| |
| |
| |
Boeken
Kerk & theologie
Het leven volgens Willem Jan Otten
Op gezette tijden organiseert de afdeling Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht studiedagen waarbij het oeuvre van een Nederlandstalige literaire auteur centraal staat De motor achter deze bijeenkomsten is Johan Goud, hoogleraar Religie en zingeving in literatuur en kunst aan genoemde universiteit. Eerder verschenen onder zijn eindredactie Het leven volgens Arnon Grunberg. De wereld als poppenkast (2010) en Het leven volgens Rutger Kopland. Onze vluchtige plek van de waarheid (2012).
Recentelijk is de bundel gepubliceerd van de studiedag uit 2012 die gewijd was aan Willem Jan Otten. De vragen die aan het werk van deze auteur worden voorgelegd zijn van levensbeschouwelijke aard: ‘Wie ben ik en wie is de ander’, ‘waarom besta ik’, ‘wie of wat is God’, ‘wat is geloven’? Ze worden vanuit uiteenlopende invalshoeken benaderd. De eerste twee hoofdstukken zijn filosofisch van aard en knopen aan bij wat Otten in zijn oeuvre opmerkt over ‘missen’ als het geheimzinnigste vermogen van de mens. Dan volgt een bijdrage van kerkhistorische aard over de bekering van Otten tot het katholicisme en een essay met een theologische duiding van de Christusfiguren in Ottens werk, in het bijzonder in de roman Specht en zoon (2004). In het vijfde hoofdstuk worden twee werken van Otten besproken waarin het motief ‘duisternis’ cruciaal blijkt. In de drie volgende hoofdstukken wordt het oeuvre van Otten geanalyseerd vanuit het perspectief van de intertekstualiteit: raakpunten met Martinus Nijhoff, de filosoof Jacques Maritain, Frans Kellendonk, Wallace Stevens. Een analyse van De vlek (2011) concentreert zich op het religieuze thema van de plaatsbekleding en bevat een vergelijking met het werk van de door Otten bewonderde Japanse auteur Shûsaku Endô. Het negende hoofdstuk biedt een indringende schets van het gecompliceerde proces dat voorafging aan de première van het toneelstuk Braambos (begin 2004).
Dan volgen vijf columns die vanuit verschillende disciplines zijn gewijd aan vijf teksten van Otten. Ten slotte is de tekst opgenomen van het publieke gesprek dat Marjoleine de Vos met Willem Jan Otten voerde tijdens de studiedag in 2012.
| |
| |
Na lezing van dit mooie boek zal elke lezer van harte kunnen onderschrijven dat de ondertitel ‘Redenen van het hart’, een typering van Blaise Pascal, niet alleen goed is gekozen, maar uitstekend het hart van Ottens werk typeert.
□ Panc Beentjes
Johan Goud (red.), Het leven volgens Willem Jan Otten. Redenen van het hart, Uitgeverij Klement, Zoetermeer, 2013, 192 blz., 19,85 euro, ISBN 978-90-8687-104-9.
| |
Politiek
Brief aan een Israëlische vriend
Wat het Palestijns-Israëlisch conflict betrof had de Franse cultuurfilosoof en politicus Régis Debray zichzelf tot nog toe vanuit zijn democratische en humanistische overtuiging altijd als ‘pro-Palestijns zionist’ beschouwd, dat wil zeggen als iemand die zowel het recht van de Joden als dat van de Palestijnen op een eigen soevereine en leefbare staat verdedigde. In de praktijk kwam dat neer op de optie voor een tweestatenoplossing, waarbij Israël en Palestina elkanders rechten en grondgebied zouden respecteren en op termijn naar steeds grotere samenwerking zouden streven. Intussen is het hem niet meer zo duidelijk wat zowel onder ‘zionisme’ als onder ‘Palestijns’ begrepen moet worden. Het zionisme is van een door de Verlichting geïnspireerde nationale emancipatiebeweging steeds meer geëvolueerd naar een etnisch nationalistisch project, terwijl de Palestijnse bevrijdingsorganisatie, de oorspronkelijk uitdrukkelijk seculiere PLO, in toenemende mate heeft moeten wijken voor fundamentalistische religieuze krachten die, net als hun ultraorthodox-joodse tegenstanders, deze politieke strijd over land en water veranderd hebben in een absolutistisch religieus messianisme. Toch zoekt hij in beide kampen naar gesprekspartners die nog altijd geloven dat een relatief rechtvaardige oplossing van het nu meer dan een eeuw oude conflict mogelijk blijft. In het zionistische kamp is zijn gesprekspartner de diplomaat en auteur Elie Barnavi, een man die een open, op de Verlichting gefundeerd zionisme voorstaat en actief is in de Israëlische vredesbeweging Vrede Nu!
Debray is helemaal niet blind voor het geweld en de terroristische aanslagen door extremistische Palestijnse militanten, die hij uiteraard veroordeelt, maar in dit essay richt hij zich als bezorgde westerling tot een zionistische vriend die dezelfde bijbelse en humanistische, zeg maar westerse waarden en principes aanhangt als hij. In zeven korte hoofdstukken beschrijft hij aan de hand van feiten en interpretaties wat hem in het huidige Israël stoort, meer specifiek wat de behandeling van de Palestijnse bevolking aangaat.
Hij begint met de weerlegging van de mythe van het zwakke, kleine Israël (David) dat door de overmachtige vijandige Arabische staten (Goliath) in zijn bestaan bedreigd zou zijn: vandaag staat Israël, onder meer dankzij de steun van de VS en Europa, in feite sterker dan ooit.
| |
| |
Maar wat is er gebeurd met het zionisme, dat ooit als een utopie door zijn stichters ontworpen werd, met als uithangbord de anarchosocialistische kibboetsbeweging? ‘De utopie verdwijnt blootshoofds, de mythe keert terug met de kippa’. Afgezien van het feit dat ook de kibboetsen alleen voor Joden bedoeld waren en dus helemaal niet zo universalistisch waren als Debray claimt, heeft hij een punt: de druk van de fundamentalistische religieuze partijen en groepen is de laatste decennia steeds groter geworden.
Dit nieuwe zionisme verdedigt zich door onder andere te wijzen op het toenemende antisemitisme in Europa. Onzin, antwoordt Debray daarop, want je mag nooit de fout begaan elke vorm van antizionisme of kritiek op het beleid van Israël als antisemitisme te brandmerken. Dit antizionisme is een vaak ongepaste maar begrijpelijke reactie van Europese moslims op gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Dat dit soms pijnlijke gevolgen heeft wordt bevestigd door een groeiende scepsis of op zijn minst onverschilligheid ten opzichte van de nagedachtenis van de Holocaust (Sjoa): als gevolg van de alomtegenwoordigheid van deze herdenkingen in het openbaar, in de politiek en op school en de nadruk op de uniciteit van deze tragedie isoleren de zionisten zich steeds meer van hun nietjoodse medeburgers. Debray verwerpt terecht en verontwaardigd elke vergelijking tussen de Sjoa en de discriminatie van de Palestijnen, maar richt zijn verwijten tegelijkertijd tot de zionisten die de Palestijnen helaas niet beschouwen als de kwetsbare en kostbare Ander van Emmanuel Lévinas, maar als de bedreigende, verachte en miskende ander (vreemdeling) waartegen de Israëli's zich tot de tanden moeten bewapenen. De scheidingsmuur (het ‘veiligheidshek’ of de ‘Apartheidsmuur’) en de vele wegversperringen hebben er intussen voor gezorgd dat Joden en Palestijnen elkaar steeds minder ontmoeten, laat staan kennen of begrijpen. Dit leidt tot een zionistisch autisme dat hij ‘staatsgevaarlijk’ noemt, zowel voor de Palestijnen en de Arabische buren als voor de Israëli's zelf die elke dag meer geïsoleerd raken. Daarom pleit hij in het laatste hoofdstuk voor de terugkeer naar de oecumenische figuur van Abraham, de mythische stamvader van joden, christenen en moslims, in tegenstelling tot de eerder tribaal georiënteerde Jakob.
In zijn antwoord ontkent Elie Baravi bijna geen enkel van de aangehaalde feiten of statistieken, maar legt hij de nadruk op de met de Palestijnen gedeelde verantwoordelijkheid voor de impasse en pleit hij, in het licht van de geschiedenis, voor meer begrip voor de Israëlische visie. Deze correspondentie biedt geen pasklare uitweg uit de malaise, maar toont aan dat een respectvol gentlemen's disagreement alsnog mogelijk is en een eerste stap kan betekenen op weg naar de noodzakelijke open dialoog.
Dit boek werd ondanks het flamboyante en dus af en toe moeilijke Frans van Debray vlot leesbaar naar het Nederlands vertaald door France Guwy.
□ Ludo Abicht
| |
| |
Régis Debray, Brief aan een Israëlische vriend, Van Gennep, Amsterdam, 2013, 144 blz. 14,95 euro, ISBN 978-94-6164-150-2.
| |
Literatuur
Licht en donker
In zijn beroemde traktaat Laokoon ader über die Grenzen der Malerei und Poesie maakt Lessing het verschil duidelijk tussen literatuur en beeldende kunst. Terwijl je beeldend werk in één oogopslag kunt overzien, als een ‘naast elkaar’, moet je een literair werk beetje bij beetje ontdekken, in het ‘na elkaar’ van logisch en chronologisch verbonden gebeurtenissen. Die Sonnenposition, de derde roman van de Duitse dichteres Marion Poschmann (o1969), lijkt die glasheldere scheiding teniet te doen.
Altfried Janich, een jonge psychiater uit het Rijnland woont en werkt in een gehavend barokkasteel dat sinds DDR-tijden onderdak biedt aan psychiatrische patiënten. Overdag probeert hij als een zon voor hen te zijn: een middelpunt dat hun licht en warmte schenkt, enige structuur in de chaos van hun leven. De gemoedsrust die hij uitstraalt blijkt echter schijn. Hij ervaart zichzelf meer als randfiguur, doolt tijdens slapeloze nachten door de verlaten zalen en probeert met zijn eigen verleden in het reine te komen.
Dat heeft donkere vlekken. Zijn verongelukte vriend Odilo was een egoïstische wetenschapper, nauwelijks in staat tot contact en zeker niet tot vriendschap. Toch heeft hij hem altijd gefascineerd. Odilo deed proeven met bioluminescentie, als wilde hij licht in de natuur brengen dat hemzelf ontbrak. Altfried op zijn beurt nam hem mee op nachtelijke speurtochten naar zogenaamde ‘Elfenkoningen’ - door autoconstructeurs gecamoufleerde prototypes die op afgelegen wegen en terreinen testritten maken.
Altfrieds zus Mila blijkt zonder dat hij het wist een relatie met Odilo te hebben gehad. Maar zelfs na diens dood weet ze nauwelijks wat ze aan hem heeft gehad. De vader en de tante van Altfried en Mila zijn als kind uit het huidige Polen naar West-Duitsland verdreven, nadat de nazi's hun ouders voor hun ogen hadden vermoord. Op een reis naar Polen moeten ze vaststellen dat de plek van het onheil niet meer terug te vinden is.
Voor de personages in dit boek is er nauwelijks sprake van ontwikkeling of therapeutische winst. Zoals Altfried zegt: ‘Het interessante is de helft die in het donker blijft. De zon beschijnt alleen het oppervlak. En wat zij ziet is niet noodzakelijk waar het om gaat’. Voor de lezer legt Marion Poschmann daarentegen ongekende lagen van inzicht bloot: in het verleden van Duitsland, in de afgronden van de menselijke ziel, in het verband tussen individuele psychopathologie en maatschappelijke tendensen.
Zo is er het verhaal van de man die stiekem alles dubbel koopt om zich te behoeden voor het verlies mocht een toestel niet meer werken. Of van de succesvolle jockey die na een ongeval van een collega met een gedrogeerd paard zulke paniekaanvallen krijgt dat ze het paardrijden moet opgeven, de
| |
| |
straat niet meer over durft en zich probeert te kalmeren met een zelfgenaaide pluchen pony.
De ongemeen rijke woordenschat, het over en weer schakelen tussen heden en verleden, de microscopisch scherpe beschrijving van zintuiglijke waarnemingen en de inlassing van compacte essayistische beschouwingen over onder meer plaats, tijd, schoonheid en handeling vragen heel wat concentratie. Gelukkig brengt het hechte weefsel van motieven als zon en nacht, licht en donker, zichtbaar en onzichtbaar samenhang in de lectuur. Die wordt een steeds dieper afdalen in een verdrongen werkelijkheid van gemis en verlies, voorbij de verhalen van beheersbaarheid en vooruitgang. ‘Men zegt dat de tijd alle wonden heelt, maar het tegendeel is het geval. We verzinnen de tijd, en vervolgens laat hij ons sterven’. Als het boek uit is, heb je niet zozeer de indruk een handeling te hebben meegemaakt als wel een onmetelijk diep, ambivalent ogenblik.
□ Erik de Smedt
Marion Poschmann, Die Sonnenposition. Roman, Suhrkamp Verlag, Berlijn, 2013, 337 blz., 19,95 euro, ISBN 978-35-1842-401-8.
| |
Kunst
Derde deel van Richters Catalogue Raisonné
In het voorjaar is het derde deel van Gerhard Richters Catalogue Raisonné verschenen. Dit boekdeel behandelt de jaren 1976-1987. Alle schilderijen uit die periode worden afgebeeld en wetenschappelijk toegelicht. Naast technische gegevens (afmetingen, huidige eigenaar en plaats van bewaring, behalve in geval van diefstal of vernietiging) staan vermeld: het curriculum van het doek, de exposities waarop het tentoongesteld werd en de literatuur waarin het afgebeeld of besproken wordt. Is een schilderij gebaseerd op een foto of een vroeger doek van Richter, dan wordt die bron vermeld. En heeft Richter zelf op een specifiek werk commentaar geleverd, dan worden zijn woorden geciteerd. Bijzonder interessant zijn de kleine afbeeldingen die geregeld aan de zakelijke informatie worden toegevoegd: foto's van een schilderij tijdens het ontstaansproces, of foto's van werken in het atelier.
De periode die hier bestreken wordt, is ongemeen boeiend. Gedreven door het verlangen als schilder niet zelf op de voorgrond te treden, maar een zo neutraal, ‘objectief’ mogelijk beeld van de werkelijkheid te geven was Richter op den duur met zijn reeksen van grijze monochrome doeken in een impasse geraakt. Daaruit wist hij zich in 1976 te bevrijden door de stap te wagen naar uitermate dynamische, kleurrijke abstracte creaties, vaak op groot formaat. Die breuk met het verleden luidde een bijzonder vruchtbare
| |
| |
tijd in. Wie deze publicatie rustig doorloopt wordt getroffen door de enorme variëteit en rijkdom van de werken (het gaat om de nummers 389 tot 651-2 van zijn oeuvre; omdat dikwijls meerdere werken onder hetzelfde nummer vallen, betreft het in totaal zo'n 560 doeken). Met zijn grootse abstracte beelden die door een samenspel van technische kunde en toeval tot stand kwamen, was Richter evenmin als in zijn vroegere werk op zelfexpressie uit. Zijn voornemen bestond er nog steeds in beelden van de werkelijkheid te realiseren, maar nu meer bepaald van datgene wat de menselijke vermogens overstijgt. Zijn abstracte doeken noemde hij zelf modellen of gelijkenissen van het onverklaarbare, ontoegankelijke. Ofschoon veruit de meeste doeken uit deze periode abstract zijn, voelde Richter zich zo vrij om af en toe toch nog op basis van foto's figuratief te werken, zoals in zijn bekende series van kaarsen en schedels, maar ook van landschappen. Zoals Dietmar Elger het in zijn voortreffelijke inleiding uitlegt, beantwoorden zowel de figuratieve als de abstracte schilderijen aan een zelfde ‘strategie van distantiëring’: in beide gevallen greep de kunstenaar diverse middelen aan om de rol van eigen verstand en wil tot een minimum te beperken zodat er beelden konden verschijnen die niet uit hemzelf, maar als het ware uit zichzelf geboren werden en iets uitdrukken van het onkenbare onbekende. Opvallend is de bescheidenheid van de kunstenaar, die de meeste werken uit deze periode ondanks hun overrompelende kracht en vaak adembenemende schoonheid aanziet als ‘beschamende bewijzen van zijn onvermogen en mislukken’.
Net als het eerder verschenen eerste deel van de Catalogue Raisonné met de schilderijen uit de eerste fase van zijn oeuvre, toen hij meestal foto's naschilderde in grijze tinten (zie Streven, maart 2012) wordt nu ook dit derde boekdeel (tweetalig Engels en Duits) een onmisbaar werkinstrument voor wie beroepshalve het oeuvre van Richter onderzoekt of zich er uit pure liefhebberij in verdiept. Gezien de status en betekenis van deze kunstenaar mag het in geen enkele kunstbibliotheek ontbreken. Deel twee van de Catalogue Raisonné, met de werken uit de overgangsjaren 1968-1976 (waarin deconstructie en experiment de bovenhand kregen en die uitmondt in de boven vermelde grijze monochromen) moet nog verschijnen. Dietmar Elger en zijn medewerkers hebben hun research over die periode nog niet afgerond.
□ Jan Koenot
Dietmar Elger, Gerhard Richter: Catalogue Raisonné, Volume 3, Nos. 389 - 651-2, uitgegeven in opdracht van het Gerhard Richter Archiv (Staatliche Kunstsammlungen Dresden), Hatje Cantz, Ostfildem, 2013, 640 blz., 248 euro, ISBN 978-37-7571-980-3.
|
|