| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Generositeit
Volgens de Franse antropoloog Marcel Mauss vormt de drievoudige verplichting om te geven, te ontvangen en terug te geven, de hoeksteen van de samenleving. Het op het eerste gezicht onschuldige begrip ‘generositeit’ draagt dan ook het vermogen in zich om alles wat in het hart van mensen omgaat, en in één beweging ook het volledige maatschappijbestel met al zijn nuances, te vatten en te verklaren. Het is een vermogen dat de generositeit deelt met een select aantal moderne begrippen als toeval, schuld of paradigma. Vandaar dat het recent door de docenten en studenten van Sint Lucas uitgegeven boek over generositeit uitgroeide van een in opzet eenvoudige brochure tot een indrukwekkend werk vol poëzie, fotografie, beeldende kunst, overpeinzingen, essays en verhalen over genereus geven en ontvangen. Een boek waarin Marcel Mauss overigens veruit de meest geciteerde bron blijkt te zijn.
Het meest voor de hand liggende archetype van de genereuze gave, zo blijkt uit tal van bijdragen in het boek, is de zorg van ouders voor hun kind. Maar opmerkelijk genoeg is het net de tekening ‘The artist and his tutor’ die bij uitstek op een krachtige en ontwapenende manier de genereuze gift laat verschijnen. De leraar tekent, terwijl de leerling slechts mag toekijken, maar net in dit proces ontstaat het inzicht dat kunst geboren wordt in het mysterie van het bewegen van de hand van de kunstenaar. De autonome menselijke kunstenaar schenkt ten overvloede, genereus, iets dat mensen overstijgt, maar dat slechts gestalte krijgt door arbeid, verf, vuil en vlees.
De bijdrage in dit werk van psychoanalyticus Fons Van Coillie verklaart kernachtig de psychologische complexiteit van een eenvoudige gift. Geven is eigenlijk gemakkelijk, zo stelt de auteur terecht, omdat het uit vrije wil gebeurt, gaat over wat men kan missen en, zo er al geen geschenk terug verwacht wordt, ook bewondering en dankbaarheid voor de gever veronderstellen. In vergelijking daarmee is ontvangen eigenlijk erg moeilijk. De ontvanger wordt in een ondergeschikte relatie gedwongen met de gever van wie hij het geschenk in dank dient te aanvaarden. Maar toch bestaat er volgens de auteur wel degelijk zoiets als een volstrekt onbevangen genereus schenken, dat zonder voorbehoud en bijbedoelingen uit de gever stroomt en moet er ook een al even genereus ontvangen mogelijk zijn, gretig en vol overgave.
Naast dit alles is de generositeit bovendien, en niet het minst, een prach- | |
| |
tige aanleiding voor filosoof Ger Groot om over geven en nemen te schrijven in de vrije markt en de welwillende verstandhouding van mensen onderling die onverdiend dit alles overstijgt.
Het weze duidelijk dat met deze en tal van andere bijdragen, dit boek over generositeit een genereus boek geworden is, dat ten overvloede verklaart, verbeeldt en openbreekt. Tot zelfs op de laatste bladzijde toe, waar netjes naast elkaar nog twaalf alternatieven voor de cover terug te vinden zijn. Dat is weinig boeken gegeven.
□ Gert Van Langendonck
Marc Verminck en Johan Van Looveren (red.), Generositeit. Geven en schenken, delen en verdelen, Academie & Scientific Publishers (ASP) en Sint Lucas/Books, Brussel, 2013, 176 blz., 26,95 euro, ISBN 978-90-5718-279-2.
| |
Kerk & Theologie
Preken van Augustinus over het Oude Testament
Het bijeenbrengen van de werken van Augustinus is grotendeels te danken aan een groep Franse benedictijnen, de mauristen, die aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw het omvangrijke oeuvre van de kerkvader verzamelden, onder andere om het in stelling te kunnen brengen in de strijd tussen de katholieke kerk en de reformatorische kerken inzake vraagstukken als dat van de genade en de vrije wil.
In ons taalgebied worden vanaf 2005 door het Augustijns Instituut in Eindhoven met grote regelmaat vertalingen van kerkvader Augustinus gepubliceerd. De jongste aanwinst is een werkelijk prachtig uitgegeven werk waarin preken van deze beroemde Noord-Afrikaanse theoloog en bisschop over het Oude Testament zijn gebundeld. Dit dient men echter goed te verstaan. De typering ‘Oude Testament’ heeft betrekking op de passage uit de Bijbel die Augustinus als uitgangspunt voor zijn preek kiest. Want als geen ander was hij de mening toegedaan dat Oude en Nieuwe Testament niet zonder elkaar kunnen. In de loop van elke preek wordt dan ook steevast verbinding gezocht en gevonden met teksten uit het Nieuwe Testament. Augustinus heeft zijn preken - inmiddels zijn er 565 overgeleverd - nooit zelf op papier gezet. Dat werd gedaan door zogenaamde notarii, een soort stenografen die tijdens de kerkdienst alles noteerden.
In een goede, niet al te lange, zeer ter zake doende inleiding worden in korte paragrafen de belangrijkste aspecten van dit specifieke deel beschreven, gevolgd door praktische informatie hoe dit boek te hanteren, en een korte literatuurlijst. De uitstekend vertaalde tekst van 65 preken vormt uiteraard het hart van deze uitgave. Oorspronkelijk waren dat er 50, maar in de loop der eeuwen zijn er op verschillende plaatsen liefst 15 nieuwe preken ontdekt.
| |
| |
Tijdens het lezen van een preek hoort men Augustinus als het ware de homilie uitspreken.
Een werkelijk vernuftig systeem in het register van Bijbelplaatsen rondt dit fraaie boek af. Het is niet alleen een lust voor het oog, maar ook voor het hart; inderdaad een schatkamer van het geloof.
□ Panc Beentjes
Aurelius Augustinus, Schatkamer van het geloof. Preken over teksten uit het Oude Testament [Sermones de Scripturis 1-50], ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer, Martijn Schrama o.s.a. en Anke Tigchelaar, Uitgeverij Damon, Budel, 2013, 824 blz., 89,90 euro.
| |
Bidden in het Oude Testament
Dit boek richt de aandacht op vragen die schuilgaan achter gebedsteksten die in het Oude Testament voorkomen. Het zal geen verwondering wekken dat de Psalmen daarbij een belangrijke plaats innemen, maar zeker niet exclusief, want ook door aartsvaders en profeten wordt gebeden. Vragen die in die gebeden worden gesteld zijn vragen die ook in onze tijd worden gesteld: Waarom bidden? Hoe te bidden? Waarvoor bidden? Waarom is er geen verhoring? Waarom zou je God prijzen?
Het is verrassend om te zien dat het Oude Testament het antwoord op dat soort vragen naar het bidden niet direct bij God zoekt, maar bij de bidder zelf! Daarbij vormen zaken als identiteit en verhoring, en emoties als woede en vreugde, aspecten die uitdrukkelijk aan de orde worden gesteld. De manier waarop de auteurs van dit boek de Bijbelteksten (o.a. Psalm 6, Psalm 8, Psalm 65, Psalm 96, Psalm 117, Genesis 18, Amos 7 en 1 Kronieken 16) begeleiden en van commentaar voorzien toont dat vragen omtrent het bidden voor het Oude Testament wezenlijk zijn; het bepleit een gelovige gebedshouding die gekenmerkt wordt door een eigen identiteit en emotionaliteit.
Dit boek lijkt mij een uitstekend werkboek, zowel voor Bijbelgroepen als voor groepen die zich willen verdiepen in Bijbelse spiritualiteit. Beide auteurs zijn als universitair hoofddocent voor de uitleg van het Oude Testament verbonden aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg.
□ Panc Beentjes
Archibald van Wieringen en Harm van Grol, Bidden in het Oude Testament. Identiteit en verhoring, woede en vreugde (Utrechtse Studies XVI), Uitgeverij Parthenon, Almere, 2013, 123 blz., 16,90 euro, ISBN 978-90-7957-847-4.
| |
Literatuur
Toegewijd en zorgvuldig
‘Goed lezen is luisteren, naar de tekst van een ander, en een criticus hoort
| |
| |
dienstbaar te zijn, door de kracht van die andere woorden in alle luister te tonen, te duiden, er aandacht voor te vragen’. Dat is de stelling aan het einde van een lezing, Kreten uit een urn. De criticus in deze tijd, gehouden door Arjan Peters op 14 december 2012 bij de letterenfaculteit van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Die stelling is perfect van toepassing op de recent - veel te vroeg - overleden poëziecriticus Hans Groenewegen, van wie in 2012 zijn derde essaybundel over poëzie in de Lage Landen verschenen is met de titel Met schrijven zin verzamelen.
Het is een kloek boek van bijna 400 badzijden met 33 essays, waarin poëzie van 28 dichters - gecanoniseerden als Lucebert en Van de Woestijne, jongeren als Marije Langelaar en Ruth Lasters, bekenden als Leonard Nolens en Benno Barnard, relatief onbekenden als Hilbrand Rozema en Ton van 't Hof - zorgvuldig gelezen en becommentarieerd wordt. Groenewegen doet dat met de mentaliteit van ‘de zoeker naar de aard van een gedicht’, de eerste versregel van ‘Het proefondervindelijk gedicht’ van Lucebert. Groenewegen schrijft daarover: ‘“De zoeker” geeft aan dat degene die zich met een gedicht bezighoudt, geen bewijzen wil vinden voor een vooraf gegeven stelling. Hij wil iets ontdekken wat hij nog niet ervaren heeft of rationeel kent’. In de bundel Geluksbrenger van Rozalie Hirs constateert hij dat het haar constante inzet is een veelheid van leesmogelijkheden te creëren. Dat is ook de inzet van Groenewegen in zijn essays. Lezen is voor hem, zoals gedichten schrijven dat is voor Alfred Schaffer, zoeken naar de meerwaarde van de poëzie ten opzichte van andere uitdrukkingsvormen als verhalen, autobiografie, journalistiek of ijdel gebabbel. Voor Groenewegen is hardop lezen van gedichten belangrijk, het maakt de lezer ontvankelijker voor het gedicht en het kan een op het eerste gezicht vreemd en ontoegankelijk voorkomend gedicht bekend en toegankelijk maken. Tien essays beginnen met de zin: ‘Vandaag leer ik een gedicht van... uit mijn hoofd’. En als Groenewegen dat inderdaad doet, dan betekent dat een krachttoer als hij bijvoorbeeld een gedicht kiest uit Dood vogeltje van Marc Kregting of uit Lichtspraak van Mark van Tongele. Kreten uit een urn van Arjan Peters, waaruit ik boven citeerde, is behalve de titel van een lezing, ook die van een uitgave met daarin een In Memoriam Michaël Zeeman (1958-2009), de
voorganger van Arjan Peters als criticus bij de Volkskrant. Peters haalt aan dat Zeeman veel gedichten van Vondel, Van Ostaijen, Gezelle en Huygens uit het hoofd kende. Groenewegen is als beoefenaar van het memoriseren geen witte raaf.
In een algemeen essay, ‘Er is honger naar weten en wijsheid’, houdt Groenewegen een pleidooi om in het curriculum van studenten neerlandistiek een college te voorzien waarin zij wekelijks een uit het hoofd geleerd gedicht zouden voordragen, de keuze ervoor motiveren en het dan gezamenlijk bespreken waardoor het gedicht van binnenuit verkend wordt. Na vier jaar zouden ze 160 gedichten gememoriseerd hebben en daardoor een ‘levende’ canon bezitten.
In zijn essays benadert Groene- | |
| |
wegen de poëzie vanuit het standpunt van de lezer. ‘Elke tekst ontstaat door een lezer’, betoogt hij. En ‘De eerste lezer is de schrijver zelf’. Zichzelf noemt hij een schrijvende lezer: ‘Wie schrijft verzamelt zin. Wie leest vindt zin voor zin’. Hij legt er de nadruk op dat gedichten altijd gelezen worden met de associaties die zij provoceren in de levens- en leesgeschiedenis van de lezer. Lezen is voor Groenewegen ook herlezen. ‘Herlezing noopt tot herbezinning en herziening van eerdere oordelen’. Dat betekent dat Groenewegen niet alleen oog heeft voor de bundel die voor hem ligt, maar ook voor de evolutie in het oeuvre waarin de bundel zijn plaats heeft. Dat leidt tot merkwaardige inzichten in onder meer de essays die hij wijdt aan Leonard Nolens en Charles Ducal.
Voor Met schrijven zin verzamelen kreeg Hans Groenewegen in 2012 de tweejaarlijkse Pierre Bayleprijs. De prijs, aldus de jury, is een eerbetoon aan zijn toewijding en de zorgvuldige manier waarop hij de lezer meeneemt in het werk van beginnende en canonieke dichters. Ik kan dat volmondig beamen.
□ Joris Gerits
Hans Groenewegen, Met schrijven zin verzamelen. Over poëzie in de Lage Landen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012, 399 blz., 29,90 euro, ISBN 978-90-2842-457-9.
Arjan Peters, Kreten uit een urn. De criticus in deze tijd, Vantilt, Nijmegen, 2013, 32 blz., 9,95 euro, ISBN 978-94-6004-137-2.
| |
Opstellen over Hugues C. Pernath
‘Het onderzoek naar leven en werk van Hugues C. Pernath (pseudoniem van Hugo Wouters, 1931-1975) is relatief beperkt te noemen’, zo begint het ‘Woord vooraf’ tot deze bundel waarin acht bijdragen over de meest hermetische Nederlandstalige schrijver van de twintigste eeuw gebundeld werden. Dat hermetisme van Pernath is wellicht de reden waarom zelfs mensen die er lang voor gestudeerd hebben zich node aan beschouwingen over zijn werk durven wagen. Dat is ook te merken in de verschillende bijdragen: interpretaties worden vaak erg tentatief of in vraagvorm verwoord. Zoals Geert Buelens: ‘Suggereert Pernath hiermee dat [...]? Of wil hij daarentegen [...]? Of moeten we [...]?’ Linde de Potter stelt ronduit: ‘De betekenis van Pernaths woorden is helemaal niet eenduidig en roept interpretatieproblemen op’ en Dirk de Geest heeft het over ‘raadselachtige beelden’.
Om wat vaste grond onder de voeten te krijgen, wordt enerzijds teruggegrepen op biografische en historische feiten, wat leidde tot ietwat storende overlappingen in de bijdragen van Buelens en De Potter die het allebei over Pernath als 68-er hebben, en anderzijds op een combinatie van een biografische en een specifiek literair-theoretische insteek. Dat doet Lynn Custers in een doorwrochte bijdrage waarin zij Pernath een oorlogstrauma toeschrijft en zijn oeuvre vervolgens vanuit dat perspectief gaat interpreteren. Jammer genoeg weet zij mij niet te overtuigen. Het is sowieso al heikel om zo'n trauma
| |
| |
postuum toe te schrijven en al helemaal wanneer men geen psychiatrische opleiding heeft. Dat Pernath meer dan tien jaar lang een plichtsbewust beroepsmilitair was, lijkt mij alleszins moeilijk te rijmen met een oorlogstrauma. Maar ook ik ben een leek in de psychische traumatologie. Een degelijke biografie zou hier uitkomst kunnen bieden. Joris Gerits - die hopelijk voor zo'n biografie gaat zorgen - zoekt in zijn bijdrage bij zijn ook alweer autobiografische interpretatie van het gedicht ‘En november verbond hun begeren en hun beven’ houvast bij het concept ‘Einblendung’.
Interessant zijn de kritieken die Pernath in de kunstrubriek ‘Het geestesleven’ van Vooruit publiceerde en die Els Van Damme voorbeeldig bezorgde. Daaruit blijkt namelijk dat Pernath er ook nauwelijks in slaagde om zijn opvattingen over kunst en literatuur op bevattelijke wijze in een prozatekst onder woorden te brengen, wat rubrieksleider Louis-Paul Boon nochtans van zijn medewerkers verwachtte. De hamvraag is: kon hij het niet of wilde hij het niet? Ik nijg naar de eerste opvatting. Of zoals Walter van den Broeck het in Het land van Pernath (2010) zo treffend onder woorden bracht: ‘Pernath was geen dichter, hij was taal. Geen wonder dat hij niet begreep dat hij niet begrepen werd. Of wilde hij anders zijn dan zijn tijdgenoten? Het had met willen niets te maken. Hij kon niet anders’.
□ Manu van der Aa
Yves T'Sjoen, Els Van Damme en Lynn Custers (red.), Jarig in mijn schitterend woord. Opstellen over Hugues C. Pernath, Academia Press, Gent, 2012, 161 blz., 22 euro, ISBN 978-90-3822-029-1.
| |
Varia
De oude wegen
Twee dagen voor de winter-zonnewende, wanneer het tij van het jaar keert. Die hele koude dag lang voelden de stad en het omliggende platteland aan alsof ze tot stilstand waren gekomen, alsof ze een adempauze namen. Vijf graden onder nul en de aarde zette zich schrap. [...] De zon doorliep een flauwe boog langs de hemel. En toen kwam vlak voor de schemering de sneeuw [...] Rond achten hield het op met sneeuwen. Een uur later ging ik een wandeling maken met een heupflesje whisky bij me om me warm te houden. [...] Aan de zuidelijke rand van de buitenwijk staat bij een meidoornhaag een laatste lantaarnpaal, met ernaast een gat naar een bescheiden akkerpaadje. Ik volgde het pad in oostzuidoostelijke richting naar de top van een langgerekte krijtheuvel die als een walvisrug in het donker opdoemde.
De eerste bladzijden van De oude wegen bevatten reeds de meeste essentiële kenmerken ervan. De auteur, Robert Macfarlane, is in zijn professionele le- | |
| |
ven docent hedendaagse literatuur in Cambridge waar hij tevens woont. Daarnaast is Macfarlane een gepassioneerd wandelaar. Dat blijkt duidelijk uit de aangehaalde citaten: het besneeuwde landschap oefent zo'n grote aantrekkingskracht uit dat hij, koude, sneeuw en het late tijdstip ten spijt, erop uit trekt. Uit de citaten blijkt ook dat het alledaagse en het sprookjesachtige van het landschap onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat verband vormt een centraal thema van het boek.
Toegegeven, in zekere zin is deze combinatie niet zo verwonderlijk: niet iedereen immers heeft, zoals Macfarlane, het geluk in de buurt van een oude Romeinse weg te wonen waar ook de natuur nog duidelijk aanwezig is. Het gaat echter om meer dan louter toeval. De auteur heeft er bewust voor gekozen oude wegen te verkennen: routes die wellicht reeds hun oorsprong vonden in de prehistorie en waarvan de knooppunten vaak gemarkeerd worden door eeuwenoude bouwwerken. Niet alleen wandelwegen komen daarbij aan bod: ook oude zeewegen tussen de Schotse eilanden worden in De oude wegen behandeld. En uiteraard zijn die vaak verbonden met legenden en mythen, in zoverre dergelijke oude vertellingen soms al niet een traditionele routebeschrijving vormden.
De meeste wegen die Macfarlane beschrijft - en die hij ook stuk voor stuk heeft verkend - liggen in Groot-Brittannië en situeren zich allerminst in de ongerepte natuur. Hoe sprookjesachtig ze dus ook zijn (omwille van hun respectabele ouderdom, de ermee verbonden verhalen,...), ze hebben eveneens iets alledaags. De oude wegen is geen beschrijving van een buitengewone expeditie naar verre landen, maar van de zoektocht naar de oudste menselijke sporen in een inmiddels dichtbevolkt West-Europees land. In een interview stelde Macfarlane dat ‘we leven op een volledig vermenselijkte planeet, [...] in een postnatuurlijke wereld’. De vaststelling dat ook in dergelijk landschap schoonheid te vinden is omschrijft hij als ‘the undiscovered country of the nearby’.
De kracht van Macfarlane schuilt in het feit dat hij niet per se verre tochten hoeft te ondernemen naar adembenemende landschappen om inspiratie op te doen, veeleer vindt hij een onuitputtelijke inspiratiebron in boeiende wegen en landschappen in eigen land en ziet hij de schoonheid in wegen en paden die door velen als gewoon of alledaags worden beschouwd. Hij zoekt daarbij aansluiting bij negentiende-eeuwse en (vroeg) twintigste-eeuwse auteurs voor wie wandelen een centraal thema in hun oeuvre vormde, zoals dichter Edward Thomas.
Uiteraard speelt Macfarlane's professionele achtergrond een bepalende rol bij die talrijke literatuurverwijzingen in De oude wegen. Bovendien heeft hij een uitstekende pen waardoor hij erin slaagt om ook voor een leek het landschap volledig tot leven te wekken. Zelfs een eenvoudige haag van meidoorn, winde en kornoelje langs de weg in een buitenwijk krijgt zo iets bijzonders. De combinatie van het alledaagse en sprookjesachtige blijkt ook uit de manier waarop Macfarlane zijn tochten onderneemt: onbevangen, bijna jongensachtig en weinig conformistisch waardoor alledaagse conventies die het
| |
| |
blikveld kunnen beperken wegvallen. Dergelijke spontane beleving van onthaasting leent zich uiteraard uitstekend tot de ontdekking van het wonderbaarlijke in nagenoeg elk landschap. Ook uit de keuze van de wegen blijkt die voortdurende verbondenheid van het alledaagse en het wonderbaarlijke. Weliswaar trekt Macfarlane eveneens naar China, Spanje en Israël, maar onder meer zijn beschrijving van een wandeltocht door de Palestijnse stad Ramallah heeft volstrekt niet tot doel het landschap als overdreven groots voor te stellen. Zij strekt er veeleer toe met een scherpe blik op alledaagse bijzonderheden te letten, zoals de bergen puin en vuil aan de rand van de stad en de geurige jasmijn, citroen en bougainville die de straten omzomen. En wellicht het prachtigste Engelse voorbeeld is zijn tocht langs de zogenaamde Broomway of ‘Bezemweg’ bij de kust van Essex, een pad dat enkele honderden meters recht de zee inloopt om dan een vijftal kilometer de kustlijn vanop deze afstand te volgen en vervolgens opnieuw naar het vasteland te leiden. De Broomway dankt zijn naam aan de bezemstelen die met een tussenafstand van dertig tot zestig meter als oriëntatiemiddel langs de weg werden geplaatst en op die manier de bewandelbare zandstrook aangeven. Ondanks deze veiligheidsmaatregel is de weg het dodelijkste pad van Groot-Brittannië, maar voor Macfarlane tevens ‘het meest bovenaardse pad dat hij ooit heeft belopen’. Dat bijzondere karakter dankt de Broomway aan het tegennatuurlijke gevoel dat hij bij wandelaars oproept (recht de zee in), aan het surrealistische landschap waarbij de wandelaar vaak slechts de zee rondom zich kan waarnemen en aan de erg complexe inschatting van schaal en afstanden waardoor ‘een gewone meeuw de afmetingen van een arend lijkt te hebben’.
De oude wegen knoopt aan bij een traditie van (Angelsaksische) auteurs die het wandelen centraal stelden in hun leven en werk. Het bevat beschrijvingen van wegen met een eeuwenoude geschiedenis die soms reeds uitvoerig werd beschreven. De herontdekking van deze wegen echter, vandaag al dan niet verborgen in een verstedelijkt landschap, en de àuthentieke, levendige beschrijvingen ervan maken het zonder meer tot een prachtig boek.
□ Godfried Geudens
Robert Macfarlane, De oude wegen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2012, 464 blz., 24,90 euro, ISBN 978-90-2347-313-8.
|
|