baarheid is dat de mens en de dingen hun gezicht verliezen. De waarde die we aan iets of iemand toekennen hangt immers samen met de duurzaamheid van onze relatie ermee. De tijd werkt als cement in een verhouding met een partner of vriend: alleen in en door het verstrijken van de tijd en het doorleven van gemeenschappelijke ervaringen kan een relatie of vriendschap betekenis krijgen. De flexibele mens gunt zichzelf en anderen echter niet veel tijd. Hij is altijd onvermoeibaar aan het netwerken en kent dus meer mensen dan ooit, maar zijn relaties blijven veelal functioneel en vluchtig. De flexibele mens lijkt op de personages
in The Cocktail Party, het toneelstuk van T.S. Eliot waarvan de titel een metafoor is voor het lege sociale leven.
Niet alleen de mensen, ook de dingen dreigen hun gezicht te verliezen. Een stad, een huis, een werkplek, zelfs een eettafel of een leesstoel: de dingen zijn niet louter object, maar kunnen een soort subjectiviteit verwerven. In de continuïteit hechten we ons aan de dingen en bezielen we deze. Het ding dingt, aldus Martin Heidegger in zijn orakeltaal: het kan tot leven komen in en door de tijd die we ermee doorbrengen. Maar als de mens ermee stopt zijn leefwereld een gezicht te geven, zijn de dingen ‘tot sterven geboren’. Wie steeds van werk verandert, online vergadert, 's ochtends op kantoor een flexibele werkplek zoekt en daar zijn notebook inplugt, voelt een andere verhouding met zijn werkplek dan wie in een eigen werkkamer binnenkomt waar de eigen boeken en spullen een persoonlijke plek vormen. Wie steeds verhuist, blijft een nomade voor wie een stad geen thuishaven is, maar een tijdelijke pleisterplaats. Wie zijn huis ziet als ‘een machine om in te leven’ (Le Corbusier), behandelt het als een object in plaats van als een subject. Wie daarentegen lang in hetzelfde huis leeft, vat er een bepaalde liefde voor op die een gevolg is van het aura dat de tijd als doorleefd proces er aan geeft.
Flexibiliteit en vloeibaarheid kunnen gemakkelijk gepaard gaan met een ‘gezichtsverlies’ van mensen en dingen en daarmee ook met een zekere erosie van het karakter, zoals de socioloog Richard Sennett stelt. Daarom voelt men een impuls zich te verzetten tegen reorganisatieprocessen zoals die aan mijn universiteit. Maar wat kun je doen? De managers vertellen dat je geen flexibele werkplek wil omdat de dingen daar tot sterven geboren zijn? Hen duidelijk maken dat je geen dynamische kosmopoliet wil zijn omdat, zoals Chesterton zei, de globetrotter in een beperktere wereld leeft dan de boer?