| |
| |
| |
Boeken
Literatuur
F. Springer
Op 7 november 2011 overleed plotseling de Nederlandse schrijver F. Springer (pseudoniem van Carel Jan Schneider). Springer maakte in 1962 zijn debuut met de verhalenbundel Bericht uit Hollandia. Het jaar erop kondigde zijn uitgever een roman van de auteur aan: Met stille trom. Maar na het lezen van de drukproef trok Springer het boek terug, enerzijds omdat hij het bij nader inzien niet meer dan een ‘gemiddeld indianenverhaal’ vond, anderzijds omdat hij meende dat sommige van de beschreven personages zo herkenbaar waren geportretteerd dat zij zich gekwetst zouden kunnen voelen. Deze angst was niet helemaal onbegrijpelijk: het boek was, zij het losjes, gebaseerd op de ervaringen die Springer had opgedaan toen hij vier jaar als bestuursambtenaar op Nieuw-Guinea had doorgebracht. In 2011 vond Springer de drukproef terug; hij herlas zijn roman - en vroeg zich af waarom hij publicatie destijds zo bezwaarlijk had gevonden. In de loop van het jaar bewerkte hij het manuscript en voorzag het van een voorwoord waarin beknopt de geschiedenis van de publicatie van dit boek wordt geschetst - en zo is Met stille trom in 2012 alsnog postuum verschenen.
Met stille trom beschrijft de wederwaardigheden van een groepje Nederlanders op Nieuw-Guinea, in de nadagen van de koloniale overheersing. Anders dan uit Indonesië, dat Nederland nu niet bepaald zonder slag of stoot verliet, vertrok Nederland met stille trom uit Nieuw-Guinea - de titel van het boek verwijst naar deze geruisloze aftocht. In veel opzichten is de roman vergelijkbaar met het latere werk van Springer. Op luchtige toon wordt verhaald over de onderlinge twisten tussen Nederlandse ambtenaren, over hun moeilijkheden met eigenzinnige missionarissen en zendelingen, over de problemen die een doorgedraaide antropoloog veroorzaakt, en over het mislukte avontuur van twee onvoldoende voorbereide bergbeklimmers die de enige top in de regio willen beklimmen. Dan zijn er nog de conflicten tussen de verschillende stammen in het gebied, die - mede door toedoen van voornoemde antropoloog, die graag een authentieke stammenstrijd wil zien en beschrijven - uit de hand dreigen te lopen, en om tactvol maar krachtdadig ingrijpen van de Nederlandse bestuurders vragen.
De kracht van het verhaal schuilt - zoals kenmerkend is voor het werk van Springer - niet zozeer in wat er wordt verteld, maar in wat onnadrukkelijk en bijna en passant, door middel van de beschrijvingen van de diverse gebeurtenissen, wordt gesuggereerd over de
| |
| |
verhoudingen tussen de verschillende personen. Bij dit alles wordt de daadwerkelijke betekenis van de Nederlandse aanwezigheid op Nieuw-Guinea danig gerelativeerd: het stelde allemaal niet zo veel voor, het leidde tot weinig resultaat... De grondtoon die ook het latere werk van Springer kenmerkt - een unieke mengeling van milde ironie en smeulend heimwee om wat geweest is - klinkt in het boek al op.
Met stille trom is een mooie aanvulling op het al bekende oeuvre van Springer - het boek toont eens te meer dat hij een van de meest lezenswaardige Nederlandse schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog is.
□ Herman Simissen
F. Springer, Met stille trom. Een journaal, Querido, Amsterdam / Antwerpen, 2012, 235 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-2144-212-9.
| |
Postume roman van Ivo Michiels
Een maand voor hij op 7 oktober 2012 op negentachtigjarige leeftijd overleed ten gevolge van een hartaanval, stuurde Ivo Michiels het manuscript van Maya Maya naar zijn uitgever De Bezige Bij. De band tussen titel en uitgeverij is niet toevallig. Als een bezige bij is Ivo Michiels blijven schrijven tot aan zijn dood. Na zijn traditionele romans, kwamen de experimentele romans, eerst de vijfdelige alfa-cyclus, daarna het tiendelige Journal brut. Het laatste deel daarvan, De mirakelen, Elizabeth, de mirakelen verscheen in 2001. In 2011 verscheen een adaptatie van zijn tiendelig magnum opus als een nieuw kloek boek van zevenhonderd bladzijden met de titel Mag ik spreken? Journal brut-een reconstructie. En nog stokte de woordenstroom niet. Uit de begeleidende brief bij het manuscript van Maya Maya blijkt dat hij verhalen die al eerder links en rechts in tijdschriften verschenen waren, nu gebundeld had tot een unieke tekst, die hij met veel humor als ‘voorbarig postuum’ bestempelde.
De korte roman waarmee Maya Maya begint heeft als intrigerende titel ‘Het hart, het is de reden’.
Die elliptische zin wordt vier bladzijden verder vervolledigd tot: ‘Het hart, het is de reden waarom ik hier lig’. De ik-verteller is een oude schrijver die op de intensive care-afdeling van een ziekenhuis ligt ‘na een hartpanne met suikerziekte erboven op’. Vanuit zijn bed observeert hij medepatiënten en verpleegsters. Ze hebben namen die allemaal met a beginnen: Alex, Ashley, Angie, Angel, Amandine. Hij vermengt die namen, maakt van zijn verpleegsters personages die hij in zijn verbeelding (of zijn dromen?) erotiserende verhalen laat vertellen. ‘Schrijven is constant in brand staan’, noteert Amandine die aan haar 999ste liefdesbrief bezig is, gericht aan een treinopzichter die echter niet reageert op haar niet mis te verstane seksuele avances.
In Maya Maya spat het schrijfplezier van elke bladzijde, zoals dat ook in zijn vorige boeken het geval is. Michiels pasticheert Gezelle, schrijft herinneringen op aan boeken die hij gelezen heeft, zoals Je me souviens en Adelaïde, maar laat de namen van hun auteurs,
| |
| |
Georges Perec en Gerard Walschap, achterwege, hij citeert met instemming Pessoa: ‘Vertellen is creëren, want leven is niet meer dan geleefd hebben’.
In het taal vuurwerk van Maya Maya trekt Michiels voor een laatste keer al zijn registers open: hij creëert nieuwe werkwoorden: ‘zoals ik daar te roerlozen lig’, ‘Boven 's mans grijzende baardje driehoekt een wittig gezicht’, ‘een gebrild paar glazenglunderend op huwelijksreis’. Zijn stijl is nog altijd even exorciserend, zijn associaties en paradoxen even inventief, zijn litanieachtige opsommingen en herhalingen even beroezend.
Na de korte roman ‘Het hart, het is de reden’ sluit Maya Maya af met de dialoog die Michiels heeft geschreven voor een project van het theatercollectief Skagen, in 2000 gesticht door acteurs die hun opleiding hebben genoten in Toneel Dora van der Groen in Antwerpen. De voorstelling ging in december 2005 in première en handelt over Iqaluit, de hoofdstad van Nunavut, het land van de Inuit ten noordoosten van Canada. De tekst van Michiels is een dialoog gevoerd via Skype tussen een actrice in Antwerpen en een Inuit in Iqualit. Van zijn tekst is dan een draaiboek gemaakt. De leden van het theatercollectief kozen voor Michiels als tekstschrijver omdat hij muzikaal en filmisch schrijft en een grote voorliefde voor het zappen heeft, staat op de website van Skagen. Dat is meteen een voortreffelijke samenvatting van Michiels' stijl.
Niet in verbitterd zwijgen eindigen, ‘pratend het kerkhof betreden’ is het levensmotto van Ivo Michiels, schreef Cyrille Offermans in het speciale Michielsnummer van Deus ex Machina in 2011.
In Maya Maya doet Michiels dat met humor, verbeeldingskracht en stilistische grandeur.
□ Joris Gerits
Ivo Michiels, Maya Maya, De Bezige Bij, Amsterdam, 2013, 104 blz., 19,90 euro, ISBN 978-90-2347-856-0.
| |
Geschiedenis
Mao's massamoord
In november 1957, bij de groots opgezette herdenking van de Oktoberrevolutie van 1917, verkondigde de Russische leider Nikita Chroesjtsjov dat de Sovjet-Unie binnen vijftien jaar de Verenigde Staten niet alleen zou evenaren, maar zelfs zou overtreffen in de productie van alle belangrijke goederen. Uitgedaagd door de woorden van Chroesjtsjov kondigde de Chinese leider Mao Zedong op zijn beurt aan, dat China binnen vijftien jaar de productie van Groot-Brittannië zou evenaren en overtreffen. Om deze doelstelling te verwezenlijken besloot Mao tot een versnelde collectivisatie van landbouw en industrie, een programma dat als naam de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ kreeg. Privébezit werd afgeschaft; de bevolking moest in communes gaan wonen, waar geen plaats meer was voor het traditionele gezinsleven en bijvoorbeeld gezamenlijk werd gegeten in grote gaarkeukens.
| |
| |
Onlosmakelijk verbonden met de Grote Sprong Voorwaarts was een keiharde, draconische repressie. Daarbij werden (mogelijke) critici van het nieuwe beleid door kaderleden van de Communistische Partij monddood gemaakt - door openbare vernederingen, martelingen, gevangenisstraffen of moord. Maar er was alle reden voor kritiek op de Grote Sprong Voorwaarts. Zo werden, om slechts een voorbeeld te noemen, veel landarbeiders ingezet om de beoogde productie van staal te halen; hun landbouwgereedschap werd om dezelfde reden omgesmolten. Maar het ontbrak deze landarbeiders aan de benodigde vakkennis om staal te kunnen maken; daardoor werd de nagestreefde staalproductie niet gehaald. En vanwege het gebrek aan mankracht nu er minder landarbeiders beschikbaar waren, liep in de landbouw de productie sterk terug - er was zo sprake van een ingrijpende instorting van de Chinese economie. Een enorme hongersnood was het gevolg - terwijl de Chinese regering desondanks een deel van de landbouwproductie exporteerde om geen gezichtsverlies te lijden tegenover andere mogendheden.
In zijn boek Mao's massamoord schetst de historicus Frank Dikötter een ronduit schokkend beeld van de Grote Sprong Voorwaarts. Zijn studie is voor een belangrijk deel gebaseerd op tot voor kort niet toegankelijke lokale archieven - de centrale archieven van de Communistische Partij blijven vooralsnog hermetisch gesloten voor historisch onderzoek. Dikötter komt tot de conclusie dat minimaal 45 miljoen Chinezen zijn omgekomen tijdens de Grote Sprong Voorwaarts - ofwel gestorven door de honger, ofwel vermoord vanwege al dan niet vermeend verzet tegen het gevoerde beleid. Deze schatting is, aldus de auteur, aan de behoudende kant: hij sluit niet uit dat het feitelijk om 55 tot 60 miljoen doden ging. Het meest onthutsende daarbij is, dat ten minste een deel van de leiding van de Communistische Partij precies op de hoogte was van de enorme aantallen slachtoffers van de hongersnood en de repressie - maar niettemin lange tijd onverkort vasthield aan de ingezette koers, omdat de afgekondigde doelstellingen nu eenmaal moesten worden gehaald...
Dikötter heeft een indrukwekkende studie geschreven, die in alle, soms gruwelijke, details een even verhelderend als ontluisterend beeld geeft van de geschiedenis van China in de tweede helft van de twintigste eeuw, van de leiding van de Communistische Partij - waarbinnen voortdurend een machtsstrijd woedde - en van Mao in het bijzonder.
□ Herman Simissen
Frank Dikötter, Mao's massamoord. De geschiedenis van China's grootste drama 1958-1962, uit het Engels vertaald door Tiny Mulder en Ronald Kuil, Uitgeverij Unieboek / Het Spectrum, Houten/Antwerpen, 2011, 496 blz., 31 euro, ISBN 978-90-4910-649-2.
| |
Een bespookte tijd
Tijd speelt een sleutelrol in het werk van historici: het ambacht van het geschiedschrijven, en niet in de laatste plaats de afbakening van het studieobject (de ge- | |
| |
schiedenis), berust op specifieke opvattingen over tijd. Doorgaans houden historici hun opvattingen over tijd onuitgesproken, of zijn die onbewust geworden, als resultaat van jarenlange training en historiografische routine. Want is het eigenlijk ook niet erg eenvoudig, misschien zelfs enigszins banaal? Bestuderen historici niet gewoon de gebeurtenissen en processen die zich in het verleden hebben afgespeeld, en behoort niet alles wat in het heden plaatsgrijpt tot het gereserveerde actieterrein van sociale wetenschappers van diverse pluimage zoals sociologen en economen? Berber Bevernage, historicus aan de Universiteit Gent, valt niet in de categorie van historici die de tijd onbesproken laten of akkoord gaan met deze eenvoudige opvatting over heden en verleden. In zijn fascinerende boek History, Memory, and State-Sponsored Violence. Time and Justice promoveert Bevernage de tijd tot protagonist van zijn betoog.
Vertrekkend van een zorgvuldige analyse van hoe in Argentinië, Zuid-Afrika en Sierra Leone omgegaan wordt met de pijnlijke herinneringen aan jaren- of decennialang traumatisch politiek geweld, problematiseert Bevernage de eenvoudige en scherpe afbakening die al te vaak gemaakt wordt tussen verleden en heden. Deze afbakening is meestal in het voordeel van machtselites en dadergroepen. Door wat zich in het verleden heeft afgespeeld definitief te verwijzen naar het verleden, of: tot ‘geschiedenis te maken’, proberen ze het heden te ontdoen van de spoken die de herinnering aan dat verleden in het heden blijft oproepen. Zo proberen ze straffeloosheid te bewerkstelligen: amnestie en een als therapeutisch omschreven ‘closure’ worden dan in een adem uitgesproken. De spoken van de herinnering laten het heden echter niet zo snel met rust; zij eisen rechtvaardigheid. Dit is hoe slachtoffers tijd beleven: voor hen is het verleden helemaal nog geen geschiedenis geworden, zij worden dagelijks met de pijn van het verlies en het trauma van het ondergane geweld geconfronteerd. Voor hen blijft het verleden actueel, ook in het heden. In een intrigerende beweging stelt Bevernage vervolgens dat historici, die in hun werk doorgaans uitgaan van een strikte scheiding tussen verleden en heden, een objectieve bondgenoot dreigen te worden van diegenen die er belang bij hebben om wat zich in het verleden heeft afgespeeld, ook daadwerkelijk tot geschiedenis te maken. Dat historici het moeilijk hebben om afstand te nemen van deze tijdsopvatting, èn dat ze zich daarom ook bijzonder ongemakkelijk voelen ten aanzien van de spectrale tijd van slachtoffers, is volgens Bevernage niet verwonderlijk. Het is immers de centrale tijdsopvatting van de moderniteit, waarin het heden voortdurend een breuk wil realiseren met het verleden om in gestrekte draf de toekomst tegemoet te snellen. Deze analyse vormt voor Bevernage het vertrekpunt om op zoek te gaan
naar alternatieve chronosofieën, die het historici mogelijk moeten maken om de eis tot rechtvaardigheid die van een spectrale tijdsopvatting uitgaat te adresseren. Deze boeiende conceptuele zoektocht leidt langs het werk van auteurs zoals Braudel, Althusser en Derrida. Bevernage brengt in een doorgaans heldere
| |
| |
en bevattelijke stijl verslag uit van deze zoektocht, wat zeker niet altijd even vanzelfsprekend is. Een conceptuele schakel die de argumentatie nog had kunnen verrijken, is een diepgaande reflectie op trauma en de temporele dimensies waarin traumatische herinnering zich manifesteert, bijvoorbeeld in repetitieve ‘flashbacks’.
Berber Bevernage heeft een uitmuntend boek geschreven, waarmee hij zich naar mijn aanvoelen toont als een van de grootste talenten onder de huidige generatie jonge Vlaamse historici.
□ Maarten Van Alstein
Berber Bevernage, History, Memory, and State-Sponsored Violence. Time and Justice, Routledge, New York, 2012, 250 blz., ISBN 978-04-1582-298-5.
| |
Kunst
Giuseppe Penone
‘Tijd’ is voor een boom een andere realiteit dan voor een mens. Toch zijn mens en boom diep met elkaar verwant. Ze lijken op elkaar, de nerven van de bladeren herinneren aan menselijke zenuwbanen, zoals overigens ook de aderen van het marmer doen denken aan onze bloedvaten. Op die continuïteit en complementariteit tussen menselijke en natuurlijke vormen is heel het oeuvre van de Italiaanse beeldhouwer Giuseppe Penone gebaseerd. Zijn werk ontvouwt zich als een gestage verkenning van het raakvlak tussen mens en natuur, door middel van bescheiden ingrepen in de natuur of tactvolle bewerking van de materie: hout, glas, leder, gesteente, water. Wat hij tot stand brengt, stemt tot bewustwording en nadenken. Penones sculpturen zijn nooit opzienbarend. Alleen een stille, aandachtige blik zullen ze hun subtiele rijkdom openbaren.
Over Penones beeldhouwwerken is nu bij het Mercatorfonds een prachtige, lijvige monografie verschenen. Laurent Busine, directeur van het Musée des Arts Contemporains in Le Grand-Hornu, onder wiens leiding dit boek gestalte kreeg, heeft voor een thematische liever dan een chronologische voorstelling van het oeuvre gekozen. Elk hoofdstuk groepeert een selectie van werken waarin een specifiek orgaan of vermogen van de mens centraal staat: de longen en het ademen, de ogen en het zien, de huid en het voelen, vervolgens het hart, het bloed, het geheugen, het spreken. Zo kan de lezer nagaan hoe Penone de verschillende kanalen waardoor mens en natuur met elkaar communiceren onderzoekt. De foto's van de werken - in zwart-wit of in kleuren - komen goed uit op het matte papier waarvoor men gekozen heeft, zodat het boek overeenstemt met de sereniteit en ingetogenheid van het oeuvre zelf. Elk hoofdstuk begint met een algemene inleiding op het thema en eindigt met een toelichting bij bepaalde werken. Vooraan in het boek staat een briljant opstel van Didier Semin, docent kunstgeschiedenis aan de École Nationale Supérieure des Beaux-Arts van Parijs, die het oeuvre van Penone met een groot inlevingsvermogen presenteert en de diepgang en relevantie ervan bespreekt. Van een andere aard is het interview van Benjamin Buchloh met
| |
| |
Penone dat aan Semins opstel voorafgaat. De kunsttheoreticus Buchloh (hoogleraar aan de universiteit van Harvard) stelt intellectualistische vragen, alsof de kunstenaar op grond van vooropgestelde ideeën te werk gaat en naar ‘essenties’ op zoek is. Penone weet zich gelukkig goed te verdedigen. Uit zijn antwoorden blijkt duidelijk hoe er naast een rationeel verstaan van de werkelijkheid ook een andere benadering mogelijk is, een soort poëtisch begrijpen dat voor een gezond en vervullend menselijk leven ten minste even noodzakelijk is. Dat men uitgerekend Buchloh als interviewer gekozen heeft, kan men betreuren, maar het gesprek levert wel interessant materiaal op.
Het boek bevat achteraan een uitvoerige bibliografie, een lijst van tentoonstellingen, een beknopte biografie en een lijst van de afgebeelde werken. Deze publicatie is zonder meer aan te bevelen aan wie van Penone houdt, zijn werk wil ontdekken of zich erin wenst te verdiepen.
□ Jan Koenot
Laurent Businne (red.), Giuseppe Penone, Mercatorfonds, Brussel, 2012, 408 blz., 69,95 euro, ISBN 978-90-6153-796-0 (Engelstalig).
|
|