| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Bommel en Bijbel
Tussen 1941 en 1986 heeft Marten Toonder met zijn verhalen over Olivier B. Bommel de samenleving op een humoristische wijze een spiegel voorgehouden. Het is dus eigenlijk niet verwonderlijk dat er in die Bommelstrips regelmatig ook iets over christendom en Bijbel terug te vinden is.
Klaas Driebergen, neerlandicus, in het najaar van 2007 cum laude afgestudeerd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam met een studie getiteld ‘Bommel & Bijbel. Bijbelse intertekstualiteit in de Bommelverhalen van Marten Toonder’, heeft deze nu omgewerkt en uitgebreid tot een zeer interessant boekwerk. Daarin wil hij niet alleen laten zien op wat voor manieren Toonder naar christendom en Bijbel verwijst, maar ook kijken naar de functie van die verwijzingen. Globaal zijn er drie niveaus of betekenislagen in de Bommelverhalen te onderscheiden. Allereerst natuurlijk het verhaal zelf, de spannende en komische belevenissen van de Rommeldamse personages. De tweede laag is het verwijzingsniveau: allerlei toespelingen op onze eigen werkelijkheid of op bepaalde literatuur, waaronder de Bijbel. De derde en diepste laag is het niveau van het thema, de ideeën die achter het verhaal liggen.
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste bestaat uit een algemene inleiding (intertekstualiteit, tekst en beeld, en dergelijke). Dan een hoofdstuk over Toonders levensbeschouwing, die heel goed in kaart te brengen is, aangezien Toonder enorm veel interviews heeft gegeven. Vervolgens een hoofdstuk over de Bommelverhalen, en dan met name hoe Toonder daar zelf tegenaan keek. Ten slotte een algemeen overzicht van de manier waarop de Bijbel en het christendom in de Bommelverhalen voorkomen. Veel Bijbelse uitdrukkingen staan op het conto van heer Bommel. Driebergen laat zien hoe in de loop der jaren daarin een sterke ontwikkeling valt waar te nemen die ongeveer parallel loopt met het taalgebruik van Toonder zelf.
Deel 2 van het boek wordt gevormd door elf beschouwingen over specifieke verhalen waarin de Bijbel en het christendom een grote(re) rol spelen. De Bijbelse intertekstualiteit heeft over het algemeen een destructieve functie; Toonder is namelijk nogal kritisch ten opzichte van het christelijk geloof. Zo is er bijvoorbeeld uitvoerige aandacht - en terecht - voor het verhaal Heer Bommel en de Grote Onthaler uit 1977. Het is met 116 afleveringen niet alleen het langste Bommelverhaal, maar tevens ook ‘een complexe vertelling die op het Hogere betrekking lijkt te hebben’ (blz. 208-243).
| |
| |
Driebergen is zeker niet de eerste die schrijft over de relatie tussen Bommelverhalen en Bijbel. Maar hij is waarschijnlijk wel de meest uitvoerige en meest volledige van degenen die zich hieraan hebben gewaagd. Het boek is mooi uitgegeven en bevat een groot aantal illustraties uit de Bommelstrips; op die manier wordt het betoog uitstekend toegelicht.
□ Panc Beentjes
Klaas Driebergen, Bommel en Bijbel. Bijbel en Christendom in de verhalen van Marien Toonder, Uitgeverij ASPEKt, Soesterberg, 348 blz., 29,95 euro. ISBN 978-94-6153-220-6.
| |
Maatschappij
Eerlijke nieuwe wereld. Voorbij de grenzen van de natiestaat
Er bestaat in de wereld een toenemende ongelijkheid in de verdeling van geld en goederen. Dat wekt niet enkel verontwaardiging maar ook verbazing, aangezien vandaag - voor het eerst in de geschiedenis - de nodige informatie en technologie beschikbaar is om ieder mens een eerlijk deel van de welvaart te geven. In het boek Eerlijke nieuwe wereld werden de pogingen van een aantal wetenschappers om dit dodelijke verhaal beter te begrijpen en eventueel te doorbreken gebundeld. Zo blijkt dat er tal van factoren bestaan die een stevige rem zetten op de realisatie van een eerlijke nieuwe wereld, maar dat deze vrijwel allemaal neerkomen op het doorbreken van een populistisch discours dat denkt in termen van nationaal eigenbelang. De nationale grenzen van (westerse) naties functioneren in de dagelijkse politieke realiteit vrijwel steeds als grenzen aan de solidariteit.
Bovendien leiden de globalisering en het daarbij horende neoliberale beleid, met een gebrekkig perspectief op solidariteit, vrijwel steeds tot een belangrijke verzwakking van de staat en tot grotere ongelijkheid binnen de meeste ontwikkelingslanden. Concreet dwingt de economische realiteit overheden in ontwikkelingslanden om de staat af te bouwen en zich te beperken tot de productie van corruptie- en conflictgevoelige grondstoffen. In het Westen worden deze landen vandaag vaak gezien als ‘fragiele staten’ met een overheid die zwak en onwillig is om aan de noden van de bevolking tegemoet te komen. Deze zwakke landen, verscheurd als ze zijn door ‘interne’ en ‘lokale’ conflicten, moeten vervolgens door het rijke en sterke Westen uit de nood geholpen worden. Niet in de laatste plaats uit welbegrepen eigenbelang, om negatieve effecten op het thuisfront (migratie, crisis, terrorisme, drugs- en mensenhandel) op te vangen.
Volgens de auteurs van Eerlijke nieuwe wereld is er duidelijk een grote nood aan alternatieven voor deze en andere globaliseringsprocessen die onrechtvaardige verhoudingen bevorderen en bijdragen aan gewelddadige ‘lokale’ conflicten. In een zuiver economisch discours rond ontwikkelingssamenwerking, verdwijnt de mede- | |
| |
verantwoordelijkheid, worden tal van lokale conflicten geïsoleerd van hun globale perspectief en worden hoogstens symptomen ervan (in bijvoorbeeld ‘vredesmissies’) aangepakt. Het discours rond economische ongelijkheid kan dan ook in belangrijke mate verhelderd worden door de inbreng van begrippen uit de sociologie, psychologie, biologie en politieke wetenschappen. Zo kunnen bijvoorbeeld een globaal burgerschap en de daarbij horende globale democratie de katalysatoren vormen voor een meer globale rechtvaardigheid of is er een Europees beleid mogelijk dat grensoverschrijdende sociale rechtvaardigheid effectief bevordert en ook oplossingen biedt voor de structurele tekortkomingen van het asiel- en migratiebeleid.
In Eerlijke nieuwe wereld wordt duidelijk aangetoond dat de weerstand tegen vormen van mondiale ongelijkheid - die op nationaal niveau absoluut niet aanvaard zouden worden - op vele manieren begrensd is. De grote verdienste van dit boek is dat het deze grenzen zichtbaar maakt en op zoek gaat naar alternatieven. De brede mondiale kloof tussen arm en rijk is meer dan ooit een schandalig, onacceptabel onrecht.
□ Gert Van Langendonck
Henk van Houtum en Joos van Vugt (red.), Eerlijke nieuwe wereld. Voorbij de grenzen van de natiestaat, Uitgeverij Klement, Zoetermeer, 2012, 209 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-8687-111-7.
| |
Kunst
Wederkerigheid
In 2010 werd in de Grote Kerk in Vianen door Aart Bergwerff (kerkorgel) en Kadir Sonuk (dans) de Canto Ostinato van de recent overleden Simeon ten Holt uitgevoerd. De prachtige uitvoering is te zien en te beluisteren op YouTube en wordt, samen met een ontelbaar aantal andere Turks-Nederlandse kunstinitiatieven, kort genoemd in Kunst als brug. Turks-Nederlandse culturele relaties na 2000: ‘Het orgel bevordert, net als de dans van de derwisjen, de band tussen God en de mensheid’.
Het boek biedt een uiterst degelijk overzicht van de contacten tussen de Turkse en Nederlandse kunstwerelden die tussen 2002 en 2012 zijn ontstaan. Vertrekkend vanuit enkele funderende begrippen van sociologen Howard Becker en Abram de Swaan toont het boek hoe er in één decennium een culturele dynamiek op gang is gebracht tussen twee landen, en hoe die in de driehoek overheid-bedrijvigheid-civil society (de burgers zelf - denk aan schrijvers, kunstenaars, musici, curatoren, wetenschappers en captains of industry) tot bloei is kunnen komen. Ook wordt duidelijk dat de drang naar verbetering van de artistieke infrastructuur gelijkliep met die naar verbetering van de economische relaties.
Tien jaar lijkt een korte periode. Toch is het indrukwekkend wat er in die tijd kan worden bereikt. Cultureel ondernemer Han Bakker vertelt in een van de inleidende teksten dat de twee landen in 2001 op cultureel gebied ‘eigenlijk nog vreemden voor elkaar wa- | |
| |
ren’. Een belangrijke initiatiefnemer voor culturele uitwisseling is Jan Roelants geweest, consul-generaal in Istanboel tussen 1989 en 1994. Die riep in 1993 de Stichting Nederland-Turkije (SNT) in het leven; in 2002 volgde, met medewerking van het SNT, de Stichting Trafik. Doel van deze stichting was culturele uitwisseling tussen Turkije en Nederland, maar vooral tussen Istanboel en Rotterdam te bewerkstelligen. Men koos bewust voor een structurele aanpak. De eerste projecten die plaatsvonden onder verantwoordelijkheid van Trafik richtten zich op het exposeren van werken van beeldend kunstenaars van beide landen. Een project rond modeontwerp volgde al gauw.
Het is ondoenlijk de talloze vormen van samenwerking en uitwisseling die in het boek genoemd worden, op te sommen; er wordt in 257 pagina's werkelijk een duizelingwekkende reeks instellingen, overheden, bedrijven, initiatieven, plaatsen, festivals, stichtingen, opleidingen, musea, podia, broedplaatsen, mogelijkheden, projecten, artist-in-residencies, ervaringen, stromingen en inzichten te voorschijn getoverd. Een kleine waarschuwing moet ik daarbij wel meegeven: wie zich verheugt op een koffietafelboek met glossy foto's in exotische kleuren en smakelijke tekstjes, zal teleurgesteld het boek terzijde leggen. Wie echter interesse heeft in de vorming van cultuurbeleid of cultuuronderwijs over de grenzen, wie geboeid is door de mechanismen waarmee landen of steden bilateraal kunnen werken aan kennismaking met ‘De Ander’, of wie interesse heeft in het opzetten van artistieke projecten aan de andere kant van ons continent, zal hier veel nuttige informatie kunnen vinden.
Het geheel is overigens niet zo chaotisch als ik het beschrijf. De samenstellers van het boek zijn uiterst systematisch te werk gegaan; de hoofdstukken zijn duidelijk afgebakend en coherent. Cultuursociologische en maatschappelijke observaties zijn op passende plekken in het verhaal opgenomen. Een mooie uitspraak vond ik bijvoorbeeld in een paragraaf over het allochtonendebat. Samengevat komt die hierop neer, kosmopolitisme is een geestesgesteldheid, een instelling. Het is: internationaal samenwerken op basis van wederkerigheid. Ook openbaart zich in dit boek een nieuw beroep: dat van cultureel vertaler ofwel intermediair. ‘Soms kunnen samenwerkende culturele actoren zelf niet goed overzien wat er misgaat, of waarom zaken zo lopen zoals ze lopen’. ‘De cultureel vertalers hebben de afgelopen tien jaar een rol gespeeld in zulke situaties’. Hopelijk kunnen met de inzichten in dit boek ook elders bruggen worden geslagen.
□ Annemarie Estor
Teike Asselbergs, Ineke van Hamersveld, Cas Smithuijsen, Deniz Ünsal, Kunst als brug. Turks-Nederlandse culturele relaties na 2000, Boekmanstudies/Bilgi University, Amsterdam/Istanbul, 2012, 257 blz. ISBN 978-90-6650-118-8.
| |
| |
| |
Rubens, schilder en diplomaat
Stond Rubens niet als de belangrijkste kunstenaar van zijn tijd bekend, dan zouden wij hem nu als een van de voornaamste diplomaten van de zeventiende eeuw gedenken. Onder dit motto presenteerde Gerhard Finckh, directeur van het Von der Heydt-Museum in Wuppertal, de voorbije winter een tentoonstelling over de geniale Vlaamse schilder. Dankzij talenkennis, eruditie en voorname omgangsvormen kon die zich ontwikkelen tot een prominent vredesonderhandelaar aan de Europese hoven. Rubens leefde in een tijd van voortdurende oorlogsdreiging en -voering (zijn levensloop, van 1577 tot 1640, valt volledig binnen de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, die pas in 1648 beëindigd werd met de Vrede van Münster). Zijn eerste diplomatieke missie kreeg hij al toen hij als jonge schilder in dienst stond van de hertog van Mantua. Na zijn terugkeer in Antwerpen vertrouwde Albrecht en Isabella, die hem tot hofschilder benoemden, hem geregeld geheime onderhandelingen toe. Zijn grootste diplomatieke succes boekte hij toen hij in opdracht van de Spaanse Koning met Karel I van Engeland vredesbesprekingen ging voeren (1629-30). Met succes.
Oorlog was in Rubens' ogen niets dan geldverspilling en rampspoed. Onopgeloste conflicten verlammen de handel (hij zag zijn eigen stad Antwerpen achteruitgaan ten gevolge van de blokkade van de Schelde). Het thema oorlog en vrede is in zijn schilderkunst alomtegenwoordig. Het is de verdienste van deze tentoonstelling daarop attent te maken. Om de zegen van de vrede en het onheil van de oorlog uit te beelden putte Rubens uit traditionele christelijke motieven en uit de klassieke Oudheid. De Romeinse geschiedenis leverde bekende voorbeelden van morele deugd en aan de Griekse mythologie kon hij heel wat figuren en thema's ontlenen. In de catalogus van de tentoonstelling gaat Gerhard Finckh uitvoerig in op het neostoïcijnse gedachtegoed dat Rubens van Justus Lipsius overnam: passies liggen aan de oorsprong van godsdienstoorlogen, en die moet men overwinnen door redelijkheid en pragmatisme. Finckh gaat zelfs zover zich af te vragen in hoeverre Rubens, gezien zijn voorliefde voor de (heidense) Stoa, nog wel als een overtuigde voorvechter van de katholieke Contrareformatie beschouwd mag worden. Jammer genoeg houdt hij geen rekening met een andere bron die Rubens' christelijk-humanistische gedrevenheid gevoed heeft: de ignatiaanse traditie. Ook in de andere opstellen van de catalogus worden Rubens' contacten met de jezuïeten en de opdrachten die zij hem gaven wel vermeld, maar niet dat de schilder zich op een dieper vlak met de geest van de orde verbonden voelde. Nochtans vertegenwoordigden de jezuïeten binnen de Contrareformatie een stroming die de nadruk legde niet op de dogmatische kant van het christelijk geloof, maar op een persoonlijke geestelijke beleving die gepaard gaat met een rationele benadering van praktische, en dus ook politieke vraagstukken. In die stroming zijn neostoïcijnse moraal en christelijke geloofsovertuiging goed met elkaar te verzoenen. De wijze waarop Rubens in zijn grootse ontwer- | |
| |
pen met heidense
en christelijke motieven jongleert, laat vermoeden dat er voor hem in zijn eigen beleving tussen beide inspiratiebronnen geen scheidslijn lag.
Hoe dan ook, door de vele afbeeldingen, informatieve essays en het handige chronologisch overzicht achteraan in het boek biedt deze publicatie een mooie gelegenheid om Rubens als diplomaat beter te leren kennen. De positie die hij als briljant kunstschilder verwierf, wendde hij ten volle aan om te ijveren voor de vrede. Zelden waren kunst en politiek zo innig verweven.
□ Jan Koenot
Gerhard Finckh en Nicole Hartje-Grave (red.), Peter Paul Rubens, een uitgave van het Von der Heydt-Museum, Wuppertal, 2012, 366 blz., 25 euro, ISBN 978-38-9202-085-1.
| |
Literatuur
Als je weg bent
‘Waarom gaan we via het geschrevene op jacht naar de schrijver? Waarom kunnen we hem niet met rust laten? Waarom zijn de boeken niet voldoende?’. Marja Pruis citeert deze woorden, die ze las in Julian Barnes' Flauberts papegaai, in het laatste hoofdstuk van Als je weg bent, het boek waarin ze tracht uit te vissen welk mens er schuilging achter het werk van de in 2009 overleden Patricia de Martelaere.
Al bij het begin van het boek stelde ik me als lezer dezelfde vraag. Het wordt namelijk heel snel duidelijk dat Patricia de Martelaere alle aandacht voor haar persoonlijk leven schuwde. Ze wilde dat haar werk voor zich sprak en dat er niet meteen gezocht werd naar biografische elementen. In interviews ging ze al te persoonlijke vragen uit de weg. Meer nog, desgevraagd ontkende ze elke link tussen haar werk en haar persoonlijk leven. Ook van de intimi waar Marja Pruis gesprekken mee voert, krijgt ze dit steeds te horen. En de kinderen van Patricia de Martelaere laten ‘via een zegsman weten zich ongerust te maken’ over Pruis' haar biografische intenties.
Het lezen van Als je weg bent gaf me daarom in eerste instantie een ongemakkelijk gevoel. De persoonlijke, intieme informatie in het boek kreeg er een roddelachtig karakter door, het leken haast per ongeluk en stiekem gelekte brokstukjes uit een leven dat zich daar niet voor wilde openstellen. Daar kwam nog bij dat de toon van het boek me erg ‘Hollands’ overkwam, wat enigszins bevreemdend werkt als je leest over een Vlaamse schrijfster.
Maar de wrevel ebde langzaam weg. Marja Pruis is zich immers goed bewust van de (ethische) dilemma's en valkuilen van het werk dat ze zich heeft voorgenomen. Zo neemt ze zich na een uitgebreid gesprek met Tom van Hove, de tweede echtgenoot van Patricia de Martelaere, voor ‘met niemand meer te praten. Wat heb je uiteindelijk aan al die halve en zijdelingse verhalen van mensen die haar ook maar eenzijdig, en op zeker moment, hebben gekend? En
| |
| |
die bovendien eigenlijk het liefst niks zouden vertellen? Ik zou er beter aan doen me helemaal op haar werk te concentreren’. Wat later in het boek schrijft ze dat ‘de raadsels alleen maar groter [worden]’. En wanneer Marja Pruis vrij uitgebreid verslag doet over het (Hugo) ‘Bremsdrama’ zegt ze eerlijk dat de reden waarom ze hierover schrijft ‘zeker te maken [heeft] met de beschikbaarheid van materiaal’ en ‘met het verhaal dat ik kennelijk kies te vertellen’. Die eerlijkheid doet het boek goed. Maar wat zeker zo belangrijk is, is dat Marja Pruis zich effectief voornamelijk concentreert op het werk van Patricia de Martelaere. Ze is in dat werk ‘gedoken’, heeft het zich eigen gemaakt en laat er haar eigen gedachtegang op los. Dat levert boeiende passages op, want het staat buiten kijf dat zowel de romans, de gedichten als de essays van Patricia de Martelaere een bijzonder rijk (filosofisch, psychologisch) gedachtengoed bevatten en dat ze literair van hoog niveau zijn.
Het is de combinatie van een aarzelende zoektocht naar de ‘mens’ Patricia de Martelaere, de passie van Marja Pruis voor haar werk en de zoektocht naar wat dat werk (onder meer over haar) vertelt, dat ik als lezer een rijker beeld krijg, dat het geheel meer wordt dan de som van de delen.
□ Johan Van der Auweraert
Marja Pruis, Als je weg bent. Over Patricia de Martelaere, Prometheus, Amsterdam, 2013, 191 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-4461-821-1.
| |
Romeinse liefde
De Romeinse dichter Propertius (50-15 v.Chr.) staat bekend om zijn vurige maar ook geleerde liefdesgedichten. Die combinatie is voor lezers lastig en de dichter is dan ook niet erg populair. De in 1991 verschenen vertaling van W.A.M. Peters, in stroeve hexameters, maakte de zaak er niet beter op.
Des te beter dat nu eindelijk een bundel Propertius in echte Nederlandse verzen is verschenen. De vertaalster, Mieke de Vos, toonde haar talenten eerder in een welkome vertaling van de dichteres Sappho. Zij heeft nu Propertius' eerste boek, dat geheel in het teken staat van zijn geliefde Cynthia, apart in vertaling uitgebracht. Dat is een gelukkige keus: zo wordt de lezer niet overweldigd door het materiaal en blijft de omvang beperkt tot die van een normale dichtbundel.
De gedichten zijn vertaald in ritmische vrije verzen, dus zonder de dwangbuis van een vast metrum. Ook dat pakt goed uit, al zijn de verzen gemiddeld wel nogal lang. Het bekende eerste gedicht opent bijvoorbeeld zo: Cynthia trof mij het eerst met haar ogen, mij arme man, / voorheen vrij van het verlangen naar vrouwen. / Onder het juk van de liefde bezweek mijn fiere blik, / hij zette zijn voet in mijn nek en ik boog. De regels corresponderen zo met de (lange) verzen van het Latijn. Misschien zou een vertaling in vrije verzen zonder dat ‘een-op-een-principe’ nog beter kunnen werken.
Elk gedicht (gemiddeld een pagina groot) is door de vertaalster onderverdeeld in ‘strofen’ van vier tot tien re- | |
| |
gels, al naar gelang de inhoud. Daardoor ontstaat letterlijk ruimte in de tekst, iets wat bij het lezen prettig werkt.
Deze nieuwe vertaling oogt en klinkt fris en geïnspireerd. Zo blijkt een moeilijk toegankelijke Romeinse dichter tóch bereikbaar. Op meer dan één manier zelfs, want het Latijnse origineel staat steeds naast de vertaling afgedrukt. Een kort en goed nawoord en een verklarende woordenlijst ronden de bundel af.
□ Vincent Hunink
Propertius, Liefdesgedichten, vertaling Mieke de Vos, Uitgeverij P, Leuven, 2012, 63 blz., 16 euro, ISBN 978-90-7943-380-3.
|
|