betwijfel dat: er wordt nu niet minder personeel aangenomen, maar ‘ander’ personeel. Een nieuw middenkader van onderzoeks- en onderwijsdeskundigen zwelt aan, ten koste van een krimpend aantal onderwijsverstrekkers en onderzoekers in vaste loondienst. En een getrapt systeem van allerlei directiefuncties op diverse echelons lijkt me ook al geen voorbeeld van besparing.
Maar laten we het inhoudelijk bekijken. Fusies en associaties zijn kinderen van de filosofie van het ‘marktisme’. Om stand te houden in de global rat race, zo luidt de redenering, moet iedereen groter worden. Dat heeft ongetwijfeld voordelen. De overgang tussen hoger onderwijs en universiteit verloopt gemakkelijker, bijvoorbeeld. Het ‘marktistisch’ paradigma - vandaag tot onderwijskundig dogma verheven - holt echter niet alleen de oorspronkelijke taak van universiteiten uit, het herbergt ook een op termijn nefaste paradox. Zo druist het marktistisch dogma dat universiteiten competitieve bedrijven moeten zijn helemaal in tegen de visie dat academici wereldwijd deel uitmaken van een ‘republiek van geletterden’, die elkaar niet beconcurreren, maar van elkaar leren en met elkaar discussiëren. Daarenboven leidt de idee van meer concurrentie tot het paradoxale resultaat dat de universiteiten en hogescholen aan belang verliezen voor de gemeenschap.
Een eerste voorbeeld van deze paradox is het onderzoek. Publicaties worden gemeten volgens controleerbare criteria, met het oog op onderzoeksfinanciering. Het systeem is eenvoudig: hoe meer erkende publicaties, des te meer financiering. Wat op zich rechtvaardig lijkt, heeft echter een aantal perverse neveneffecten. Een hiervan is dat onderzoeksactiviteiten gericht op onmiddellijke dienstverlening aan de gemeenschap niet meetellen: organisatie van tentoonstellingen, kunstcatalogi, tekstedities van cultureel erfgoed, artikelen en boeken in het Nederlands, wetenschappelijke vulgarisatie. Een ander effect is dat tegendraads onderzoek dat niet past in de sjablonen van de onderzoeksdeskundigen steeds meer onder druk komt.
Tweede paradox: de output van meetbaar onderzoek is veel belangrijker dan het onderwijs, nochtans het doorgeefluik van informatie en inzicht aan de volgende generatie. Het is een dubbele paradox, want ondanks deze degradatie is de meetbare planlast van het onderwijs nooit groter geweest: in-, door- en uitstroom van het aantal studenten, toetsmatrijzen en competentiematrices, tijdsmetingen, zelfevaluatierapporten en verbeterplannen. Wat er in de leslokalen, in de hoofden en harten van de studenten gebeurt blijft buiten de tabellen. Docenten raken zo dubbel ontmoedigd: hun onderwijs weegt niet op tegen onderzoek, terwijl ze tegelijk ondergesneeuwd raken door in hun ogen vaak zinloze onderwijsbureaucratie en via het terugschroeven van contacturen de echte uitwisseling met studenten ontberen.
Het fundamentele probleem lijkt mij te zijn dat overheid en universiteiten in hun streven naar transparantie (het nieuwe toverwoord) over de kwaliteit van onderzoek en onderwijs alle heil verwachten van kwantitatieve indicatoren. In hun ambitie om de associaties tot uithangbord te maken van de kenniseconomie