| |
| |
| |
Ludo Abicht
Palestijnen en Israëli's
Het vredesproces heeft niet plaatsgevonden
Na de hevige bombardementen op Gaza in augustus 2014 en de roerige weken in oktober 2015, waarbij alweer honderden doden vielen - Palestijnen én Israëli's - is het tijd om terug te blikken. Hoe heeft het vredesproces zich de laatste decennia ontwikkeld? Of beter: heeft het wel plaatsgevonden? En kan dit nog tot een goed einde komen?
| |
De invloed van de buitenlandse machten
Na het einde van de vijandelijkheden in 1949 werd ‘het Palestijnse vraagstuk’ door de internationale gemeenschap vooral als een humanitair probleem aangepakt. Het kwam er op aan de honderdduizenden vluchtelingen op te vangen, wat voor de Verenigde Naties de aanleiding was om de unrwa (United Nations Relief and Works Agency) op te richten, die de verantwoordelijkheid voor de vluchtelingenkampen op zich nam. De regeringen van de Arabische buurlanden, maar ook de Palestijnse vluchtelingen zelf, verzetten zich tegen een al te permanente vestiging in de opvangkampen, want dat zou in feite betekenen dat ze de hoop op een terugkeer hadden opgegeven. Drie generaties later zijn twee zaken echter duidelijk geworden: ten eerste is de kans op de terugkeer naar hun huizen en velden bijzonder onwaarschijnlijk geworden, en ten tweede zijn de vluchtelingen en hun nakomelingen niet volledig en soms nog steeds precair in die buurlanden geïntegreerd. Israël had gegokt op de zogenaamde ‘Jordaanse optie’, dat wil zeggen dat het grootste percentage van de Palestijnen zich in Jordanië zou vestigen. Dat Jordanië helemaal geen Palestijnse staat wilde worden, was een tegenvaller, maar ook de andere Arabische buurstaten dachten er niet
| |
| |
aan, de financiële last van een massale immigratie op zich te nemen, en evenmin om al die politiek actieve en militante Palestijnen te assimileren. Telkens opnieuw ontstonden er spanningen tussen de traditionele, meestal religieus geïnspireerde, in ieder geval autoritaire regimes en deze ongewenste gasten die met hun organisaties ofwel een staat in de staat begonnen te vormen of door hun guerrilla-acties over de grens de goede betrekkingen van die regeringen met het Westen verzuurden. Deze regeringen konden deze Palestijnse broeders en zusters niet openlijk afvallen vanwege de pro-Palestijnse stemming op de ‘Arabische straat’, maar ze waren duidelijk niet van plan hun dezelfde burgerrechten te verlenen als die van hun eigen onderdanen. Soms zullen ze die vluchtelingen politiek manipuleren, zoals in Syrië, en op andere momenten zullen ze hen ongenadig uitmoorden en verdrijven, zoals in Jordanië (september 1970-juli 1971).
De grote westerse machten stonden achter het vn Verdeelplan van 1947 en zijn tot vandaag loyale bondgenoten van Israël gebleven. Weliswaar hebben ze bijna altijd formules achter de hand gehouden waarin ze de rechten van de Palestijnen verdedigen, zonder daar verder sancties aan te verbinden of uit te voeren. Na de terugtrekking van Groot-Brittannië uit het mandaatgebied werd zijn plaats ingenomen door de Verenigde Staten als trouwste verdediger en belangrijkste sponsor van Israël. Sommigen verklaren deze bijna onvoorwaardelijke steun met de invloed van de pro-Israëlische ai-pac-lobby (Mearsheimer and Walt, 2007), die het grootste gedeelte van de ongeveer zes miljoen Amerikaanse Joden vertegenwoordigt. Deze invloed maakt het Amerikaanse politici en leiders moeilijk kritiek op Israël te uiten zonder van antisemitisme te worden beschuldigd, ook al gaat hun kritiek bijna nooit zo ver als die van analisten van bijvoorbeeld de krant Ha'aretz. Deze voorzichtige houding, die wel degelijk rekening houdt met de soms felle reacties van Amerikaanse pro-Israëlische groepen en individuen, waaronder een groot percentage fundamentalistische christenen, kan men in politicologische termen de push factor noemen, want welk enigszins normaal functionerend politicus of publiek personage kan aan een dergelijke druk weerstaan? Wat de ‘christenen voor Israël’ betreft moeten we hier kort verwijzen naar het merkwaardige fenomeen van het Amerikaanse dispensationalism, het geloof dat er in de Bijbel zeven goddelijke wilsbeschikkingen of dispensations vermeld staan, waarvan de laatste, de Tweede Komst van de Messias, eerst mogelijk wordt nadat alle Joden teruggekeerd zijn naar het Heilig Land.
De belangrijkste pull factor voor de houding van de Verenigde Staten is tot nu toe de strategie geweest om de oliestroom in deze regio, die ongeveer 65% van alle voorraden ter wereld bezat, niet uit handen te geven, zelfs nadat werd vastgesteld dat de vs de olie minder nodig heeft dan vroeger.
| |
| |
Met ‘uit handen’ werd tijdens de Koude Oorlog vooral de Sovjet-Unie bedoeld, maar intussen zijn naast Rusland ook China en weldra India bijzonder geïnteresseerd. En wanneer men dan ziet over hoe weinig betrouwbare bondgenoten de Verenigde Staten nog in het Midden-Oosten beschikken (het Iran van de Shah, de Taliban in Afghanistan, en het Irak van Saddam Hoessein bestaan niet meer, Jemen is hopeloos verdeeld en Saoedi-Arabië worstelt met zijn eigen fundamentalisme), blijft in feite alleen Israël over. Niet vanwege de olie of andere grondstoffen, maar vanwege de politieke en militaire sleutelfunctie die het daar als westers bruggenhoofd vervult. Dus blokkeert de vs bijna automatisch alle resoluties van de Veiligheidsraad die de belangen van Israël (zouden) kunnen schaden. Het relatief grootste deel van de Amerikaanse ontwikkelingshulp, ongeveer 3,5 miljard dollar, gaat jaarlijks naar Israël met zijn 7 miljoen inwoners (Egypte krijgt sinds het vredesverdrag van 1978 ongeveer evenveel, maar het heeft wel twaalf keer meer inwoners) en de intense militaire en economische samenwerking tussen beide landen is waarschijnlijk ongeëvenaard.
Wat de houding van de Europese Unie tegenover het conflict betreft, kan men constateren dat Europa over het algemeen op de lijn van de Verenigde Staten zit, al zal het af en toe andere accenten leggen. Europa heeft zich in al 1980 uitgesproken voor een tweestatenoplossing. Europa is bereid via grootschalige financiële steun de opbouw van een Palestijnse maatschappij mogelijk te maken zonder zich direct als bemiddelaar in de onderhandelingen op te dringen. Wanneer de Unie of een Europees land in Israëlische ogen iets te veel naar de Palestijnse kant lijkt over te hellen, klinkt het: ‘we tolereren en waarderen jullie humanitaire inspanningen, maar we hebben uitgerekend van jullie geen lessen over mensenrechten en democratie te ontvangen’. Anderzijds zorgt het feit dat Europa in de Palestijnse gebieden vooral bekend is door de talrijke humanitaire projecten voor een zeker moreel gezag. Het blijft echter een dubbelzinnige verhouding, want Europa compenseert deze humanitaire hulp door voor Israël bijzonder voordelige handelsovereenkomsten af te sluiten en bijna uitsluitend formeel, dat wil zeggen in plechtige principiële verklaringen zonder sancties, schendingen van de mensenrechten door Israël te veroordelen. Het is daarom ook geen toeval dat de Europese Unie helemaal in de lijn van Israël en de Verenigde Staten het embargo tegen Gaza steunt en er vooralsnog niet aan denkt tegen deze consensus in te gaan.
Uit dit alles mogen we besluiten dat een echte doorbraak van de huidige impasse alleen door de vs kan worden afgedwongen, want Europa zal zich in geen geval onafhankelijk opstellen en voorlopig ziet het er naar uit dat Rusland de voorzichtige politiek zal voortzetten die al sinds de late jaren 1980 door Gorbatsjov en Jeltsin werd ingeluid. Even leek het erop dat
| |
| |
het verrassende initiële succes van de Arabische Lente in het voordeel van de Palestijnen zou evolueren, maar dit is bijvoorbeeld sinds de staatsgreep door generaal Abdel Fattah al-Sisi in Egypte niet langer het geval, integendeel. In het nieuwe klimaat van de oorlog tegen de extremisten van Daesh, die uiteindelijk de zwarte vlag van is op de Tempelberg in Jeruzalem willen hijsen, kan de echte of vermeende steun door jihadistische guerrillagroepen de Palestijnen alleen maar enorme diplomatieke schade berokkenen en de klok tientallen jaren terugdraaien.
| |
Van Camp David I tot Camp David II
Wat hier wellicht over het hoofd wordt gezien, is het eenvoudige feit dat Camp David niet in Israël of de Palestijnse gebieden, maar in de Verenigde Staten ligt en ondubbelzinnig symbool staat voor de militaire en politieke macht van dat land. We hadden daarom ook ‘van Jimmy Carter tot Bill Clinton’ kunnen schrijven, want beide presidenten en opperbevelhebbers hebben een cruciale en dominante rol in de onderhandelingen gespeeld, iets wat Jimmy Carter in zijn boek Palestine Peace Not Apartheid (2006) uitdrukkelijk in de verf zet. Volgens hem vormden de vredesonderhandelingen in Camp David in 1978 de aanzet tot het vredesproces. Wat de normalisering betreft van de betrekkingen tussen Israël en Egypte, het grootste Arabische land, heeft hij waarschijnlijk gelijk. Na de totale Egyptische nederlaag tijdens de Zesdaagse Oorlog en de verrassende, net op tijd afgehouden revanche tijdens de Jom Kippoer oorlog in oktober 1973 werd het voor de Amerikanen dringend, een derde oorlog tussen hun twee belangrijkste bondgenoten in de regio te vermijden. Maar dit eerste vredesverdrag met een Arabische staat veranderde weinig aan de situatie van de Palestijnen in de Bezette Gebieden. De hun aangeboden vorm van ‘autonomie’ was voor hen onaanvaardbaar, omdat het enkel over personen ging en niet over het land, én omdat Israël zich het recht voorbehield om op strategische plaatsen in die gebieden militair aanwezig te blijven. Met als resultaat dat de bezetting in feite gewoon bleef doorgaan, tot ze in december 1987, bij het begin van de Eerste Intifada, door de plaatselijke bevolking zelf werd bestreden en er een einde kwam aan de berusting van het volk en de collaboratie van een aantal prominenten, waarop Israël gerekend had. Deze volksopstand had ook zijn effect op de publieke opinie in Israël, waar steeds meer burgers begonnen in te zien dat het zo niet kon blijven duren. Dit
gevoel dat het tijd werd ‘land in te ruilen voor vrede’ was al in 1982 ontstaan naar aanleiding van de dramatische gebeurtenissen in de vluchtelingenkampen van Sabra en Shatila in 1982, toen men zich ook in het Westen voor de eerste keer vragen stelde over de manier waarop Israël de Palestijnen behandelde.
| |
| |
Deze combinatie van de Intifada, de succesrijke Israëlische vredesbeweging ‘Vrede Nu!’ en de kritiek in bevriende westerse landen kan inderdaad als de start van een ‘proces’ worden beschouwd, een moeizame vooruitgang die voorlopig gestrand is tijdens de Camp David ii-onderhandelingen in juli 2000. In deze gesprekken tussen Yasser Arafat, Ehud Barak en Bill Clinton werd wel degelijk gesproken over het ‘definitieve’ statuut van de Palestijnse gebieden en over de ruil van gebied voor de nederzettingen tegen extra grondgebied voor de Palestijnen, maar er werd gezwegen over een oplossing voor het probleem van de nu al meer dan drie miljoen vluchtelingen en hun nakomelingen. Waar Camp David I het Palestijnse vraagstuk als het ware in de marge behandelde en duidelijk onderschatte, ontgoochelden de voorstellen van Camp David ii na 22 jaar opnieuw, omdat er uiteraard geen duurzame en aanvaardbare vrede mogelijk is zonder een oplossing van dit vluchtelingenprobleem. Terwijl Jimmy Carter erin geslaagd is de betrekkingen tussen Israël en Egypte tot een ‘koude vrede’ te beperken, wat op zich al een hele vooruitgang was, is het Bill Clinton niet gelukt, de ervaringen van de talrijke conferenties, geheime en openbare besprekingen en plechtige proclamaties en mediatieke verzoeningssessies die in de tussentijd hebben plaatsgevonden op een efficiënte manier te verzilveren.
| |
Tussen Oslo en Taba
Om de betekenis van de Akkoorden van Oslo correct te kunnen inschatten is het nodig de internationale context ervan te schetsen: de Berlijnse Muur was gevallen en de Sovjet-Unie, die nog aan de voorbereidende conferenties had deelgenomen, was van het toneel verdwenen; Saddam Hoessein was na de nederlaag tijdens de Golfoorlog weliswaar nog aan de macht, maar de Palestijnen hadden als gevolg van hun steun aan deze dictator bijna alle diplomatieke krediet en het grootste gedeelte van hun financiële basis in de oliestaten verloren. In de regio ging de Intifada door, maar door de spectaculaire aderlating van de plo kreeg Hamas een gedroomde kans om het vacuüm op te vullen en het sociale weefsel in de bezette gebieden volgens zijn eigen religieuze ideologie te herstellen.
Omdat de Principeverklaring nog altijd als de basis voor verdere onderhandelingen en verdragen geldt, moeten we op de eerste plaats een onderscheid maken tussen datgene wat toen werd afgesproken en de materies die later (men dacht aan 31 december 1998) zouden worden aangepakt. Waarbij we niet mogen vergeten dat het intussen al begin 2016 is, meer dan zeventien jaar na de deadline. In grote lijnen komt het erop neer dat er binnen afzienbare tijd Palestijnse democratische verkiezingen zouden worden gehouden, wat de legitimiteit van de nieuwe Palestijnse Autoriteit
| |
| |
als gesprekspartner zou bevestigen. Tegelijkertijd zou het Israëlische leger zich uit de meeste stadskernen terugtrekken om zich elders in de Palestijnse gebieden opnieuw op te stellen. Deze redeployment werd door de media vertaald als withdrawal (terugtrekking uit het Palestijnse territorium), wat helemaal niet hetzelfde betekent. De gebieden werden voorlopig opgedeeld in drie zones: A (de stadskernen), ongeveer 3% van het grondgebied, dat onder volledig Palestijns gezag kwam; B (de gebieden rond en tussen de steden), ongeveer 27%, waar de Palestijnse Autoriteit verantwoordelijk was voor de burgerlijke zaken maar Israël het militaire gezag bewaarde; en C, de resterende 70%, die volledig in handen van Israël bleef en waar ook de nederzettingen werden gebouwd. De verkiezingen werden in januari 2006 gehouden, het leger stelde zich inderdaad op in de zones B en C, en de nederzettingen werden steeds groter en talrijker, zodat er nu al meer dan 500.000 kolonisten in de Palestijnse gebieden wonen, waarvan ongeveer 250.000 rond Oost-Jeruzalem. Wanneer we weten dat de Palestijnen Oost-Jeruzalem als de toekomstige hoofdstad van hun soevereine staat beschouwen, begrijpen we ook de strategische betekenis van deze ring van nederzettingen, waar alleen Israëlische Joden en militairen mogen wonen, tussen die Palestijnse stadswijken en hun natuurlijke hinterland.
Veel belangrijker dan deze eerste maatregelen (vrije verkiezingen en de herschikking van de troepen) zijn de onderwerpen die in de Principeverklaring naar later verschoven werden, want die moeten opgelost worden vóór er van een authentieke vrede sprake kan zijn: het lot van de vluchtelingen, de vastlegging van de grenzen, de nederzettingen en het statuut van Jeruzalem voor beide volkeren.
De vluchtelingen en hun nakomelingen: tussen de oprichting van het unrwa in december 1949, dat voor de noodopvang van de ongeveer 750.000 vluchtelingen moest zorgen, en de Israëlische ‘Wet op de Terugkeer’ van juli 1950 (die alle Joden ter wereld, 18 eeuwen na de verdrijving door de Romeinen in 135, het ‘geboorterecht’ gaf naar hun land terug te keren), ligt de vn-resolutie 194, die de Palestijnen het recht verleent op een zo spoedig mogelijke terugkeer naar hun huizen en velden of, indien ze dit wensen, op een afdoende compensatie voor het geleden verlies. Tot aan de vredesconferentie in Taba in januari 2001, maar in feite ook daarna, ontkende de Israelische regering alle verantwoordelijkheid voor het vluchtelingenprobleem, terwijl het Palestijnse standpunt uiteraard het omgekeerde beweerde. Sinds de Israëlische ‘nieuwe historici’ vanaf de jaren 1980 de mythe van het vrijwillige vertrek van de Palestijnen in verschillende studies ontkracht hebben, blijft de vraag open of en hoe men dit existentiële, nog altijd onverwerkte verleden het best kan aanpakken. We zullen zien dat dit vooral de Palestijnen en hun sympathisanten emotioneel diep verdeelt: de enen, waaronder
| |
| |
Hamas, houden vast aan het internationaal wettelijk gegarandeerde recht van de nu meer dan vier miljoen vluchtelingen en hun afstammelingen, terwijl de leiding van de plo zich in Taba bereid verklaarde, deze juridisch en ethisch correcte eis te laten vallen en de terugkeer te vervangen door een vorm van financiële compensatie, omdat een dergelijke massale remigratie voor Israël totaal onaanvaardbaar was. Het blijft voor alle Palestijnse leiders één van de moeilijkste en pijnlijkste beslissingen, omdat ze daardoor een groot gedeelte van hun achterban van zich vervreemden en, in diplomatieke termen, hun laatste grote troefkaart uit handen geven.
| |
Het vastleggen van de grenzen: ‘to disengage in order to co-operate’
Sinds de bezetting zijn de Palestijnse gebieden niet alleen politiek en militair volledig aan Israël onderworpen, maar is ook de Palestijnse economie steeds meer vervlochten met die van Israël, zowel wat de productie en de invoer van grondstoffen betreft als voor import, export en de bevoorrading van energie en water. En omdat de grenzen nog altijd niet officieel werden vastgelegd, zien de Palestijnen hun grondgebied voortdurend slinken, onder meer als gevolg van de uitbreiding van de nederzettingen en het nieuwe wegennet dat aan kolonisten en militairen is voorbehouden en sinds 2002 ook door het tracé van het Veiligheidshek, dat de Palestijnen de Apartheidsmuur noemen. Dit heeft er ook voor gezorgd dat de Palestijnse gebieden, Gaza inbegrepen, geen vrije toegang tot de buitenwereld hebben: het land is volledig omringd door Israël, met uitzondering van de korte grens met Egypte, die sinds de val van president Morsi even hermetisch afgesloten is als de Israëlische; ze hebben geen toegang tot het luchtruim, want de luchthaven van Gaza werd gesloten nog vóór zij geopend kon worden; en hetzelfde geldt voor de potentiële zeehaven van Gaza. Zonder vaste grenzen, waarbinnen een gemeenschap haar soevereiniteit kan uitoefenen en waarover het in contact kan komen met de rest van de wereld, kan onmogelijk een leefbare moderne staat ontwikkeld worden.
De nederzettingen zijn zowel fysieke obstakels die de uitbouw van een leefbare, territoriaal aaneengesloten Palestijnse staat bijna onmogelijk maken als graadmeters van de vooruitgang of regressie van het vredesproces. Zolang de bouw van de nederzettingen onverminderd blijft doorgaan, kan men daar alleen maar uit besluiten dat de Israëlische regering haar positie in de Bezette Gebieden zo veel en zo snel mogelijk aan het versterken en bestendigen is. Indien de huidige ontwikkeling in de Bezette Gebieden wordt doorgezet, zal de hele Palestijnse bevolking daar in permanente vluchtelingenkampen worden gedwongen, waarschijnlijk in de hoop dat ze ten slotte uit wanhoop hun verzet zouden opgeven en vrijwillig vertrekken. Aange- | |
| |
zien Israël volgens de Oslo-akkoorden de volledige macht over grond, water en wegen in de Bezette Gebieden bezit, kan het dus ook het water van de Jordaan en het regenwater dat de aquifers van de Westelijke Jordaanoever vult via een eigen kanalisatiesysteem grotendeels en buiten alle proporties naar Israël laten afvloeien. En daar de kolonisten veel dieper naar water mogen boren dan de Palestijnen, worden deze verplicht hun water van de Israëlische waterfirma Mekorot te kopen en daar tot drie maal meer voor te betalen dan de settlers in hun buurt. Wanneer men weet dat de Palestijnse economie voor meer dan de helft agrarisch is, terwijl de Israëlische landbouwsector vandaag minder dan 6% bedraagt, kan men de gevolgen van deze waterpolitiek moeiteloos voorspellen.
Wat het statuut van Jeruzalem betreft, kan men inderdaad spreken van ‘één stad, twee volkeren en drie godsdiensten’ maar dan moet men daaraan toevoegen dat Israëli's en Palestijnen de toegang van de joodse, islamitische en christelijke gelovigen tot al hun ‘heilige plaatsen’ blijvend zouden moeten garanderen. De annexatie van Oost-Jeruzalem en de regelmatig herhaalde verklaring dat ‘Jeruzalem de verenigde, eeuwige hoofdstad van de Joden’ moet blijven, heeft echter de hoop van de Palestijnen op een gedeeld, niet-verdeeld Jeruzalem, dat zowel de hoofdstad van Israël als die van een toekomstig Palestina zou worden, de kop ingedrukt. Het feit dat de laatste tijd bijna elke dag ultra-orthodoxe Joden onder politiebewaking op de Tempelberg komen verklaren dat ze ‘de Tempel van Salomon’ gaan heropbouwen (wat betekent dat de Al-Aqsa-moskee en de Rotskoepel moeten verdwijnen) is daar een schrijnende illustratie van.
Dit is in brede trekken de voorlopige balans van de Oslo-akkoorden, de officiële basis van het rituele, telkens opnieuw bezworen ‘vredesproces’. Deze impasse werd nogmaals bevestigd tijdens de Camp David ii-onderhandelingen in juli 2000, een mislukking die al in september 2000 werd bevestigd tijdens de provocatieve wandeling op de Tempelberg door premier Ariël Sharon, omringd door ongeveer 1000 soldaten en politieagenten. Of hij daarmee een Tweede Intifada wou uitlokken kan niet bewezen worden, maar dat was ontegenzeglijk het resultaat. Intussen steeg het prestige van Hamas, mede als gevolg van de ontgoocheling van de Palestijnse bevolking in de politieke onmacht, de zichtbare corruptie en de vlijtige maar vernederende samenwerking van de plo met de Amerikaanse en Israëlische veiligheidsdiensten. Door dit succes van Hamas en, aan de andere kant, van de politiek georganiseerde Joodse fundamentalisten, werd de kans op een min of meer redelijk vergelijk steeds kleiner en klonken de geruststellende verklaringen van de westerse leiders steeds ongeloofwaardiger.
En toch waren daar in januari 2001 de onderhandelingen in Taba. Het tijdstip was bijzonder ongunstig, want iedereen verwachtte dat Ariël Sharon
| |
| |
in februari de verkiezingen zou winnen en hij was in geen geval bereid tot nieuwe toegevingen. Maar wellicht juist daarom werd in beide kampen een aantal taboes doorbroken en kon men voor het eerst na een lange stagnatie opnieuw voorzichtig over een doorbraak spreken, althans in theorie. Want zo zou een haalbaar vredesakkoord er inderdaad kunnen uitzien. Inhoudelijk waren de verschillen tussen de voorstellen in Camp David en in Taba gering, maar die schijnbaar kleine verschillen duidden op een fundamentele verschuiving van een ‘pakket van genereuze toegevingen dat te nemen of te laten was’ naar een echt begrip van en respect voor de positie van beide gesprekspartners. Ik som hier de belangrijkste punten op:
1. | Het territorium: de Israëli's stelden voor, 94% van het grondgebied aan de Palestijnen over te dragen. De overige 6% wordt verdeeld over een 3% dat aan de Gazastrook zou worden toegevoegd, en 3% dat zou dienen voor de beschermde verbindingsweg tussen Gaza en de Westoever. 20% van de kolonisten zou de Palestijnse gebieden verlaten en de rest zou binnen de aan Israël overgedragen 6% worden gevestigd. De Jordaanvallei (de grens met Jordanië), de nederzetting in de stadskern van Hebron en de nederzetting van Kiryat Arba, een van de belangrijkste bolwerken van de Joodse fundamentalisten, zouden eveneens ontruimd worden. |
2. | Oost-Jeruzalem zou onder Palestijns gezag komen en de hoofdstad van Palestina worden. Het toezicht over de Tempelberg, een bijzonder gevoelige materie, zou tijdens een overgangsperiode toevertrouwd worden aan de leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
3. | Het probleem van de Palestijnse vluchtelingen staat centraal in de Israëlisch-Palestijnse betrekkingen. |
4. | Israël drukt plechtig zijn droefheid uit tegenover de tragedie van de Palestijnse vluchtelingen, hun lijden en hun verlies, en zal een actieve partner zijn bij het afsluiten van dit vreselijke hoofdstuk dat ongeveer vijftig jaar geleden geopend werd. Israël zal van zijn kant bijdragen aan het verwezenlijken van een algemene en rechtvaardige oplossing van het probleem van de Palestijnse vluchtelingen. |
Als essentiële tegenprestatie verklaarden de Palestijnse onderhandelaars zich bereid hun legitieme claim op de terugkeer van de vluchtelingen op te geven in ruil voor een adequate compensatie.
Hier werd, al was het maar even en voorlopig nog in theorie, twee keer geschiedenis geschreven: de Israëli's erkenden voor de allereerste keer hun verantwoordelijkheid voor de Nakba en de Palestijnen begrepen dat de regering en de bevolking van Israël nooit een massale terugkeer van de vluchtelingen zouden kunnen of willen aanvaarden. Na de verkiezing van Ariël Sharon, die zoals verwacht deze voorgestelde akkoorden negeerde, hebben prominente Israëli's en Palestijnen in het ‘Initiatief van Genève’ van de- | |
| |
cember 2003 de voorstellen van Taba heel concreet ingevuld: de blauwdruk voor een vreedzame oplossing lag klaar, hoewel de politieke wil om die uit te voeren nog totaal ontbrak. Tussen januari 2001 en vandaag is er echter niets gebeurd dat ook maar bij benadering in de buurt van dit verrassende vergelijk komt.
| |
Na Taba: de muur, de oorlogen in Gaza, de ruk naar rechts in beide kampen
Post hoc, ergo propter hoc: na de bouw van de Muur is het aantal zelfmoordaanslagen drastisch verminderd. Voor de voorstanders van de afsluiting van de Palestijnse Gebieden - ook rond de Gazastrook werden rijen van prikkeldraad en wachttorens gebouwd - is dit een bewijs dat de veiligheidsgraad van de gewone Israëlische burgers daardoor verhoogd werd, en ze hebben daarin waarschijnlijk gedeeltelijk gelijk. Gedeeltelijk, omdat ook de strategie van de militante Palestijnse groepen is veranderd, omdat ze tot het inzicht zijn gekomen dat ze met deze zelfmoordaanslagen vooral in de kaart spelen van Israëlische politici die de repressie willen opvoeren, terwijl ze de diplomatieke strijd op het internationale forum verliezen. We hadden het al over de negatieve neveneffecten voor de Palestijnse burgers die niet alleen opnieuw een stuk land verliezen, zowat het tegengestelde van wat nog in Taba mogelijk geleken had, maar hun toegang tot de waterbronnen hebben zien verminderen, terwijl in de zogenaamde seam zones, de stroken land tussen de Muur en de Groene bestandslijn van 1967, Israëlische firma's gevestigd worden waar voorlopig noch het Israëlische noch het Palestijnse arbeidsrecht geldt, met alle denkbare misbruiken van dien. Het Veiligheidshek (de officiële Israëlische term) is ook steeds meer een ‘Vergeethek’ aan het worden, een scherm tussen de uitzichtloze realiteit in de Bezette Gebieden en het bewustzijn (hier een synoniem voor ‘geweten’) van veel democratische en zelfs progressieve Israëlische Joden, die met een beetje inspanning kunnen vergeten dat de helft van de bevolking van de regio Palestijns is of in ieder geval niet-Joods. De vroegere overal zichtbare Palestijnse grensarbeiders uit Gaza en de Westoever worden steeds vaker vervangen door gastarbeiders uit de Filippijnen en andere arme landen; de vrees voor aanslagen is gevoelig verminderd,
en wie vrienden en familieleden in de nederzettingen wil opzoeken hoeft al jaren niet meer door een Palestijns dorp of Palestijnse wijk te rijden, want dankzij een combinatie van ‘Joodse’ snelwegen, viaducten over en tunnels onder de Palestijnse woongebieden hoef je zelfs geen visueel contact met de Palestijnen te hebben. Dit is op termijn wellicht het meest perverse gevolg van de bouw van de Muur en van de meer dan 600 vaste en mobiele checkpoints waar de
| |
| |
Palestijnen dagelijks mee geconfronteerd worden. Een dergelijke schijnbare normalisering, waarbij er in feite niets ‘normaals’ is aan de concrete beperkte levensvoorwaarden en onbestaande toekomstplannen van meer dan vier miljoen Palestijnen en Bedoeïenen, zou nog enigszins als een moeilijke maar onvermijdelijke overgangsfase verdedigd kunnen worden, indien de Palestijnen intussen de kans kregen, hun eigen samenleving op te bouwen en te versterken, maar dat is in het geheel niet het geval. De Muur, die op plekken waar veel Israëli's voorbijkomen vaak vrolijk gekleurd is en met planten en bloemen versierd, is aan de andere kant zo hoog, zo grauw en zo bedreigend dat men het gevoel krijgt van een Potemkin-effect; wie niet wil zien zal de grimmige achterkant waar het om te doen is ook niet zien.
Het is niet verwonderlijk dat dit ook voor Israël geldt: wie meedraait met de spiraal van de angst (voor Hamas, voor de infiltratie van is-strijders, voor de atoombom van Iran, voor de potentiële terrorist in elke Palestijn) zal de regeringsleiders krijgen die daarop inspelen en op die angst hun carrière bouwen. De enige uitkomst die dergelijke leiders zien is die van de vlucht voorwaarts, want iedere aarzeling en elk gebaar van goede wil, hoe klein ook, zal door de achterban en de oppositie als een teken van zwakte geïnterpreteerd en afgestraft worden.
| |
De droom van een Midden-Oosterse economische unie of de illusie van een oplossing met één of twee soevereine staten
Het enige project dat tot zover geslaagd genoemd kan worden is de zionistische onderneming. Het is zo succesrijk dat veel Israëlische auteurs en academici die zelf hebben meegewerkt aan de verwezenlijking van het zionistische ideaal, tot het inzicht zijn gekomen dat het hoog tijd wordt voor de constructie van een ‘post-zionistische’ samenleving. De centrale doelstellingen van het zionisme werden verwezenlijkt, met name de stichting van een Jodenstaat, een land waar alle Joden ter wereld, gelovig of niet, in alle vrijheid hun tradities kunnen voortzetten en ontwikkelen. Deze post-zionisten beschouwen zichzelf op de eerste plaats als Israëlische staatsburgers in de democratische en egalitaire betekenis van die term. Ze willen dus een staat voor al zijn bewoners, met volkomen gelijke rechten en plichten voor Joden en niet-Joden. Zo'n staat zou volgens Simon Peres (1993) de motor kunnen worden voor een nieuwe dynamiek, waarbij alle staten in de regio betrokken zijn, en waaraan ze elk op hun manier kunnen bijdragen, zeg maar een economische unie die vergelijkbaar is met de eerste fasen van de Europese Unie. In plaats van een open democratische modelmaatschappij (denk aan de oorspronkelijke kibbutzim en moshavim, landbouwcoöperatieven als experimentele ‘modelboerderijen’) is Israël een versterkte burcht
| |
| |
geworden, want wie een muur bouwt maakt zichzelf evengoed tot een gevangene. In de euforische dagen rond het afsluiten van de Oslo-akkoorden, die door de vredesactivist én zionist Amos Oz terecht ‘onze tweede grootste overwinning na de stichting van de staat in 1948’ genoemd werden, was Peres voor een korte periode bereid, de typische zionistische slogan Ein breira! (We hebben geen keuze!) op te geven, waarmee bijna alle militaire en repressieve maatregelen ten aanzien van de Palestijnen gerechtvaardigd werden. Plotseling was er, zo leek het althans, wél een keuze, een die ook voor de Palestijnen en de Arabische buren aanvaardbaar zou zijn. Het heeft niet lang geduurd vóór politieke analisten als Edward Saïd begrepen dat niet Peres gelijk had, maar wel Oz, en dat dit wereldwijd gevierde vredesproces, de diplomatieke triomf van Bill Clinton, niet echt een vrijwillig aangegane overeenkomst was, maar een dictaat dat het succes van het zionisme als het ware wettelijk verankerde. De latere akkoorden, van Oslo ii via het Routeplan van het Kwartet tot Camp David ii, waren niet meer dan variaties op hetzelfde thema, waarbij Israël de volledige controle behield of op elk moment kon terugnemen.
De voorstellen (niet akkoorden) van Taba en het Initiatief van Genève vormden de ontbrekende schakel tussen de realiteit (niet de retoriek) van Oslo en de droom van Peres, die alleen een kans maakte wanneer alle partijen als gelijkwaardige partners werden beschouwd. Hier werden voor de eerste keer de echte problemen erkend en aangepakt: de vluchtelingen, de grenzen, de nederzettingen en het statuut van Jeruzalem. Deze voorstellen zijn de minimale voorwaarden waaraan een authentieke tweestatenoplossing moet voldoen om geloofwaardig en haalbaar te zijn. De voortdurende uitbreiding van de nederzettingen versterken de overtuiging van veel observatoren dat de hoop op een dergelijke oplossing niet langer realistisch is.
Betekent dit dan dat de Israëlische post-zionisten en hun Palestijnse medestanders gelijk halen met hun voorstel van een nieuwe binationale of zelfs postnationale staat ‘voor al zijn burgers’? In principe wel, maar dan moet je niet alleen een handvol Israëli's, maar op zijn minst drie miljoen van hen ervan overtuigen dat een rechtvaardige en vreedzame samenleving van alle mensen in de regio het enige efficiënte middel is om de oorzaken van de angst te bestrijden. Dit is nu net het omgekeerde van wat vandaag aan de gang is en wat in beide bevolkingsgroepen de perceptie, de stemming en de toekomstvisie bepaalt. Zowel een gewelddadige vernietiging van ‘de zionistische entiteit’, zoals sommige Palestijnse hardliners Israël noemen, als de even gewelddadige definitieve verdrijving van de Palestijnen naar 'de Arabische landen zijn theoretisch niet ondenkbaar, maar wel moreel en diplomatiek totaal onaanvaardbaar. Dit betekent dat beide groepen voor
| |
| |
lange tijd naast elkaar zullen blijven bestaan, terwijl bijna iedereen toegeeft dat de huidige status quo voor de Palestijnen onhoudbaar is.
De weigering om Hamas als gesprekspartner te erkennen zal heel waarschijnlijk ruimte scheppen voor extremere groepen als de Islamitische Jihad en, heel dicht aan de grens, organisaties als de Islamitische Staat, waarmee de spiraal van haat en geweld nog maar eens wordt opgedreven. De enige radicale oplossing bestaat in de feitelijke erkenning van de mensenrechten van alle inwoners van Israël en de Bezette Gebieden, en hun kansen op een leven met een minimale maar afdoende welstand, functionerende politieke vrijheden en culturele autonomie, in die volgorde. Wanneer dit bereikt is, zullen de zorg voor de veiligheid en het verlangen naar respect die vandaag zo hoog op de Israëlische respectievelijk Palestijnse agenda staan, naar de marge worden verdreven, waar ze op hun plaats zijn.
|
|