| |
| |
| |
Hans Achterhuis
Heilige oorlog, martelaarschap en terrorisme
Uit begin september (Trouw, 4 september 2015) stamt een curieus en waarschijnlijk voor veel al dan niet geseculariseerde Europeanen aanstootgevend bericht. Een Amerikaanse wapenfabrikant heeft een machinegeweer op de markt gebracht dat is verrijkt met een Bijbeltekst. Aan de ene kant van dit volgens de fabrikant ‘christelijke geweer’ staan de eerste regels van Psalm 144 gegraveerd: ‘Geprezen zij de Heer, mijn rots, die mijn handen oefent voor de strijd, die mijn vingers schoolt voor het gevecht’ Aan de andere kant van dit geweer, dat 1.395 dollar kost, staat het wapen van de tempeliers, de ridderorde die tijdens de kruistochten ontstond en glorieerde. De passende naam van het geweer is dan ook ‘De kruisvaarder’ Volgens de fabrikant zal een moslim dit geweer niet durven hanteren: ‘Als een moslimterrorist dit geweer zou pakken, wordt hij getroffen door de bliksem’
Mijn tweede actuele bericht ontleen ik aan een reportage over wat al omschreven wordt als de derde of de Jeruzalemintifada (nrc Handelsblad, 23 september 2015). De botsingen tussen Palestijnen en Israëlische veiligheidstroepen in Oost-Jeruzalem nemen in aantal en ernst snel toe. Alleen al in juni en juli werden 580 incidenten in en om de Oude Stad gemeld. Israëlische troepen mogen sinds kort met scherp schieten op Palestijnse stenengooiers. Omdat president Netanyahu en burgemeester Nir Barkat van Jeruzalem de laatste tijd ook steeds vaker benadrukken dat Jeruzalem de eeuwige en ondeelbare hoofdstad van Israël is, komen de religieuze dimensies van het conflict weer sterk naar voren. Palestijnen verdenken de Israëliërs ervan in de toekomst een tempel te willen bouwen op de plaats waar nu de heilige Al-Aqsamoskee staat. Uri Ariel, de Israëlische minister van Landbouw, heeft hier zelfs onlangs een pleidooi voor gehouden.
| |
| |
‘De muren van haat’ zijn volgens de geïnterviewde Jeruzalemexpert Daniel Seideman hoger dan ooit sinds 1967, ‘hoger zelfs dan tijdens de Tweede Intifada’. Een jonge Palestijnse stenengooier die ook aan het woord komt, laat zien hoe hij in het verleden al vaak door rubberkogels werd getroffen. De echte kogels schrikken hem niet af. Integendeel: ‘Richt maar op mijn hoofd of mijn hart. Dan word ik een martelaar’
Dan moet ik hier nog een recent bericht aan toevoegen dat breed in de wereldpers werd uitgemeten. Het betreft de openlijke steun van de Russisch-orthodoxe kerk voor de militaire acties die Poetin in Syrië initieerde. Het zou hier gaan om ‘een heilige oorlog’ Rusland mag niet werkeloos toezien hoe in dit land de christenen door de jihad van de Islamitische Staat worden uitgeroeid. Daar staat de christelijke heilige oorlog dan tegenover. De foto van een Russisch-orthodoxe priester die een su-27 sm gevechtsvliegtuig zegent voor een bombardementsvlucht roept lang vervlogen beelden op van rooms-katholieke priesters die het wapentuig van Mussolini van kerkelijke zegening voorzagen. Bij de eerste bombardementsvluchten werden minstens vijftien burgers gedood.
In al deze berichten uit de actualiteit blijft een diepliggende, vaak verborgen logica een rol spelen. Als moderne, christelijke of geseculariseerde Europeanen mogen wij misschien lacherig doen over het Amerikaanse machinegeweer, in de Verenigde Staten zelf wordt de boodschap ervan wel degelijk serieus genomen en als bedreigend ervaren. Is dit bedoeld voor christelijke terroristen, vroeg de directeur van een moslimorganisatie zich af. En we mogen de bravoure van de Palestijnse stenengooiers misschien met hun leeftijd in verband brengen, hun ideeën over de kracht van het martelaarschap lijken onweerlegbaar. En hoe verontwaardigd we ook mogen zijn over kerkelijke zegening van moordwapens in Rusland, niet te ontkennen valt dat de meerderheid van de bevolking daar zich erdoor gesterkt voelt.
| |
Een erfenis van het monotheïsme?
De drie elementen uit de bloedige cocktail van de actualiteit - heilige oorlog, martelaarschap en terreur - zijn door mediëvist Philippe Buc onlangs in een angstaanjagend boek met elkaar verbonden: Holy War, Martyrdom and Terror. Volgens Buc hebben we hier te maken met een erfenis van het joodse en christelijke monotheïsme, dat vormen van gewelddadigheid voortbrengt die nieuw zijn in de wereldgeschiedenis. Deze patronen strekken zich ook uit, zo laat hij zien, tot seculiere bewegingen als het communisme en de Rote Armee Fraktion. Omdat hij zich niet competent acht op het gebied van de islam, trekt Buc zijn analyse hier niet naar door. Dat wil ik zelf wel voorzichtig doen.
| |
| |
Twee waarschuwingen vooraf. Holy War, Martyrdom and Terror is niet alleen een rijk en belangrijk maar ook een onmogelijk en soms onleesbaar boek. Met 70 pagina's voetnoten en een bibliografie van 50 bladzijden wil de auteur vooral als wetenschapper onder zijn vakgenoten scoren. Dat leidt tot soms niet ter zake doende uitweidingen en verwijzingen naar een stoet van theologen die alleen voor vakbroeders relevant lijken te zijn. Een goede eindredacteur had hier wonderen kunnen verrichten.
De tweede waarschuwing vooraf is dat Buc een geweldslogica binnen het joodse en christelijke denken blootlegt, die deze godsdiensten maar zeer ten dele kenmerkt. Zij brengen ook een andere boodschap - die van vrede. Voor veel hedendaagse christenen is de boodschap van het Amerikaanse machinegeweer of de wapenzegening van de Russisch-orthodoxe kerk blasfemisch, omdat zij botsen met de boodschap van liefde en vrede die zij in de Bijbel aantreffen. Daar hebben zij gelijk in, maar dat neemt niet weg dat het Oude Testament ook de door Peter Sloterdijk onlangs in Woede en Tijd geanalyseerde wraakpsalmen bevat en het Nieuwe Testament eindigt met de Apocalyps van Johannes, waarin de eindstrijd tegen de ongelovigen en Satan uiterst bloedige taferelen schildert.
Het loont hier om een vergelijking te maken tussen Holy War, Martyrdom and Terror en de bekende studie Le désenchantement du monde van Marcel Gauchet. Deze waarschuwt voortdurend dat hij als filosoof met zijn studie over de ontwikkeling van jodendom en christendom de mogelijkheidsvoorwaarden van de huidige secularisatie wil blootleggen. De geschiedenis heeft niet noodzakelijkerwijs hiertoe te leiden, ze kent veel andere toevallige wegen, die van de Oosters-orthodoxe kerken bijvoorbeeld. Dat neemt niet weg dat we de secularisatie die vooral voor West-Europa kenmerkend is, als een vrucht van het christendom kunnen beschouwen. Datzelfde lijkt mij te gelden voor de geweldsmechanismes die Buc in het joodse en christelijke monotheïsme blootlegt. Ze vormen een mogelijkheidsvoorwaarde voor vormen van geweld, waar individuele terroristen of georganiseerde bewegingen altijd op kunnen terugvallen wanneer ze hun daden religieus willen legitimeren.
Het specifieke historische onderzoek van Buc bouwt in grote lijnen voort op de studies van de Duitse egyptoloog Jan Assmann over de algemene relatie tussen monotheïsme en geweld. Volgens Assmann berust het monotheïsme als een nieuwe vorm van religie op een absoluut waarheids-concept, dat de traditionele vertaalmogelijkheden tussen en binnen polytheïstische religies uitsluit. In het polytheïsme is er sprake van een zwakke idee van waarheid. Die was verdeeld tussen de verschillende goden die elk hun waarheidsdomein kenden. Het monotheïsme dat op de openbaring van één enkele, universele godheid berust, maakt hier een einde aan. De andere
| |
| |
goden die men aanbidt, bestaan eenvoudigweg niet, ze zijn vals, onwaar; we kunnen ze alleen als afgoden benoemen. Er kan geen vertaling tussen religieuze tradities plaatsvinden, alleen maar bekering tot de ene, ware godheid. In het joodse geloof, dat zich tot het eigen volk beperkt, wordt deze bekering uitgesteld tot de eindtijd waarin de Messias zal verschijnen en alle volkeren God zullen erkennen; in christendom en islam staat de bekering van de heidenen, de ongelovigen, van meet af aan op de agenda.
Dit nieuwe waarheidsconcept schept de mogelijkheid voor nieuwe, tot dan toe onbekende vormen van religieus geweld. Ik zal ze met behulp van vooral de studie van Buc kort de revue laten passeren. De voorbeelden uit de joods-christelijke traditie zal ik soms, zoals gezegd, voorzichtig doortrekken naar het gewelddadige optreden van de Islamitische Staat.
Door het hele Oude Testament loopt een lijn van religieus gemotiveerd geweld tegen priesters en aanhangers van Baal en Astarte en tegen eigen volksgenoten die de ware God miskennen door diens geboden te vergeten of een zelfgemaakt gouden kalf te aanbidden. Buc laat overtuigend zien dat christenen later bij gewelddadige optredens graag op deze Oudtestamentische lijn voortbouwen. Maar eerst wil ik de historisch nieuwe verschijning van martelaar en terrorist, soms verenigd in één enkele persoon, die we in het late, historisch goed gedocumenteerde jodendom vinden, belichten.
| |
Zelfmoordterrorisme in naam van god
Het begin hiervan vinden we in de tweede eeuw voor Christus, in het verzet tegen het overal om zich heen grijpende hellenisme, een inclusieve syncretistische cultuur waarin de exclusieve joodse God zijn eigenheid dreigde te verliezen. Toen de Seleucidische vorst Antiochus iv Epihanes met behulp van een Syrisch garnizoen in Jeruzalem dit cultuurbeleid krachtig ondersteunde, weken veel vrome joden uit naar de woestijn. Daar lieten zij zich als getuigen voor hun geloof bij honderden zonder verzet afslachten: de eerste martelaren in de geschiedenis. Het was niet eerder voorgekomen dat mensen de dood verkozen om de waarheid van hun religie te belijden. De verhalen hierover uit de Bijbelboeken 1 en 2 Makkabeeën kunnen worden gezien als voorlopers van de martelaarsboeken die de latere christenen in veel vormen en variaties koesterden. Het meest bekend en geliefd was het verhaal over het verhoor en de marteldood van zeven zonen van een moeder die hen later in de dood volgde.
Martelaarschap en, vaak terroristische, strijd gingen al gauw samen. Het verzet tegen de Seleuciden begon met het doden van een jood die betrokken was bij de hellenistische verering van andere goden. De priester Matthias en zijn vijf zonen (later Makkabeeën genoemd) slaagden erin de Seleuciden
| |
| |
te verdrijven en voor korte tijd een zelfstandige joodse staat te vestigen. In deze strijd maken we ook kennis met de eerste historische zelfmoordterrorist, die in de Bijbelse overlevering natuurlijk al was voorafgegaan door Simson (Samson) uit het boek Richteren. Het gaat om Eleazar, één van de vijf broers, die in een veldslag ziet hoe de grootste strijdolifant van de Syriërs met een schitterend tentzadel en gouden platen is bepantserd. Daar moet de koning wel op zitten. Eleazar dringt tot onder de olifant door, steekt zijn wapen in zijn buik en wordt door het dier verpletterd. Helaas sleept hij de koning niet mee in zijn dood, omdat er gewone soldaten op de olifant zitten.
De vrijheidsstrijd van de Makkabeeën was mede succesvol door een verbond dat zij met de Romeinen sloten. Al snel werden deze echter de nieuwe heersers. Met de opstand van 66 tot 70 tegen de Romeinen, die ook de uitzonderingspositie van het joodse monotheïsme in hun rijk niet ruimhartig konden tolereren, herhaalt zich dan de geschiedenis. Joodse martelaren sterven voor hun geloof, terroristische en andere heilige strijders keren zich tegen de Romeinen, maar vooral ook tegen hun eigen landgenoten, die ontrouw waren aan het geloof en de gebruiken van de voorvaderen.
In De Joodse oorlog, waarin Flavius Josephus verslag doet van deze strijd, proeven we hoe moeilijk het voor hem was om de nieuwe fenomenen van martelaar en religieus terrorist aan zijn gehelleniseerde lezerspubliek uit te leggen. Het olifantenverhaal dat hij kort als inleiding op de latere gebeurtenissen vertelt, wordt door hem bijvoorbeeld verklaard uit het motief dat Eleazar ‘het leven minder waard vond dan eeuwigdurende roem’. Dit klinkt als een soort homerische legitimatie die de Romeinse lezers konden begrijpen. Dat de Makkabeeën vochten voor de eer van hun enige God zouden ze daarentegen waarschijnlijk vreemd en krankzinnig hebben gevonden.
Deze laatste zijn precies de begrippen die Flavius Josefus gebruikt wanneer hij in zijn hoofdverhaal het terrorisme en het martelaarschap van de joodse strijders aan zijn lezerspubliek moet uitleggen. Hij gebruikt Griekse woorden als mania (krankzinnigheid), anoia (redeloosheid) en aponoia (wanhoop, dwaasheid) en schildert de leiders van de opstand als bedriegers en leugenaars af. Mag ik erop wijzen dat er tegenwoordig ook dit soort verlegenheid bestaat om het gedrag van de strijders van de Islamitische Staat te benoemen. President Obama heeft het over een kankergezwel dat uitgeroeid moet worden en dat niets met de echte vreedzame islam te maken zou hebben, vicepresident Biden wil islamitische strijders ‘najagen tot de poorten van de hel’. En premier Rutte wenst landgenoten die met hen meestrijden niets dan de dood toe. ‘Mensen die zo achterlijk zijn om zich aan te sluiten bij die griezels... zijn totaal mataglap...Die kunnen beter daar omkomen dan terugkeren’.
| |
| |
In zijn uitgebreide geschiedverhaal ontkomt de jood Flavius Josefus er natuurlijk niet aan om ook de eigen motieven van de strijders weer te geven, al telden die voor zijn gehelleniseerde lezers kennelijk niet. Zo beschrijft hij de sicariërs, volgens zijn eigen woorden ‘een nieuw soort terroristen’. Die mengden zich vooral bij grote feestelijke bijeenkomsten onder de massa, met korte, onder hun kleding verborgen dolken, waarmee zij hun slachtoffers doodden. De eerste die door hen werd neergestoken was de hogepriester Jonathan, die niet zuiver genoeg in het geloof werd geacht. Ook al noemt Flavius Josefus de sicariërs misdadigers, leugenaars en bedriegers, hij ontkomt er, zoals gezegd, niet aan om te vermelden dat zij hun landgenoten voorhielden ‘dat ze alleen God als hun Heer moesten erkennen’ Dat was inderdaad hun enige motief voor hun acties.
Toen de sicariërs door de joden zelf, ‘die hen als een dodelijk gevaar zagen’, aan de Romeinen werden uitgeleverd, bewonderde Flavius Josefus ook ‘hun gehardheid, om het even of men het nu een vorm van waanzin moet noemen of overtuigingskracht. Welke vorm van marteling en lichamelijke mishandeling er ook op hen werd toegepast - enkel om hen ertoe te dwingen Caesar als hun heer te erkennen -, niemand gaf toe of zei ook maar een woord. Ze hielden allemaal vast aan hun overtuiging en konden door niets worden gebroken. Het leek wel of hun lichamen absoluut niet gevoelig waren voor pijn en of ze er in hun hart bijna blij om waren de folteringen en het vuur te ondergaan’.
| |
Op weg naar de eindtijd
Dezelfde soort houding wordt, vaak nog in extremere mate, beschreven in de latere christelijke martelaarsboeken. Je krijgt soms de indruk dat christenen er tegenstribbelende Romeinse autoriteiten toe wilden dwingen om hen via het martelaarschap getuigenis van hun geloof te laten afleggen. Wat zeker een rol speelde, en wat tussen haakjes een grote rol zou spelen in de latere christelijke gewelddadigheid, waren de eindtijdverwachtingen uit de Openbaring of Apocalyps van Johannes, het laatste Bijbelboek. Wanneer in het zesde hoofdstuk het Lam voor de troon van God de zeven zegels opent van een boekrol die de geheimen van de toekomst bevat, ziet de apostel na de opening van het vijfde zegel ‘de zielen van hen die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis dat zij afgelegd hadden’. Zij riepen God aan: ‘Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk van hen werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders die gedood zouden worden als zij’.
| |
| |
Dit visioen van Johannes laat zien dat het getal van de martelaren snel volledig moet worden gemaakt zodat de eindtijd kan aanbreken. Het is niet verwonderlijk dat christenen dit proces via het martelaarschap probeerden te bespoedigen. Wat tegelijkertijd uit deze tekst en uit de andere visioenen van Johannes naar voren komt, is de diepe wens om wraak te nemen op de vijanden van God en de kerk. Ik verwees al naar Peter Sloterdijk, die in het vijfde hoofdstuk van Woede en tijd de creatie van ‘de metafysische wraakbank’ in de teksten van Oude en Nieuwe Testament uitgebreid analyseert.
De beelden uit de Apocalyps zijn inderdaad vreselijk, de wijn van Gods gramschap die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn, zal over de ongelovigen worden uitgestort, het bloed zal stromen ‘uit de persbak tot buiten de stad tot aan de tomen van de paarden’. Bij de verovering van Jeruzalem tijdens de Eerste Kruistocht, zullen de kruisridders ernaar streven om deze voorspelling in vervulling te laten gaan. Buc maakt duidelijk dat het in de beschrijvingen van het bloedbad dat plaatsvond, waarin de tekst van de Apocalyps wordt gevolgd, niet zozeer gaat om een legitimatie via de Bijbeltekst achteraf, als wel om een weloverwogen bedoeling de woorden van de apostel na te volgen.
| |
De jacht op ketters
Met de kruistochten zijn we al ver beland in het tijdperk waarin christenen na de bekering van keizer Constantijn, niet meer vervolgd worden, maar heersersmacht hebben gekregen. De tot de rand gevulde door Sloterdijk beschreven wraakbanken lopen dan leeg. Buc maakt korte metten met het fabeltje van het grote aantal christelijke martelaren door aan te tonen dat dit door het getal in naam van de christelijke God gedode vijanden van het geloof al snel wordt overtroffen. De inherente geweldslogica van de absolute waarheidsclaim van het monotheïsme leidt al spoedig tot grootschalige vervolgingen.
Net als bij de joden die Flavius Josefus ten tonele voert, werkt die logica allereerst tegen eigen geloofsgenoten die niet zuiver in de leer worden geacht. Van meet af aan heeft de nieuwe christelijke religie die probeerde om een rechte leer, een orthodoxie, te formuleren, strijd moeten leveren met veel als ketters gedefinieerde bewegingen. Wanneer het christendom door de Romeinse keizers wordt omarmd en later zelfs staatskerk wordt, verandert de geestelijke strijd om de orthodoxie in een gewelddadige onderdrukking van andersdenkende geloofsgenoten. Maatgevend in de kerkgeschiedenis worden de opvattingen van Augustinus. Hij roept de wereldse macht op om de door hem ketters geachte kerk van de donatisten met geweld te bekeren. ‘Dwingt hen om in te gaan’, luidt zijn, aan een gelijkenis
| |
| |
van Jezus, ontleende oproep. En de aansporing van Jezus uit de Bergrede om de vijand de andere wang toe te keren wordt door Augustinus gespiritualiseerd. Christenen mogen, ja moeten zelfs, geweld gebruiken, maar ze moeten hierbij niet vanuit een wrede gezindheid maar uit liefde handelen.
Augustinus neemt hierbij de bekering van de apostel Paulus als voorbeeld. Die werd als Saulus eerst hardhandig aangepakt en blind gemaakt. Op dezelfde wijze is geweldgebruik, ja zelfs foltering, geoorloofd als aanloop om andersdenkenden te bekeren. Wanneer het immers gaat om hun eeuwige, toekomstige heil, dat van het aanhangen van de ware leer afhangt, lijken dwang en geweld het minste kwaad te zijn. Van Augustinus stamt dan ook de verschrikkelijke uitspraak ‘ubi terror, ibi salus’. Met recht stelt Buc dat de kerkvader hier de voorloper is van een bekende jacobijnse leus uit de Franse Revolutie: ‘terreur, salutaire terreur’, ofwel ‘terreur, heilbrengende terreur’ Toch waag ik het hier om de suggestie van Buc iets af te zwakken. Augustinus lijkt het vooral om de angst voor gewelddaden te gaan: waar angst voor terreur is, is ook het heil aanwezig.
Met de vervolging van de donatisten stuiten we op een paradox van het martelaarschap. Want ook deze religieuze stroming bleek martelaren te kunnen voortbrengen die even standvastig waren als de orthodoxe bloedgetuigen. Hoe kon men dit begrijpen? Vanuit het absolute waarheidsbegrip lost Augustinus, die sterk door het manicheïsme beïnvloed was, dit op door een scherpe tegenstelling tussen waar en vals te poneren. De valse martelaren, die uiterlijk niet van de echte te onderscheiden zijn, worden geïnspireerd door de Satan als tegenstrever van God. Die geeft hun de bovenmenselijke kracht om folteringen te verdragen.
De dialectiek van waar en vals, die we in de islam terugvinden in de felle strijd tussen soennieten en sjiieten, zal het christendom tot ver in zijn geschiedenis bepalen. Met name in de Europese godsdienstoorlogen na de Reformatie zal ze miljoenen slachtoffers eisen. Vanuit het ene kerkelijke perspectief ziet men hier martelaren voor het geloof, vanuit het andere gaat het om afvalligen en afgodendienaars die de Duivel aanbidden. Buc beschrijft uitvoerig het geval van Jacques Clement, een jonge dominicaan, die in 1589 de Franse koning Hendrik iii doodde en direct door diens lijfwacht zelf gedood werd. Rondom zijn persoon en daad woedden hevige discussies. Door de katholieke ‘Heilige Liga’ werd hij als martelaar gecanoniseerd, anderen zagen in hem alleen maar een misdadige koningsmoordenaar. Interessant is ook dat dit soort discussies eerder uitgebreid rondom het optreden van Jeanne d'Arc plaatsvonden. Buc onderstreept dat de Engelsen die haar als heks verbrandden, goede redenen hadden om haar handelen als geïnspireerd door Satan te beschouwen. En wat te denken, vraag ik als Nederlander, van Balthasar Geraerds, de moordenaar van onze Vader des
| |
| |
Vaderlands, Willem van Oranje, die na zijn daad onder de vreselijkste folteringen werd terechtgesteld? Voor de katholieken een martelaar en een soort heilige, voor de protestanten een duivelse moordenaar. Pas Verlichtingsdenkers als Locke, Voltaire en Lessing zullen het met hun ontmanteling van het absolute monotheïstische waarheidsbegrip mogelijk maken om de bloedige dialectiek van waar en vals te overwinnen. Dat die echter vervolgens in seculiere ideologieën als communisme en nationalisme weer vrij spel krijgt, laat Buc met de nodige voorbeelden zien. Zo snel zijn we niet van de monotheïstische erfenis af.
| |
Kruistochten
Al verschillende keren heb ik verwezen naar de kruistochten als een vorm van heilige oorlog, die in naam van de ene ware God wordt gevoerd. Mijn kennis erover was oppervlakkig. Holy War, Martyrdom and Terror gaf mij meer inzicht, maar daarnaast heb ik met behulp van de al wat oudere studie Les croisades vues par les Arabes van Amin Maalouf ook de andere kant van de strijd willen belichten.
De minutieuze geschiedschrijving van Maalouf verwarde mij. Ik had verwacht kennis te maken met een aantal vanuit Europa naar een ander werelddeel ondernomen oorlogstochten, maar ik kwam terecht in een soort politieke constellatie die ik via het werk van Machiavelli kende. Net als het Italië van de late Middeleeuwen en de Renaissance bleek het Midden-Oosten na de Eerste Kruistocht en de verovering van Jeruzalem eeuwenlang uit een lappendeken van elkaar bestrijdende staatjes en steden te hebben bestaan. Die hadden deels christelijke, deels islamitische heersers. Die sloten, meestal ongeacht hun geloofsachtergrond, in hun voortdurende strijd onderlinge bondgenootschappen. De manier waarop moslims, maar vooral christenen, daarbij hun beloften schonden en hun afspraken niet nakwamen, overtreft de wrede geschiedenissen die Machiavelli uit het Italië van zijn tijd doorgeeft. Af en toe werd deze wirwar van machtsstrijd in het Midden-Oosten dan ook nog doorbroken door oproepen tot de jihad en de heilige oorlog, die tot nog meer grootschalig geweld leidden. De landkaarten, die Maalouf als illustratie in zijn studie afdrukt om de ingewikkelde strijdpatronen enigszins begrijpelijk te maken, deden mij denken aan de gekleurde kaarten waarmee journalisten ons vandaag enig inzicht proberen te geven in de verschillende strijdgroepen en de door hen beheerste gebieden in Syrië en Irak.
De indruk die de geschiedschrijving van Maalouf bij mij teweegbracht, was overigens even deprimerend als die van de huidige oorlogen in Syrië: een onoverzichtelijke machtsstrijd die door religieus absolutisme wordt
| |
| |
verhevigd en onoplosbaar lijkt te worden. In dit hele somber stemmende geschiedverhaal brak eenmaal voor mij een lichtstraal door. Dat gebeurt wanneer Frederik von Hohenstaufen, volgens Burckhardt een vroege Renaissancevorst, op kruistocht gaat. Om in Rome door de paus tot keizer van het Duitse Rijk en Sicilië gekroond te worden, heeft hij moeten beloven een kruistocht te ondernemen om Jeruzalem, dat weer in moslimhanden was gevallen, te heroveren. Frederik onderhoudt goede contacten met sultan al-Kamel van Egypte, die ook Jeruzalem beheerst. Beide verlichte vorsten corresponderen over de logica van Aristoteles, over het ontstaan van het universum en de onsterfelijkheid van de ziel. Vanuit hun wereldse belangstelling kijken ze met afgrijzen naar de eindeloze en nutteloze religieuze twisten in het Midden-Oosten. Omdat Frederik op straffe van excommunicatie zijn belofte aan de paus waar moet maken, biedt de sultan hem Jeruzalem aan in ruil voor het opgeven van een aantal christelijke versterkingen. Volgens Maalouf spelen bij beide vorsten vooral politieke en militaire overwegingen een rol. De religieuze geschiedenis van de stad komt voor beiden zeker niet in de eerste plaats. Er wordt onderhandeld en Frederik trekt zonder strijd Jeruzalem binnen.
Zijn eerste daad daar is volgens een Arabische kroniek het tegenhouden van een fanatieke christelijke priester die triomferend met een kruis in de hand een moskee wil binnendringen. Frederik dreigt iedere christen die tot zulke daden overgaat, de ogen te zullen uitsteken. De volgende morgen vraagt hij aan een moslimgeestelijke waarom hij de oproep tot het gebed niet heeft horen klinken. Dat was bedoeld om de nachtrust van de keizer te beschermen, luidt het antwoord. Ook deze geestelijke wordt door Frederik terechtgewezen, zij het wat vriendelijker. Hij had niet zo moeten handelen, want de keizer had juist besloten om in Jeruzalem te blijven slapen om de nachtelijke oproep tot het gebed weer eens te beluisteren.
Het optreden van zowel de keizer als de sultan was zo voor mij een lichtstraal in een duistere geschiedenis van religieus fanatisme. Het zal u na mijn voorafgaande uiteenzetting overigens waarschijnlijk niet verbazen dat Frederik door zijn geloofsgenoten als een slechte christen werd veroordeeld en dat al-Kamel vanwege het opgeven van de heilige stad Jeruzalem door de moslims als afvallige werd gezien. Maar voor mij zou een gelijksoortige lichtstraal op het huidige strijdtoneel in het Midden-Oosten mogen schijnen.
In het intrigerende en verhelderende gesprek dat Ludo Abicht in het oktobernummer 2015 van Streven voert met de islamitische radicaal Montasser AlDe'emeh komt een laatste thema aan bod dat ik kort wil bespreken. AlDe'emeh verbindt hier de binnenlandse terugkeer tot de ware islam die in de Islamitische Staat plaatsvindt met ‘de plicht tot expansie’. Er wordt daar
| |
| |
een onderscheid gemaakt tussen ‘ware moslims’ en ‘de anderen’, waarbij de boodschap luidt dat ‘niet alle moslims echte moslims zijn’ De dialectiek tussen waar en vals komt hier weer terug, maar nieuw en interessant voor de lijn van mijn betoog is dat de zogeheten ‘herislamisering’ samen moet gaan met de veroveringsoorlog. Dit verband zien we namelijk ook in veel teksten die Buc analyseert.
De oproep tot de Eerste Kruistocht door paus Urbanus ging bijvoorbeeld gepaard met een grootscheepse kerkhervorming in Europa, die onder zijn opvolgers nog meer momentum kreeg. Het centrale thema in zowel de beweging naar binnen als naar buiten is steeds religieuze zuiverheid. De strijd hiervoor vindt dus op twee fronten plaats, waarbij het binnenlandse front soms, zoals bijvoorbeeld met de kruistochten die tegen de katharen gericht waren, de voorrang kreeg. ‘De gevaarlijke zuiverheid’, die Bernard-Henri Lévy in het gelijknamige boek aanklaagt, omdat ze bijvoorbeeld in utopisch gerichte bewegingen tot een voortgaand proces van zuiveringen leidt, blijkt zijn gewelddadige oorsprong zo ook weer te vinden in het absolute monotheïstische waarheidsconcept.
| |
Een moderne interpretatie van de Koran?
Mag ik mijn ontegenzeggelijk donker getinte betoog afsluiten met een klein lichtstraaltje voor de toekomst. Wanneer wij vandaag bevreemd en geërgerd reageren op christelijke machinegeweren of islamitische onthoofdingen, hebben we dat te danken aan een lange interpretatiegeschiedenis die de omgang met de Bijbeltekst gekenmerkt heeft. Jodendom en christendom worden door Gauchet als ‘godsdiensten van de interpretatie’ omschreven. Het is duidelijk dat in de Bijbel God niet zelf aan het woord is, maar dat zijn boodschap dankzij menselijke, interpreterende stemmen wordt doorgegeven. Daarom hebben wij bijvoorbeeld twee verschillende versies van de Tien Geboden en beschikken wij over vier niet altijd harmoniërende levensverhalen van Jezus. Er is dus van meet af aan sprake van interpretatie, die in een lange geschiedenis van rabbijnse commentaren en christelijke theologie wordt voortgezet, waardoor bijvoorbeeld de vreedzame boodschap uit de teksten de overhand kan krijgen.
De Koran kent een dergelijke interpretatiegeschiedenis niet. Het gaat hier om de letterlijke boodschap van Allah, die Mohammed gedicteerd krijgt. De geweldsuitspraken uit de Koran krijgen zo bijvoorbeeld een goddelijk gewicht, waar de gelovige niet onderuit zou kunnen. Tegenwoordig zien we echter overal moslims opstaan, die niet aarzelen om een moderne exegese van de Koran op de agenda te zetten. De voormalige critica van de door haar nog kort geleden als onveranderlijk en gewelddadig getypeerde
| |
| |
islam, Ayaan Hirsi Ali, onderstreept in haar recente boek Ketters het belang van deze hervormingsbeweging. Zoals wij dat vroeger deden met communistische dissidenten, zouden wij nu de hand moeten reiken aan de moslims die hun godsdienst wensen te hervormen. Deze uitgestoken hand lijkt mij van het hoogste belang. Ze zal zeker niet onmiddellijk de grote politieke en militaire problemen in het Midden-Oosten die ik genoemd heb, oplossen, maar zou wel het begin kunnen betekenen van een weg naar vreedzaamheid die jodendom en christendom als mede-monotheïstische godsdiensten vanuit een ook duister verleden met vallen en opstaan hebben leren bewandelen.
Deze tekst werd ongeveer in dezelfde vorm uitgesproken in oktober 2015 tijdens de presentatie van het Streven-themanummer 2015 ‘Strijders voor een ideaal’, die werd georganiseerd in samenwerking met de leerstoel Rector Dhanis (Universiteit Antwerpen).
| |
Literatuur
Hans Achterhuis en Maarten Van Buuren, Erfenis zonder testament. Filosofische overwegingen bij de tien geboden, Lemniscaat, Rotterdam, 2015. |
Jan Assmann, Violence et monotheïsme, Beyard, Parijs, 2009. |
Philippe Buc, Holy War, Martyrdom, and Terror, University of Pennsylvania Press, Philadelphia, 2015. |
Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, Ambo, Baarn, 1992. |
Marcel Gauchet, Le désenchantement du monde. Une histoire politique de la religion, Gallimard, Parijs, 1985. |
Ayaan Hirsi Ali, Ketters. Pleidooi voor een hervorming in de islam, Atlas Contact, Amsterdam, 2015. |
Amin Maalouf, Les croisades vues par les Arabes, jCLattés, Parijs, 1983. |
Peter Sloterdijk, Woede en tijd, sun, Amsterdam, 2007. |
|
|