| |
| |
| |
Thomas Decreus
Post-marxisme en vervreemding: een onmogelijke combinatie?
In 1985 publiceerden Ernesto Laclau en Chantal Mouffe Hegemony and Socialist Strategy. Het werk werd zowel verguisd als gelauwerd omdat de auteurs een radicale heterodoxe lezing van Marx en het marxisme verdedigden. Door te focussen op het begrip ‘hegemonie’ in de geschriften van onder meer Vladimir Lenin, Rosa Luxemburg en Antonio Gramsci, lieten Laclau en Mouffe zien dat juist dit begrip de vooropgestelde dialectische noodzakelijkheid die Marx op theoretisch en praktisch-politiek vlak verdedigde, steeds verder onder mijnt. Wie de hegemonie bezit geeft immers sturing aan de economische en sociale ontwikkeling van de samenleving. Laclau en Mouffe radicaliseerden deze gedachtestroming door finaal iedere vorm van determinisme en essentialisme uit het marxisme te verbannen. Concreet kwam dit erop neer dat twee belangrijke stellingnames van het klassieke marxisme van tafel werden geveegd. Het economische determinisme in de vorm van een onderbouw die bepalend is voor de bovenbouw, werd vervangen door een poststructuralistische ontologie waarin een in wezen contingent discours bepalend werd voor al wat is (ook de economie dus). Daaropvolgend werd het denkbeeld verdedigd van een klassenconflict dat in wezen niet en nooit kan worden overstegen. De geschiedenis wordt daardoor het product van een politieke strijd die plaatsgrijpt in de context van een menselijk handelen dat steeds wordt gekenmerkt door grilligheid, onvoorspelbaarheid en onvolmaaktheid. Er werd door Laclau en Mouffe dus definitief vaarwel gezegd aan het idee dat er een noodzakelijke historische evolutie bestond die uitmondt in een klassenloze samenleving (Laclau en Mouffe, 2001 [1985]).
| |
| |
Toegegeven, de positie van Laclau en Mouffe wijkt dermate af van de marxistische traditie dat er hier slechts met grote moeite over marxisme gesproken kan worden. Vandaar dat beide auteurs er van meet af aan voor hebben gekozen om hun gedachtegoed te benoemen als een ‘post-marxisme’ (Laclau en Mouffe, 2001 [1985], blz. 4). Het is een denken dat nog steeds vertrekt vanuit Marx, maar tegelijk Marx achter zich laat. Niet vanuit een afkeer van Marx, maar net vanuit een herwaardering voor Marx als filosoof. Hoewel het post-marxisme nog steeds de geschriften van Marx als vertrekpunt hanteert, blijft het soms erg onduidelijk hoe klassieke marxistische concepten gedacht moeten worden. Dit geldt in belangrijke mate ook voor het begrip ‘aliënatie’ of ‘vervreemding’. In de geschriften van Laclau en Mouffe is het vruchteloos zoeken naar een duidelijke, welomlijnde invulling van dit begrip. Wat ik in deze tekst dan ook vooral wil doen, is een aanzet ontwikkelen tot een postmarxistische invulling van het begrip ‘aliënatie’.
| |
Naar een herdefiniëring van vervreemding
De eerste en belangrijkste vraag is: waarom wordt er in het post-marxisme nauwelijks tot geen invulling gegeven aan het begrip ‘vervreemding’? Het antwoord moet worden gezocht bij Marx zelf. Marx gebruikte het begrip ‘vervreemding’ bij meerdere gelegenheden en dichtte er verschillende, zij het nauw tegen elkaar aanleunende betekenissen aan toe. Toch geldt voor iedere vervreemding volgens Marx een zelfde oplossing: het communisme of de klasseloze samenleving. Want vervreemding wordt, aldus Marx, gegenereerd door de kapitalistische arbeidsverdeling (loonarbeid) en de instrumenten die deze arbeidsverdeling in stand houden: de burgerlijke staat en haar ideologische bovenbouw. Meteen wordt hier duidelijk dat er met betrekking tot het begrip ‘vervreemding’ een ontegensprekelijk conflict bestaat tussen het klassieke marxisme en het post-marxisme. Als het post-marxisme ervan uitgaat dat het einde van de geschiedenis onmogelijk de vorm kan aannemen van een klasseloze samenleving, dan wordt het - vanuit het klassieke marxisme gezien - eveneens onmogelijk om de vervreemding zelf op te heffen. Sterker nog, het begrip ‘vervreemding’ wordt nonsensicaal wanneer we het loskoppelen van de klassieke marxistische geschiedfilosofie. Want het concept krijgt pas betekenis als we aannemen dat er zoiets bestaat als een niet-vervreemde beginof eindtijd. Vervreemding is altijd een vervreemding ten opzichte van iets: een oorspronkelijke essentie. Maar als die essentie wegvalt verdwijnt ook de maatstaf om het vervreemde van het authentieke te onderscheiden en worden beide noties nietszeggend. Moeten we hieruit concluderen dat binnen een post-marxisme het begrip ‘vervreemding’
| |
| |
overbodig wordt? Niet noodzakelijk, maar het dient wel geherdefinieerd te worden, wil het behouden blijven.
| |
Ideologiekritiek als nieuwe invalshoek
Om een post-marxistische invulling te kunnen geven aan het begrip ‘vervreemding’, moet een omweg worden gemaakt langs het marxistisch ideologiebegrip. Ideologie en vervreemding zijn, hoewel niet samenvallend qua betekenis, toch erg nauw met elkaar verwant. Interessant is dat Laclau wel over ideologie geschreven heeft, en het is aan de hand van Laclaus ideologieopvatting dat er een post-marxistische invulling van het begrip ‘aliënatie’ kan worden ontwikkeld (Laclau, 1997).
Het begrip ‘ideologie’ verwijst in zijn meest algemene en klassieke betekenis naar een vertekening van de werkelijkheid die de functie heeft om bepaalde machtsverhoudingen in stand te houden en te reproduceren. Maar ook hier geldt de these dat een vertekening van de werkelijkheid pas als vertekend kan worden aangemerkt indien we er van uitgaan dat er een juiste, waarachtige conceptie van de werkelijkheid bestaat. Net als ‘vervreemding’ veronderstelt ‘ideologie’ het bestaan van een essentie die fungeert als maatstaf waarmee het foute van het juiste en het ware van het valse wordt onderscheiden.
Dit klassieke ideologiebegrip wordt door Laclau verworpen, net omdat het terug te voeren valt op een vorm van essentialistisch denken (Laclau, 1997, blz. 301-302). Volgens Laclau is er geen ‘buiten de ideologie’ mogelijk. Het fundamentele idee achter deze uitspraak is dat iedere vorm van collectieve identiteit - ook klassen - slechts zichtbaar worden vanuit het geheel van symbolische representaties die deze identiteiten verzinnebeelden (Laclau, 1990). Het sociale is pas inzichtelijk en bestaat pas in en dankzij de representaties van waaruit het sociale wordt opgeroepen. Laclau verstaat onder ‘ideologie’ het geheel van die representaties. Het begrip ‘ideologie’ fungeert hier dus op ongeveer dezelfde manier als het begrip ‘horizon’ in de fenomenologie of het begrip ‘symbolische orde’ in de psychoanalyse. ‘Ideologie’ krijgt een positieve, productieve invulling in het post-marxisme.
| |
Loochening van het verschil tussen voorstelling en feit
Maar een belangrijke vraag dringt zich op: als er geen ‘buiten de ideologie’ bestaat, is er dan nog ruimte voor ideologiekritiek? Strikt genomen niet. Want tegenover ideologie A kan enkel ideologie B worden geplaatst, en het zegevieren van ideologie A over ideologie B (of vice versa) kan enkel de uitkomst zijn van een door contingentie gekenmerkte machtsstrijd die geen enkel ander fundament heeft dan die machtsstrijd zelf
| |
| |
(Laclau, 1990, blz. 31). Toch ontwikkelt ook Laclau een instrumentarium waardoor het begrip ‘ideologie’ als een kritisch, veroordelend begrip kan worden aangewend. Ideologisch - in de negatieve zin van het woord - bij uitstek zijn die ideologieën die hun ‘ideologiliteit’ verbergen, aldus Laclau. Het gaat met andere woorden om voorstellingen van het maatschappelijke waarvan ontkend wordt dat het voorstellingen zijn maar die poneren de werkelijkheid te tonen zoals die werkelijk is. Het zijn dergelijke vertogen die de heersende orde volstrekt vanzelfsprekend maken, omdat orde, voorstelling en objectiviteit volledig met elkaar samenvallen (Laclau, 1997, blz. 321). In dit verband gelden hedendaagse, technocratische visies op het maatschappelijke als uitstekende voorbeelden.
Kan deze hernieuwde invulling van het ideologiebegrip bijdragen tot een post-marxistische herdefiniëring van het begrip ‘vervreemding’? Volgens mij wel. Net als ‘ideologie’ dient ‘vervreemding’ niet begrepen te worden als een afwijking ten opzichte van een essentie, maar als een onvermijdbare ontologische conditie. De samenleving valt nooit samen met zichzelf, net zoals ieder subject nooit samenvalt met zichzelf. Het ‘ik’ en het ‘ons’ blijkt altijd een ander. Dat is onoverkomelijk. Bijgevolg moet de ware vervreemding worden begrepen als de vervreemding van de vervreemding. Hiermee bedoel ik: de ware vervreemding bestaat erin dat men niet langer een plaats kan of wil geven aan de onvermijdelijke, ontologische vervreemding - aan het niet-samenvallen van voorstelling en feit. In die zin zijn de technocraten, die de maatschappij naar hun hand proberen te zetten, kennelijk de bij uitstek vervreemden.
| |
Parallel met Lacan
Op dit punt kan een parallel worden getrokken met Lacans visie op de psychoanalytische praktijk. Volgens Lacan is het doel van de therapie niet de genezing, maar ‘een aanvaarden van de eigen sterfelijkheid’ (Lacan, 1977, blz. 104-105). Dat wil zeggen: het trauma (de vervreemding) niet trachten toe te dekken of te omzeilen, maar de patiënt tot een waarheid te laten komen omtrent zichzelf. Deze waarheid heeft niet het karakter van een universele, a-historische waarheid, als wel van een hoogst persoonlijke waarheid die fungeert als een narratief van waaruit men het trauma tot op zekere hoogte kan ‘plaatsen’. Kan niet een zelfde lacaniaanse logica worden toegepast in het denken over vervreemding? Aangezien vervreemding behoort tot de menselijke conditie, is het niet de vervreemding-op-zich die het probleem van de (post)moderniteit vormt, als wel de vervreemding ten opzichte van de vervreemding: het niet langer kunnen aanvaarden, plaatsen en duiden van van onze eigen sterfelijkheid, onafheid, contingentie enzovoort, die we ervaren als ontologisch gemis en vervreemding.
| |
| |
Vervreemding is geen kwaal die genezen moet worden, zoals Marx dacht, maar een conditie die we tot een ‘waarheid’ moeten omvormen. Het is hierin dat we steeds vaker collectief lijken te falen. Nu het marxisme als dominante maatschappijvisie van haar troon is gestoten, komen nieuwe kapers op de kust die wat het klassieke marxisme de ‘opheffing van de vervreemding’ noemt niet meer in een komende, nieuwe orde situeren maar in het hier en nu trachten te realiseren (of reeds gerealiseerd zien). Om enkele van die kapers te benoemen: neoconservatisme en nationalisme gaan ervan uit dat die ‘opheffing’ wordt bewerkstelligd door middel van een terugkeer naar de veilige herberg van de natie en het eigen collectieve verleden. Het neoliberalisme reduceert het subject tot een individu dat een perfecte toegang heeft tot zichzelf en steeds met zichzelf samenvalt (‘Wees jezelf’!). Dit alles heeft verstrekkende gevolgen. Zowel het neoconservatisme als het neoliberalisme fungeren als de contemporaine hoogtepunten van de vervreemding omdat ze voor de vervreemding-als-ontologische conditie en de daarmee gepaard gaande differentie, zelftwijfel en angst geen enkele (publieke) ruimte meer laten. Wat overblijft is een gereduceerde mens. Het is vanuit een post-marxistische en psychoanalytische opvatting dat deze ultieme vorm van vervreemding theoretisch bevattelijk wordt. Juist daarom acht ik het van het grootste belang dat een dergelijke, nieuwe conceptualisering van de vervreemding verder wordt ontwikkeld. Deze tekst vormt daar een eerste, heel bescheiden aanzet toe.
| |
Literatuur
Jacques Lacan, Écrits. A Selection, vertaald door Alan Sheridan, Tavistock, Londen, 1977. |
Ernesto Laclau en Chantal Mouffe, Hegemony and Socialist Strategy. Towards a Radical Democratie Politics, Verso, Londen en New York, [1985] 2001. |
Ernesto Laclau, New Reflections on the Revolutions of Our Time, Verso, Londen/New York, 1990. |
Ernesto Laclau, ‘The Death and Resurrection of the Theory of Ideology’, in MLN, nr. 112, 1997, blz. 297-321. |
Ernesto Laclau, On Populist Reason, Verso, Londen/New York, 2005. |
|
|