk lopen slecht presterende instellingen wel tegen de lamp. Hogeschool InHolland, een van de grootste hbo-instellingen, werd in 2005 door de onderwijsinspectie op de vingers getikt; de kwaliteit van de school was door een tekort aan onderwijzend personeel en een te sterk beroep op de zelfwerkzaamheid van de studenten achteruit gegaan. In juli 2010 werd InHolland ervan beticht te makkelijk diploma's uit te delen. In 2011 werden nog enkele scholen door de Inspectie als ‘zwak’ beoordeeld, maar onder druk verbeterde de kwaliteit. Helaas werd het zonnekoning-gedrag van de hoofdschuldige niet afgestraft. Bestuursvoorzitter Jos Elbers, verantwoordelijk voor de systematische afbraak van het onderwijs op InHolland, verliet in 2007 zijn functie maar liet
| |
| |
zich meteen als goedbetaald adviseur aanstellen, mét grote, peperdure leaseauto (die schijnt erbij te horen).
Drie jaar geleden hadden we in Nederland de beschamende vertoning van scholengroep Amarantis, een gigant met voornamelijk beroepsonderwijs. Een commissie onder leiding van oud-politica Femke Halsema stelde ‘ongepast gedrag’ vast. Het bekende rijtje klachten: bestuurders die zichzelf vorstelijk beloonden, in grote leaseauto's reden, die na hun aftreden als adviseurs werden doorbetaald. Maar de hoofdschuldigen, Leo Lenssen en Bert Molenkamp, kwamen ermee weg; alles was binnen de wet gebleven. Zij konden ook gewoon doorgaan met het geven van hun managementcursussen en lezingen over de zegeningen van het publieke ondernemerschap en het zelf-standig leren, waarbij je geen dure, academisch gevormde leraren nodig had.
Moreel verval, draaierigheid en megalomanie bestaan in alle sectoren en geledingen van de maatschappij. Zie de mens. Zo gedragen sommigen van onze soort zich als zij de kans krijgen. Het is allang duidelijk dat de wet die deze ontsporingen mogelijk maakt niet deugt. De grootheidswaan van deze publieke ondernemers is zielig en bespottelijk, maar de rot zit uiteindelijk in het systeem zelf.
| |
Rijkdom aan ideeën
In theorie kan er veel moois gebeuren. In Nederland is, net als in België, vrijheid van onderwijs. Dat vergeten we nog wel eens, begrijpelijk, want in de praktijk zien we alleen grote schoolbesturen, monopolisten in de regio's. Burgers hebben in principe de vrijheid om een nieuwe school te stichten, als ze daarvoor voldoende leerlingen bijeen kunnen brengen.
Enkele maanden geleden was ik getuige van een grote hoeveelheid energie die er in het Nederlandse onderwijs leeft. Ik zat in de jury van Onze Nieuwe School, een door de gemeente Amsterdam uitgeschreven wedstrijd voor nieuw te stichten scholen. Ik zag tientallen goede ideeën voorbijkomen, van ouders en leerkrachten en schooldirecteuren. De winnende initiatieven worden nu, met begeleiding van de gemeente, uitgewerkt. Ik was verbluft door de enorme rijkdom aan ideeën, die gingen van radicaal vernieuwend tot ongekend behoudend. Het viel me op dat onderwijsvernieuwing zo veel smaken kent, en niet alleen die dominante, die van het zelfstandig lerende kind achter zijn iPad of laptop.
Er bestaan ook schooldirecteuren die onvervaard tegen hun schoolbestuur en tegen de overheid ingaan en hun eigen idealen vormgeven. Zo'n directeur is Eric van 't Zelfde, die daarover onlangs het boek Superschool. Het succesverhaal van een bevlogen schooldirecteur (uitgeverij Prometheus) publiceerde. In 2009 werd Van 't Zelfde directeur van de Hugo de Grootschool in Rotterdam. De school staat in Charlois, een beruchte wijk met veel etnische groepen, hoge werkloosheid, laaggeschooldheid, veel schooluitval en veel werkloosheid. De scholengemeenschap had, en heeft, niet echt de
| |
| |
makkelijkste schoolpopulatie. Het was in 2009 een van de zwakste scholen in de regio, met een slaagpercentage van 38 procent op de havo en 59 procent op het vwo. Van 't Zelfde ontsloeg de leraren die niet goed genoeg waren en stelde capabeler, hoog opgeleide docenten aan. Voor de leerlingen gold één stelregel: hier op school gedraag je je. Wie dat deed, kreeg alle hulp en steun.
De resultaten op de Hugo de Grootschool verbeterden zienderogen: de laatste twee jaar kent de school een slaagpercentage van 100 procent. Maar de inspanning kostte 't Zelfde bijna zijn gezondheid, zo veel energie besteedde hij eraan. En hij wordt moe van het gevecht tegen zijn bestuur en tegen het ministerie om meer geld en ondersteuning voor deze moeilijke groep leerlingen.
Het kan dus wel. Waarom zouden goede ideeën, van bevlogen directeuren, van goede docenten, van ouders die zich medeverantwoordelijk voelen, al deze positieve energie, niet benut kunnen worden in ons onderwijs?
Ook al zullen we de komende jaren nog niet worden verlost van de lumpsumfinanciering - een Kamermeerderheid gelooft nog steeds heel naïef dat vrijheid voor schoolbesturen hetzelfde is als vrijheid voor de scholen - er is ook binnen dit systeem verbetering mogelijk. Ik vroeg mij af: waarom zouden onderwijsinstellingen niet bestuurd kunnen worden door mensen die er direct bij betrokken zijn en in eigen kring worden gekozen? Docenten in de eerste plaats, bij het onderwijs betrokken medeburger, en ouders en, in het hoger onderwijs, ook studenten? Mensen die er belang bij hebben dat onderwijs in de eerste plaats draait om de leerling, de student, die optimaal de kans krijgt zich te ontwikkelen. Dat zouden dan geen beroepsbestuurders moeten zijn, met fulltime banen, maar redelijk betaalde nevenfuncties. Bij mijn weten is er geen wet die dat verbiedt, al zal het door een woud van regelgeving best ingewikkeld zijn om zulke kleine besturen echt te realiseren.
Er moet dringend iets gebeuren in het Nederlandse onderwijs, willen we potsierlijke vertoningen als met Amarantis, InHolland en roc Leiden in de toekomst voorkomen. Behalve het stimuleren van de komst van nieuwe, betrokken schoolgemeenschappen wordt het tijd om eindelijk een historische vergissing, die van de semi-privatisering van het onderwijs, ongedaan te maken. Opdat ons onderwijs weer wordt geleid door mensen die niet vastgoed en macht, maar het belang van leerlingen vooropstellen. Welke onderwijsminister durft het aan?
| |
| |
| |
Frederik Polfliet
Het klimaat in Parijs
Een tekort of een teveel aan Verlichting?
Mocht men 2015 ruwweg overschouwen, dan zou het aanvangen met de aanslag op de redactie van het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo op 7 januari en zou het doek vallen over het jaar met de klimaatconferentie in Parijs. De ophefmakende moordpartij bij Charlie Hebdo vormt de invalshoek in Tinneke Beeckmans boek Macht en onmacht. Boven de bladzijden van Lieven De Cauters boek Metamoderniteit voor beginners pakken de gitzwarte wolken samen van een nakende planetaire klimaatcatastrofe. Beiden leggen ze vingers op de zere plekken van onze moderne wereld. Denken we tegenwoordig te postmodern of juist té modern? En is ‘moderniteit’ überhaupt nog wel een adequate benaming voor ons tijdvak?
| |
Denken op drift
De zekerheden waar Charlie Hebdo ooit in geloofde, de waarden waar het voor stond, zijn intussen mede onder invloed van de postmoderne denkers vervangen door een algemene vertwijfeling over de waarden en ideeën die de samenleving vorm moeten geven.
De Amerikaanse schrijfster Susan Sontag (1933-2004) omschreef de aanslagen van 11 september 2001 indertijd als een aanval op de moderniteit. De Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman karakteriseert de aanslag op Charlie Hebdo en inzonderheid de ontreddering en het stuurloos debat naderhand als een contemporaine aanslag op de Verlichting. In Macht en onmacht neemt ze de maat van het intellectueel klimaat dat hieraan ten grondslag ligt. Beeckman betoogt op bevattelijke en overtuigende wijze dat de Verlichting - de filosofische en intellectuele schraging van
| |
| |
de moderniteit - niet alleen wordt belaagd door religieus extremisme maar evengoed door een postmodern denken dat zowel aan religieus fanatisme als aan neoliberalisme en klimaatnegationisme gedoogsteun verleent.
In oorsprong is het postmodernisme in de filosofie en de polemiek hieromtrent een academische aangelegenheid die terugvoert op de diagnose van Jean-François Lyotard (1924-1998) in zijn La Condition postmoderne (1979), maar volgens Beeckman is de ironische lichtvoetigheid tegenwoordig alom verbreid en heeft de postmoderne denkwijze zich onderhand hardnekkig in onze publieke en politieke discussie genesteld.
Het boek Qui est Charlie? Sociologie d'une crise religieuse van historisch socioloog Emmanuel Todd maakt wat dat betreft voor Beeckman op exemplarische wijze duidelijk hoe het huidige (Franse) intellectueel klimaat doordrongen is van een postmoderne ideologie. De toonaangevende Franse intellectueel beweert hierin dat de massabetoging na Charlie Hebdo niet de waarden van de Republiek vertolkte, maar veeleer de xenofobie tegenover de religie (de islam) van een sociaal-economische achtergestelde minderheidsgroep. In haar ontleding van het boek belicht Beeckman de terugkerende postmoderne ideeën als onthulling van verborgen machtsrelaties, het minderheids- en slachtofferdenken en de moralisering van het debat en de politiek waarbij morele positionering de overhand krijgt op kritische en wetenschappelijke analyse.
Aan de hand van illustere stamvaders als Nietzsche, Heidegger - de latere Wittgenstein is een opvallende afwezige in dit boek - en postmoderne boegbeelden als Foucault en Deleuze toont ze uitvoerig aan hoe deze denkbeelden hebben geleid tot een radicale afwijzing van rationalisme (‘de rede kan de mens emanciperen’) en humanisme (‘de mens is de maat voor politieke en morele waarden’). Daarop brengt ze dit relativisme tegenover rationaliteit en waarheid, de verwerping van het vooruitgangsgeloof en de afwijzing van de emancipatie van de mens als autonoom subject in verband met het vigerend klimaat van maatschappelijke en politieke machteloosheid.
Beeckman zet bij dit alles geen karikaturen neer om deze vervolgens met gemak te lijf te kunnen gaan. Zo onderkent ze wel degelijk de waardevolle inbreng van bijvoorbeeld Heideggers denken over techniek, refereert ze aan het werk van de oudere Foucault en wordt Nietzsche, met behulp van Bernard Williams, zelf in stelling gebracht tegen het postmodernisme. Daarenboven weet deze filosofe immers ook dat het postmodernisme wezenlijk een doorgedreven uitvloeisel is van het kritische en het zelfcontesterende aspect van de moderniteit.
In dat verband constateert ze samen met ex-postmodernist Bruno Latour een substantiële verwantschap tussen postmodern denken en complotdenken, dat niet geheel toevallig eveneens de kop op stak na Charlie Hebdo. Aanhangers van samenzweringstheorieën zijn net als postmodernen erop uit om
| |
| |
verborgen machtsmechanismen achter de feiten te onthullen. Maar de aanhangers van dit, op het eerste gezicht, ‘hyperkritisch’ denken werpen zichzelf op als een soort freischwebende Intelligenz, immuun voor de eigen geopperde kritiek. Deze buitensporige achterdocht ten aanzien van de waarheid leidt niet alleen tot een fundamenteel maatschappelijk en politiek wantrouwen, maar ook tot een gevoel van onvermogen om dingen ten goede te keren. Beeckman geeft bijvoorbeeld aan hoe de wetenschappelijke unanimiteit omtrent de menselijke hand in klimaatopwarming door energiebedrijven en aanverwante lobbyorganisaties wordt weggezet als slechts ‘een opinie’: ‘De postmoderne theorie heeft de wapens voor constructief denken uit handen gegeven, ze overgeleverd aan een tegenstander die nu op het kritische denken zelf schiet.’
| |
Voor een goed begrip van het concept Verlichting
Het is dan ook veelzeggend dat Beeckman in het begin van haar boek de aanslag op Charlie Hebdo - in wezen een links-progressief magazine - betitelt als ‘de moord op mei '68’. In de brede opzet van het boek beargumenteert de filosofe dat het linkse emancipatie-ideaal door cultuurrelativisme en relativering van waarheid en wetenschap (verder) in het nauw wordt gedreven. Niet toevallig hangt de opkomst van het postmodernisme nauw samen met het failliet van het marxisme als groot (meta)verhaal en de toe-eigening van dit gedachtegoed door progressieve intellectuelen. Naast dit noodlottig verbond waar de politieke linkerzijde krachteloos uitkwam, wijst Beeckman op de samenhang tussen het postmodernisme en het neoliberalisme. De gangmaker van het postmodernisme, Lyotard, geeft overigens in Het post-modernisme uitgelegd aan onze kinderen reeds aan dat het kapitalisme geen legitimatie behoeft en het best stellen kan zonder universalistische vertelling, met inbegrip van de liberale vertelling van de verrijking van de mensheid.
Naast deze symbiose echter, stelt Beeckman, oefent het neoliberalisme, paradoxaal genoeg, in de versie van de in Rusland geboren Amerikaanse filosofe Ayn Rand (1905-1982) terzelfdertijd aantrekkingskracht uit als een meeslepend verhaal voor de moedige enkeling: de ondernemer die als een nietzscheaanse held soeverein en rücksichtslos de wereld naar zijn hand zet. Hoezeer Rand ook breekt met humanistische en democratische idealen van de Verlichting, ze vult met haar wensdroom van een ongebreidelde zelfzucht wel degelijk een leemte in, volgens Beeckman. Vandaar dat Beeckman in haar geactualiseerde postmoderniteitskritiek onderstreept dat ideeën er wel degelijk toe doen. Hierbij neemt ze niet alleen religieuze denkkaders van extremisten ernstig, maar is ze tevens overtuigd van de noodzaak van begeesterende en hoopgevende idealen die de mantra van economische groei en het consumentisme overstijgen. Volgens Beeckman moeten we ons daarom weerom, waarachtig en on- | |
| |
bevreesd, maar eveneens zelfkritisch committeren aan de principes en verworvenheden van de Verlichting.
| |
Catastrofisme in de theorie, activisme in de praktijk
Metamoderniteit is het tijdperk van de verwarring en de catastrofe, van de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige, maar dan niet als moderne afstand tussen de primitiviteit van de koloniën en de beschaving van het moederland (de koloniale machten), maar [...] waarin neo-middeleeuws fundamentalisme en hypertechnologie naadloos samenkomen. We zijn meer en meer ‘ontijdgenoten’. Ontijgenoten worden we zo goed als zeker.
In tegenstelling tot Tinneke Beeckman richt filosoof en activist Lieven De Cauter zijn aandacht meer op de duistere krachten van de Verlichting. Nu we stilaan op de ecologische limieten van het moderne vooruitgangsgeloof lijken te botsen, luidt De Cauter andermaal de noodklok over de moderniteit en waagt hij zich aan mistroostige bespiegelingen over de toekomst.
In Metamoderniteit voor beginners, een verzameling van verspreid verschenen en in toonzetting zeer diverse teksten (blogs, polemieken, academische essays, een lezing, een interview...) munt De Cauter het neologisme ‘meta-moderniteit’ om onze tijd te kenschetsen. Onder het lezen blijkt al gauw dat ‘metamoderniteit’ - een moderniteit voorbij de moderniteit - maar weinig van doen heeft met de langer in gebruik zijnde notie ‘metamodernisme’. Deze term introduceerden de Nederlandse cultuurfilosofen Robin van den Akker en Timotheus in hun artikel Notes on metamodernism (2010) om ons tijdperk te periodiseren. Onder dat metamodernisme werd een synthese van modernisme en postmodernisme verstaan waarin ironie en relativisme verruild werden voor een voorzichtig en realistisch engagement. Voor De Cauter heeft het begrip metamoderniteit echter een veel negatievere invulling. Want, ondank de postmodernistische implosie van de vooruitgangsidee zet de modernisering met haar catastrofale logica zich als neoliberaal verhaal onverminderd door. De voortschrijdende exploitatie van mens en natuur voltrekt zich evenwel zonder historisch besef noch richting, en de moderne verwachtingshorizon is ingewisseld voor een posthistorische catastrofestemming, aldus De Cauter.
Hoe moeten we ons volgens de auteur deze geschiedenis na de geschiedenis als vooruitgang voorstellen? De Cauter tracht deze door een permanente ecologische catastrofe getekende dystopische toekomst te vatten in een constellatie van elkaar spiegelende gesteldheden: een hybride van anarchistische terugval in de natuurtoestand (als een hobbesiaanse oorlog van allen tegen allen) en dictatoriale uitzonderingstoestand. Voorboden van die op handen zijnde planetaire noodtoestand ziet De Cauter bijvoorbeeld in de door neoconservatieven aangedreven oorlog
| |
| |
tegen terreur na 9/11 waarbij grondwettelijke beschermingen steeds verder werden uitgehold. Voorafschaduwingen van een veralgemeende oorlogsdreiging schetst hij in een indringend portret van de immer sluimerende burgeroorlog in de Libanese hoofdstad Beiroet, de black-out in New York uit 1977 en ‘psychotische’ spelen waarin de natuurtoestand in films en reality-series tot spelscenario wordt verheven.
In het licht van de tweede terreurgolf in Parijs van 13 november 2015 winnen deze beschouwingen nog aan actualiteit. Was het boek later verschenen, dan had het ongetwijfeld een tekst bevat over de lockdown in Brussel als uitzonderingstoestand en uitweidingen over de verwevenheid tussen de strijd tegen terreur en het verbod op betogingen in de marge van de klimaattop in Parijs.
In zijn analyse van de uitzonderingstoestand leunt De Cauter sterk op het werk van Giorgio Agamben, maar anders dan deze Italiaanse filosoof hecht hij aan de (internationale) rechtsorde. Voorts stelt De Cauter hoop op de utopische bezieling van de vrijmaking van de commons: het gemeengoed van de mensheid, van natuurlijke rijkdommen als bodem en water tot culturele verworvenheden als taal en kennis. Maar in weerwil van zijn neo-anarchistische en postmoderne inspiratoren, Michael Hardt en Antonio Negri, verdedigt hij de (voorlopige) tussenweg van de welvaartsstaat.
In het spoor van de Frankfurter Schule, aanschurkend tegen het romantisch en postmodern denken, en onmiskenbaar diepgaand geïnspireerd door het meer recente werk This Changes Everything van Naomi Klein, keert De Cauter zich duidelijk tegen het kapitalistische vooruitgangsethos van een op hol geslagen moderniteit. Tegelijkertijd, zoals uit het bovenstaande blijkt, houdt hij onverminderd vast aan democratie, de rule of law en de verlichte idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.
Een niet onaanzienlijk deel van het boek werpt licht op de velerlei bedrijvigheden van De Cauter als (stads)activist. Hier is het bewonderingswaardig om lezen hoe de denker zich in de praktijk verwijdert van zijn defaitistische onheilsprofetie en in concreet engagement onverstoorbaar verder ijvert voor transitie van onderuit. De Cauter huldigt hierbij de uitgangspunten van de prefiguratieve politiek, en de overtuiging dat de organisatie en de gehanteerde middelen van een activistische beweging een voorafschaduwing dienen te zijn van de maatschappij die ze wenst te realiseren.
Als geheel zet deze ietwat idiosyncratische en nu en dan vaag blijvende bundel een bijzonder urgent vraagstuk met klem op de agenda. De Cauter weet ondanks of dankzij - ik ben er niet volledig uit - zijn uitwaaierende stijl en bloemrijk taalgebruik - stem te geven aan een heersend gevoel van neergang met de intentie ogen te openen.
| |
| |
Tinneke beeckman, Macht en onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015, 288 blz., 19,99 euro, isbn 9789085426097.
Lieven de cauter, Metamoderniteit voor beginners. Filosofische memo's voor het nieuwe millennium, Vantilt, Nijmegen, 2015, 224 blz., 19,95 euro, isbn 9789460042102.
| |
| |
| |
Tom de Herdt
Staat van ongelijkheid
Het is toch even met de ogen knipperen voor een geoefend Congo-reiziger bij aankomst in N'Djili, de luchthaven van Kinshasa. N'Djili is standaard het allereerste gespreksonderwerp van zij die het land voor de eerste keer bezoeken: inderdaad, je kon er niet op uitgekeken geraken, de wirwar van halve uniformen die naar eigen zeggen volgens een strikte logica werken, maar die voor de argeloze reiziger toch niet meer dan een indruk van totale chaos kunnen betekenen. Ik herinner het me nog als gisteren, mijn eerste aankomst in Kinshasa: vooraleer ik het luchthavengebouw had betreden, was mijn paspoort al opgeëist door een beambte die er vervolgens mee verdween, na professioneel vastgesteld te hebben dat het mijn eerste keer was. Ik had evenwel goede instructies vooraf gekregen: neem een ‘protocol’, iemand ‘van het huis’ die je tegen een redelijke vergoeding (‘redelijk’ definiëren we hier als een afspraak waar beide partijen zich bij kunnen neerleggen) door de luchthaven kan loodsen. Zo gezegd zo gedaan en een halfuurtje later was ik gereed en iets meer geleerd om de rest van het land te verkennen.
Maar bijna 25 jaar later moet ik dus opnieuw met de ogen knipperen. Ik arriveer voor de eerste keer in het gloednieuwe gebouw van de internationale luchthaven, en het zou die van Uganda kunnen zijn, of die van Atlanta, of die van Peking. Luchthavengebou-wen, bijna overal ter wereld, ze lijken er een punt van te maken om zich zo min mogelijk te onderscheiden van elkaar. Precies daarom was N'Djili zo'n unieke ervaring: welke krachten het ook zijn die de globale luchthaveneenheidsworst genereren, op het Zaïre van Mobutu en het Congo van Kabila leken deze krachten geen indruk te maken. Het antiglobalisme is niet geboren in Europa of de vs, het is geboren in
| |
| |
N'Djili. Maar die heroïsche tijden zijn hoe dan ook definitief voorbij nu. Ook in Congo geeft enkel nog de destination op je instapkaart uitsluitsel over waar je precies geland bent. Het moet overigens gezegd, de laatste jaren was ook de organisatie in de oude luchthaven al erg veranderd. Het licht ging aan in 1997, de grijze muren werden gewit in 1999, er werd gewerkt aan orde en netheid in 2003, het aantal bevoegden werd gevoelig verminderd in 2005 en het aantal onbevoegden werd teruggedrongen tot aan de ingang in 2007. En vlak voor de viering van 50 jaar onafhankelijkheid kwamen er karretjes en een heuse business lounge tegen een vaste prijs van 50 dollar.
Maar heeft Congo-Kinshasa hiermee zélf een instapkaart richting de moderniteit genomen? Ja en neen. Uiteraard zal de internationale reiziger er maar wel bij varen. Hij betaalt er overigens ook een extra luchthaventaks voor. En op één of andere manier, laten we aannemen, zal deze grotere openheid niet alleen de Congolese jetset ten goede komen, maar een trickle down-effect hebben op de rest van het land en zijn bevolking. Dat laatste is uiteraard lang niet zeker: moet dit soort upper class- investeringen een prioriteit zijn in een straatarm land? Gaat ontwikkeling onvermijdelijk gepaard met wat meer ongelijkheid in de fase die Rostow zo toepasselijk ‘take off’ noemde? In mijn cursusboek economie werd Simon Kuznets opgevoerd als de desillusionist die dit standpunt verdedigde, hoewel dat wellicht niet terecht was: in één van de minder mediagenieke passages in zijn Kapitaal in de 21e eeuw vertelt Thomas Piketty hoe Kuznets het empirische verband tussen ongelijkheid en ontwikkeling in het Europese Interbellum aanvankelijk interpreteerde als het gevolg van een aantal zeer uitzonderlijke omstandigheden van die periode, en niet meteen als evidentie van een universele wetmatigheid. Die latere interpretatie was weliswaar politiek veel interessanter voor ontwikkelde landen om de internationale ongelijkheid te ‘verklaren’, en dus werd die interpretatie ook de populairste. Recenter empirisch onderzoek heeft Kuznets' stelling ondertussen overigens met enige onomstotelijkheid weerlegd. Maar wat in zijn statistische algemeenheid onwaar is, hoeft dat uiteraard in specifieke situaties niet te zijn. Laten we dus, louter voor het gemak, aannemen dat het in dit geval toch anders ligt.
De vraag is echter of er, behalve enige niet nader genoemde indirecte trickle down-voordelen, ook nadelen zijn aan de instap van de internationale en Congolese jetset in de moderniteit. Het is alleszins zo dat de nieuwe luchthaven enkel maar wordt gebruikt voor internationale vluchten. De oude luchthaven staat er nog en ze functioneert als tevoren, maar nu enkel nog voor binnenlandse vluchten. Congo lijkt een compromis te hebben gevonden in haar moeizame relatie met de rest van de wereld: de intrede in de globale eenheidsworst gebeurt slechts in één gebouw, in het andere blijft de wereld halsstarrig anti-globaal. Om deze dualiteit nog wat kracht bij te zetten zijn ook haast alle binnenlandse
| |
| |
vluchten blacklisted, ze vallen buiten de dekking van internationale verzekeraars. Maar dat betekent dus niet alleen dat de iets minder kapitaalkrachtige binnenlandse reiziger niet meegeniet van de nieuwe pied à terre van de globalisatie. Het betekent ook dat de meer gegoede en beter geconnecteerde internationale luchthavengebruikers (niet alleen de reizigers, ook de lucht-vaartmaatschappijen) geen druk meer uitoefenen op het verbeteren van een publieke dienst waar ook de nationale reiziger van zou kunnen meegenieten. De nationale reiziger ziet niet alleen geen verandering, hij verliest ook een aantal belangrijke bondgenoten in de strijd voor een betere dienstverlening.
Ik overdrijf natuurlijk. In werkelijkheid is de minder kapitaalkrachtige binnenlandse reiziger nu ook weer niet zo meelijwekkend dat hij hulpbehoevend zou moeten worden. Maar het punt blijft dat de nieuwe luchthaven niet alleen de dienstverlening ongelijker maakt - iets wat, zeker op zeer korte termijn, onvermijdelijk lijkt te zijn; ze maakt die dienstverlening ook slechter voor de minder gegoeden, of op zijn minst, die meer kapitaalkrachtige gebruikers delen de ongemakken niet meer en zijn dus ook niet meer geïnteresseerd in het nut van het algemeen.
Net zoals een eersteklassewagon op de Belgische spoorwegen wel ongelijkheid markeert, maar niet bijzonder veel ongemak betekent voor de tweedeklassereiziger. Ook de aankomst van de tgv in Antwerpen markeert ongelijke behandeling van de meerwaarde-betaler, maar de aankomst van de tgv zorgde er eveneens voor dat het station als geheel werd vernieuwd. Wat een contrast met het Brusselse Zuidstation, waar de tgv niet alleen ongelijkheid markeert maar ook een staat van ongelijkheid creëert: Vanaf de blinkende tgv-perrons ziet het station er helemaal anders uit dan vanaf de overige perrons, waar de tijd bleef stille staan. N'Djili en Brussel Zuid, één tweestrijdigheid. Ongelijke behandeling van de meerwaardebetaler is één ding, een ontdubbeling van de dienstverlening een ander, en terwijl niet iedereen een afkeer zou kunnen hebben van het eerste (om te beginnen de meerwaardebetaler bijvoorbeeld), en er zelfs iets te zeggen valt voor het eerste (we zouden dat dan ‘invoeren van het marktprincipe’ noemen) valt het tweede alleszins (nog) veel minder maatschappelijk te verantwoorden.
| |
| |
|
|