| |
| |
| |
Hans Achterhuis
Ayn Rand door de bril van Hannah Arendt
Bijna had ik in Brussel mijn trein gemist. Het boek dat ik las vroeg al mijn aandacht. Toen de trein het station binnendenderde en mij voorbijreed, merkte ik dat te laat op. De achterste wagon haalde ik met moeite. Het boek dat mij meesleepte, was The Fountainhead van Ayn Rand, dat ik aan het herlezen was. Net als de eerste keer was het verhaal weer intrigerend en spannend. Gelukkig was ik allerlei details, die voor de plot belangrijk waren, vergeten.
Van de vele discussies die ik sinds het verschijnen van De utopie van de vrije markt heb gevoerd, waren die met de libertarische aanhangers van Rand zowel uiterst interessant als ongemeen fel. Zij verweten mij vooral dat ik mijn boek geschreven zou hebben om Rands ideeën, waar ik het van meet af aan totaal mee oneens zou zijn geweest, verdacht te maken. Ik zou mij niet echt in haar boeken hebben verdiept, ze zelfs nauwelijks hebben gelezen.
Die kritiek raakte mij, omdat ze haaks stond op mijn eigen beleving van het werk van Rand. Ik behoor niet tot de soort filosofen die er zijn levenswerk van maakt om denkers of ideeën waar ze het niet mee eens zijn, eindeloos uit te diepen om ze zo stevig mogelijk de grond in te boren. Ik kan mij niet voorstellen dat ik mij geheel begraaf in een filosoof die mij tegenstaat. Ook al verwerp ik bepaalde opvattingen van een filosoof, zijn werk moet mij wel aantrekken en fascineren. Anders kan ik het onmogelijk intensief bestuderen.
| |
| |
Dat geldt zeker voor Ayn Rand. Ik dacht dat ik mijn fascinatie voor Atlas Shrugged in De utopie van de vrije markt niet onder stoelen of banken had gestoken. Veel recensenten hebben dat onderkend door erop te wijzen dat ik die roman als ‘meeslepend’ beschreef, het anarchistische pleidooi van Rand ‘voor het sterke, vrije en creatieve individu dat zich niet wenst te conformeren’ bewonderde en de utopisch/dystopische opzet en plot van Atlas Shrugged origineel en spannend vond.
Zoals gezegd, de aanhangers van Rand met wie ik discussieerde waren het hier niet mee eens. Al twee jaar wordt er in hun kringen gewerkt aan een uitgebreide weerlegging van mijn boek, waarin alle onjuiste citaten en onterechte verdachtmakingen stuk voor stuk aan de kaak zullen worden gesteld. Helaas is de verschijning ervan al verschillende keren uitgesteld. Voorlopig blijf ik er met spanning op wachten.
De antwoorden op mijn vraag om vast wat voorbeelden te geven, waren tot dusver teleurstellend. Een eerste verwijt dat ik kreeg, was dat Ayn Rand nooit en nergens een utopie zou hebben geschetst. In haar filosofie van het objectivisme zou er geen enkele plaats zijn voor utopische beschouwingen. Dat ik bovendien deze zogenaamde utopie als ‘Atlantis’ durfde typeren, liet helemaal zien dat ik niets van het objectivisme begreep. Die naam komt van Plato en er was, op Immanuel Kant na, geen filosoof waaraan Rand een grotere hekel had. Mijn antwoord aan deze Rand-adepten luidde dat het tweede hoofdstuk van het laatste deel van Atlas Shrugged, waarin de nieuwe gemeenschap die John Galt gesticht heeft, beschreven wordt, een veelzeggende titel draagt: ‘The Utopia of Greed’. Het daaraan voorafgaande hoofdstuk is getiteld ‘Atlantis’. Dit simpele gegeven hadden mijn discussiepartners over het hoofd gezien, wat ik malicieus weet aan de kenmerkende blindheid van utopisten voor de werkelijkheid die zich direct onder hun ogen bevindt. Hoe dit ook zijn mag, mij werd beloofd dat er op dit punt opheldering zou worden gevraagd bij het Amerikaanse Ayn Rand Institute. Wat kon Rand wel met deze twee titels hebben bedoeld? Ook dit antwoord wacht ik nog steeds af.
Dit soort filosofische gekissebis nam ondertussen niet weg dat ik steeds meer voorbeelden tegenkwam van mensen die zonder directe aanhangers te zijn, het werk van Rand mateloos bewonderden. Veel mensen aarzelen niet om te stellen dat haar boeken hun leven hebben veranderd. In het algemeen blijkt de ster van Rand zo'n veertig jaar na haar dood nog steeds te rijzen. Dat gebeurt zowel in Europa, waar ze meer en meer bekendheid krijgt, als in de Verenigde Staten, waar ze al lang een fenomeen is. Het viel mij op dat mensen die publiekelijk hun favoriete boek kozen als vrienden met wie ik er privé over sprak, steeds The Fountainhead noemden. Veel meer dan door Atlas Shrugged, worden mensen kennelijk geraakt door Rands andere grote roman. Daar wilde
| |
| |
ik dan ook de aantrekkingskracht, die ik zelf bij eerste lezing ervaren had, van onderzoeken. De bijna gemiste trein in Brussel was er een gevolg van.
| |
Homo faber als ideale mens
Om te begrijpen waarom The Fountainhead zoveel lezers aanspreekt, introduceer ik kort Hannah Arendts fundamentele onderscheid tussen drie menstypen, die elk gekoppeld zijn aan een specifieke activiteit in de wereld. In haar hoofdwerk The Human Condition, waarvan de titel bij de verschillende herdrukken van de Nederlandse vertaling (helaas niet de af en toe krakkemikkige vertaling zelf) voortdurend veranderde en dat ik als Vita Activa citeer, beschrijft Arendt de verschillende manieren waarop mensen zich actief tot hun omgeving en elkaar kunnen verhouden. Ze gebruikt daarvoor drie huis- tuin- en keukenwoorden, die bij haar echter een zware filosofische lading krijgen: arbeiden, werken en handelen. De arbeidende mens betitelt Arendt als een animal laborans, de werkende mens als homo faber, terwijl de handelende mens zich vooral als zoön politikon beweegt binnen het netwerk van de menselijke betrekkingen. Bij het arbeiden zijn mensen gericht op hun levensonderhoud. Arbeid en consumptie zijn intrinsiek met elkaar verbonden: mensen arbeiden om te kunnen consumeren. Wanneer zij werken, bouwen mensen daarentegen een blijvende wereld die zij als een tehuis bewonen. Terwijl de producten van het arbeiden in de consumptie snel verteerd worden, geven de producten van het werken een blijvende structuur en duurzaamheid aan de wereld. In het handelen, ten slotte, maken mensen zich met hun woorden en daden zichtbaar in de relaties met hun medemensen.
In mijn analyse van The Fountainhead zal ik de onderscheidingen van Arendt verder uitwerken. De nadruk zal daarbij vallen op het werken van de homo faber. Het viel mij als lezer namelijk van meet af aan op dat Ayn Rand haar hoofdpersoon de grondhouding van de homo faber meegeeft. De door Arendt genoemde kenmerken van deze houding komen alle terug bij Howard Roark, de held van het boek. The Fountainhead biedt voor mij het meest fraaie literaire voorbeeld van de homo faber. ‘De ideale man’ die Rand als romanfiguur wilde creëren (Rand 1993, blz. viii), blijkt exact het ideaaltype te zijn van de homo faber die Arendt beschrijft. In mijn verwijzingen naar de roman zal ik de pagina's van het origineel aanhouden, maar dankbaar gebruik maken van De eeuwige bron, de goed lopende Nederlandse vertaling.
Het eerste kenmerk van de homo faber is dat hij de natuur met geweld aan zijn wil onderwerpt. Terwijl de zwoegende animal laborans om in leven te blijven zich voegt naar de ritmes van de natuur en de aarde, is
| |
| |
de homo faber altijd ‘een aanrander van de natuur’ geweest (Arendt 1994, blz. 138). ‘De boom die moet worden omgehakt om hout te leveren, [...] ijzer, steen of marmer, gedolven uit de schoot der aarde’, dat zijn voor hem de materialen om zijn eigen menselijke wereld te bouwen.
Vrij nauwkeurig schetst Arendt hier de levenshouding waarmee Howard Roark vanaf de eerste pagina van The Fountainhead de wereld tegemoet treedt. Hij staat op een rots om naar beneden te duiken.
Hij keek naar het graniet. Dit te kunnen bewerken, dacht hij en er muren van te maken. Hij keek naar een boom. Die te kunnen splijten en er planken van te kunnen zagen. Hij keek naar een roestkleurige streep op de stenen en dacht aan de ertsen die de grond verborgen hield. Deze te kunnen smelten en als ijzeren balken te laten oprijzen tegen de hemel. Deze rotsen dacht hij, zijn hier voor mij, wachtend om gespleten, opengereten, gebeukt en herboren te worden; wachtend op de vorm die mijn handen ze zullen geven. (Rand 1993, blz. 16)
Wanneer de homo faber optreedt als ‘de heer en meester’ van de gehele aarde die hij wil onderwerpen en veranderen, betekent dit volgens Arendt automatisch dat hij zich verzet tegen de idee van een God Schepper. De meest bekende oermythe waarin dit verbeeld wordt, is natuurlijk die van Prometheus. ‘De menselijke productiviteit moest per definitie uitmonden in een opstand zoals die van Prometheus, omdat de door de mens geschapen wereld niet kan worden gebouwd, zonder de door God geschapen natuur aan te randen’ (Arendt 1994, blz. 138). Hetzelfde motief vinden we terug in het exemplarische gesprek dat Roark voert met Cameron, bij wie hij als architect in de leer wil gaan.
‘Wanneer heb je besloten om architect te worden?’ |
‘Toen ik tien was.’ |
‘Waarom heb je besloten architect te worden?’ |
‘Toen wist ik nog niet waarom. Maar de reden is dat ik nooit in God heb geloofd.’ |
‘Klets nou geen onzin.’ |
‘Omdat ik van deze aarde hou. Maar dat is dan ook alles waar ik van hou. Van de vormen van de dingen die op deze aarde zijn, hou ik helemaal niet. Die wil ik veranderen.’ |
Prometheus komt pas naar voren aan het einde van de roman, in de verdedigingsrede voor een jury die een oordeel over Roark moet vellen omdat hij een woningbouwproject dat hij ontworpen had vernietigd heeft, de meest filosofische tekst uit de roman die Rand als essentieel voor haar filosofie van het objectivisme beschouwde en daarom opnam
| |
| |
in For the New Intellectual (Rand 1961, blz. 83-94). ‘Duizenden jaren geleden ontdekte de eerste mens hoe hij vuur kon maken’ (Rand 1993, blz. 677). Zo begint Roark zijn indrukwekkende rede, waarin hij de lof van de grote uitvinders en scheppers uit de menselijke geschiedenis zingt en die mij liever is dan het ellenlange filosofische betoog dat Rand John Galt in Atlas Shrugged laat afsteken. Het beeld van de mens ‘die weigert zich te onderwerpen, rijst op in de eerste regels van elke legende, die de mensheid over haar begin heeft neergeschreven. Prometheus werd aan een rots geketend en door de gieren verslonden, omdat hij het vuur van de goden had gestolen’.
Een deel van deze filosofische rede van Roark is regelrecht geïnspireerd door de beroemde versie van het Prometheusverhaal die Plato in de gelijknamige tekst de sofist Protagoras in de mond legt (Protagoras 320c). Vergeleken met de dieren die over klauwen en warme vachten beschikken en hun voedsel kant-en-klaar in de natuur vinden, is volgens Protagoras de mens bij de schepping ‘naakt, ongeschoeid, ongedekt en ongewapend’. Daarom rooft Prometheus het vuur van Hephaestus en de technische kennis van Athene om de mens te helpen om in de vijandige natuur zijn eigen wereld op te bouwen. Roark herhaalt dit oude thema in zijn pleitrede. Ook volgens hem ‘komt de mens ongewapend ter wereld. [...] De mens heeft geen klauwen, geen slagtanden, geen horens, geen geweldige spieren. Hij moet zijn voedsel aanplanten of hij moet erop jagen. Om te planten moet hij denken. Om te jagen heeft hij wapens nodig en om wapens te maken [...] denkvermogen’ (Rand 1993, blz. 679).
Na het geweld en de opstand is volgens Arendt het derde kenmerk van de homo faber die de wereld inricht en verandert, dat hij dit doet aan de hand van een model dat hij ontwerpt.
Dit model kan een voorstelling zijn die ons voor ogen of voor de geest staat, of een schets waarin deze voorstelling reeds concrete vorm heeft gekregen. Zowel in het ene als het andere geval is wat aan het werk van de vervaardiging tot leidraad strekt, buiten de vervaardiger gelegen en gaat het aan de feitelijke vervaardiging vooraf. (Arendt 1994, blz. 139)
Deze eigen werkelijkheid van het model, van het ontwerp aan de hand waarvan de homo faber te werk gaat, heeft volgens Arendt Plato bij zijn leer van de ideeën of vormen geïnspireerd. De ambachtsman die een bed of stoel maakt, diende hem als voorbeeld. Van alle verschijningen in onze wereld bestaat een ‘hemelse’ vorm of idee waarvan deze meer of minder geslaagde kopieën zijn.
Dat ontwerp en blauwdruk centraal staan in het leven van de architect Roark hoeft geen betoog. Bij zijn sollicitatie is Cameron niet geïnte- | |
| |
resseerd in wat hij te zeggen heeft of in zijn eventuele referenties, maar alleen maar in zijn tekeningen. Op dezelfde wijze neemt Roark later in zijn eigen architectenbureau ook zijn medewerkers aan. Hij wil alleen hun ontwerpen zien, de mensen hier los van interesseren hem uitdrukkelijk niet.
Vanwege de macht die de homo faber op grond van het model dat hij ontworpen heeft, over de natuur uitoefent, is als vierde kenmerk het proces van het vervaardigen en produceren omkeerbaar. Deze omkeerbaarheid vinden we niet bij de animal laborans die zijn levensproces gaande houdt via de goederen die hij direct consumeert en evenmin bij de handelende mens die voor de uitkomst van zijn woorden en daden altijd afhankelijk blijft van zijn medemensen. ‘Slechts homo faber kan, met het beeld van het toekomstige product voor ogen, in vrijheid besluiten het al dan niet te maken, en ook slechts hij kan, met het werk van zijn handen voor ogen, in vrijheid besluiten het al dan niet te vernietigen’ (Arendt 1994, blz. 142).
In The Fountainhead komt deze omkeerbaarheid het scherpst tot uiting in de vernietiging van het sociale woningbouwproject dat Roark heeft ontworpen. Hij heeft vastgelegd dat zijn blauwdruk hiervoor integraal moet worden uitgevoerd. Dat gebeurt niet: Peter Keating die dit aan hem beloofd heeft, moet compromissen sluiten. Tegen de afspraak in passen andere architecten zijn ontwerp aan. Daarom vernietigt de schepper het. Dominique Francon, de geliefde van Roark, maakt het van dichtbij mee wanneer de glasscherven en brokken verwrongen metaal over haar neer regenen.
Tijdens de flitsende uitbarsting die de muren uit elkaar scheurde en het gebouw op een vulkaan deed lijken, dacht ze aan de man die zich ergens daarbinnen bevond, aan de bouwer die moest vernietigen, die elk kwetsbaar punt van dat bouwwerk kende, die het evenwicht tussen belasting en steun had geschapen; ze dacht aan hem terwijl hij die sleutelposities opzocht en de springladingen plaatste, een geneesheer die tot moordenaar was geworden. (Rand 1993, blz. 616)
Een vijfde kenmerk van homo faber dat Arendt onderstreept, is zijn hang naar afzondering. In tegenstelling tot animal laborans die als ‘kuddedier’ graag met anderen samen arbeidt en leeft, verkiest hij de eenzaamheid. ‘Dat zich afzonderen van anderen is een noodzakelijke voorwaarde voor elk meesterschap, dat bestaat in het alleen zijn met, het zich concentreren op de “idee”, de in de geest gevormde voorstelling van het te maken ding’ (Arendt 1994, blz. 159).
Ook de politieke vormen van samenzijn, van het eendrachtig met anderen spreken en handelen, vallen volgens Arendt volledig buiten
| |
| |
het perspectief van homo faber. ‘Pas wanneer hij ophoudt met werken en zijn product af is, kan hij uit zijn afzondering treden. Historisch gezien is het enige publieke domein, het enige ontmoetingspunt dat althans verband houdt met de activiteit van homo faber, de marktplaats waar zijn producten worden uitgestald’ (Arendt 1994, blz. 159).
In zijn al eerder genoemde pleitrede bevestigt Roark deze analyse. ‘De schepper leeft voor zijn werk. Hij heeft geen andere mensen nodig. Zijn hoofddoel ligt in hemzelf’ (Rand 1993, blz. 679). Natuurlijk weet Roark als architect dat hij opdrachtgevers nodig heeft, zodat hij zijn ideeën tegen betaling kan laten uitvoeren. En net als Arendt onderstreept hij dat dit op de markt gebeurt. Voor de homo faber zijn alle relaties marktrelaties. ‘Mensen ruilen onderling hun werk uit met vrije wederzijdse instemming en tot wederzijds voordeel wanneer hun persoonlijke belangen overeenstemmen en wanneer ze de uitwisseling allebei wensen. [...] Dit is de enige mogelijke relatie tussen gelijken’ (Rand 1993, blz. 682).
Los van de filosofische beschouwingen in zijn rede maakt Rand keer op keer duidelijk dat Roark niet geïnteresseerd is in zijn medemensen en dat hij hen niet begrijpt. Wanneer hij als student van zijn college wordt verwijderd, denkt hij na over de woorden van de rector. ‘Hij had veel mensen ontmoet zoals de rector, maar hij had ze nooit begrepen. [...] Hij kende zijn eigen beweegredenen; die van anderen kon hij echter niet thuisbrengen, want hij had nooit geleerd om over anderen na te denken’ (Rand 1993, blz. 27). Wanneer Roark later als architect zonder werk zit, raadt zijn vriend Austen Heller hem aan zich in zijn mogelijke cliënten te verdiepen. Het gesprek dat zich tussen hen ontvouwt, is verhelderend.
‘Je moet met mensen leren omgaan.’ |
‘Dat kan ik niet. Ik schijn geboren te zijn zonder het zintuig dat je daarvoor nodig hebt.’ |
‘Je kunt het aankweken.’ |
‘Een ander kan dat misschien, maar ik niet. Bovendien, ik hou niet van mensen met wie je op een speciale manier moet omgaan.’ |
Maar je kunt niet met je handen over elkaar blijven zitten. Je moet erop uittrekken en opdrachten zien te krijgen.’ |
‘Ik kan de mensen niets vertellen waarop ze me een opdracht zullen geven. Ik kan alleen mijn werk laten zien. Als dat ze niets zegt, kan ik ze ook niets anders vertellen. Ik heb niets voor ze behalve mijn werk; mijn werk is het enige dat we gemeen hebben. En ik heb geen zin om ze iets anders te vertellen, wat dan ook.’ |
‘Uiteindelijk heb je toch ook andere mensen nodig, is het niet Howard?’ |
‘Natuurlijk. Waar lach je om?’ |
| |
| |
‘Ik heb altijd gedacht dat je het meest anti-sociale dier was dat ik ooit had ontmoet.’ |
‘Ik heb mensen nodig die me werk geven. Ik bouw nu eenmaal geen mausoleums. Dacht je dat ik ze op een andere manier nodig had? Op een meer persoonlijke manier?’ |
‘Jij hebt niemand nodig op een meer persoonlijke manier?’ |
‘Nee.’ |
(Rand 1993, blz. 159) |
Arendts beschrijving van de homo faber culmineert in een lofzang op het kunstwerk. Net als Rand verbindt ze de totstandkoming hiervan met het denkproces van de mens. ‘Het neerschrijven van een verhaal of een gedicht, het schilderen van een portret, het boetseren van een beeld of het componeren van een melodie, houdt natuurlijk verband met de gedachte die eraan vooraf is gegaan, maar wat werkelijk de gedachte tot een tastbare realiteit maakt en dingen van de gedachte schept, is hetzelfde vakmanschap dat, met het oerwerktuig van de menselijke hand, de andere duurzame dingen van het menselijke kunstproduct schept’ (Arendt 1994, blz. 166).
The Fountainhead brengt deze centrale verbinding tussen denken en vakmanschap schitterend tot uitdrukking. Hier ligt mijns inziens ook de ongehoorde aantrekkingskracht van de roman. Als kunstenaar sluit Roark geen enkel compromis, hij weigert ook maar de kleinste verandering van zijn ideeën en ontwerpen. Op authentieke wijze blijft hij in het scheppingsproces zichzelf. Omdat Rand hem situeert tegenover ‘tweede hands mensen’, die hun eigen ik verloochenen en anderen napraten en navolgen, straalt de ster van de hoofdpersoon des te helderder. Daardoor valt het de lezer ook nauwelijks op dat deze voorbeeldige hoofdpersoon als menselijk ideaal beperkt blijft. Hij is niet ‘de ideale man’, zoals Rand stelt, maar de ideale homo faber; het samen met andere mensen handelen valt buiten zijn perspectief. Rands grote vertelkunst verbergt dit manco, ontkent het zelfs als manco.
Zonder iets af te willen doen aan de literaire kracht van haar roman wil ik proberen de beperkingen van de hoofdpersoon zichtbaar te maken. Wanneer we Roark beschouwen als de ideale totale mens, komen we in het gevaarlijke politieke en maatschappelijke vaarwater dat ik, naar aanleiding van Atlas Shrugged, haar vervolgroman op The Fountainhead, heb geanalyseerd in mijn boek De utopie van de vrije markt.
| |
Handelende mensen
Om duidelijk te maken wat er in The Fountainhead ontbreekt, ga ik terug naar de oermythe van Prometheus, die Rand via Howard Roarks rede
| |
| |
maar half doorgeeft. Volgens Protagoras slaagden de eerste mensen er ondanks de giften van Prometheus niet in om op goede wijze met elkaar samen te leven. ‘Zij bezaten nog niet de politieke kunst’. Het gevolg was dat ze ruziënd uit elkaar gingen, waardoor het menselijk ras met de ondergang werd bedreigd. Zeus stuurt dan Hermes naar hen toe ‘om aan het mensdom Eergevoel en Recht te brengen: deze zouden de sieraden der staten en de samenhechtende banden van vriendschap zijn’ (Protagoras 322c).
Het belang van deze tweede gift wordt door Rand ontkend. Politieke vaardigheden zijn niet nodig wanneer mensen vanuit hun rationele eigenbelang produceren en op de markt hun producten vrij kunnen verhandelen. Het in relatie met anderen opbouwen van een samenleving door wetten en regels af te spreken en een staat of een andere vorm van een gemeenschap te stichten en te onderhouden, vallen volledig buiten het perspectief van homo faber.
Juist vanwege dit beperkte en eenzijdige perspectief is het instructief om de verheerlijking van de homo faber door Rand te vergelijken met Machiavelli, die in zijn werk de lofzang zingt van het gezamenlijke politieke handelen. Wanneer Machiavelli het heeft over de weldoeners van de vroege mensheid, de soort figuren die Rand in haar volgende roman als Atlassen typeert, heeft hij het over de mythische stichters van vrije steden als Aeneas en Romulus en over wetgevers als Lycurgus en Solon. ‘Gelukkig de staat waar een burger geboren wordt die wijs genoeg is om een wetstelsel te ontwerpen dat geen herziening behoeft en dat een veilig bestaan garandeert’ (Machiavelli, Discorsi 1.2,4).
Hier horen wij een heel ander geluid dan in de verheerlijking van uitvinders, kunstenaars en wetenschappers dat bij Rand weerklinkt. Natuurlijk wil ik de Discorsi niet tegen The Fountainhead uitspelen. Het gaat mij erom het perspectief van de homo faber naast dat van de politiek handelende actor te plaatsen. Elk afzonderlijk zijn ze eenzijdig, kortzichtig en gevaarlijk. Ze hebben elkaar nodig, dienen elkaar aan te vullen. Dat elk mens daarnaast in leven wil blijven en daarom aspecten van de animal laborans in zich heeft, wil ik hier zowel tegen Rand als tegen Machiavelli beklemtonen. De minachting die Rand tentoonspreidt tegen de tweedehands mensen die alleen maar willen overleven, lijkt mij te elitair.
Arendt onderkent zowel de verleidingen als de gevaren van het vervangen van het politieke handelen door het maken van de homo faber. De verleidingen zijn duidelijk. In tegenstelling tot de homo faber beheerst de handelende mens de uitkomst van zijn daden niet. Hij is voortdurend van anderen afhankelijk, hij moet rekening houden met zowel hun coöperatie als hun tegenwerking. Hoe verleidelijk is het dan om een blauwdruk van de samenleving te ontwerpen die je met macht kunt
| |
| |
realiseren. Plato begon hier al mee in de Politeia. Zoals de beeldhouwer een standbeeld maakt, wilde hij de ideale Staat ontwerpen. In lijn hiermee ‘is het nog maar een kleine stap naar de constructie van een utopisch politiek systeem, dat zou zijn op te bouwen aan de hand van een model, gemaakt door iemand die de techniek van de menselijke aangelegenheden beheerst’ (Arendt 1994, blz. 225).
De utopie van Atlas Shrugged lijkt als vanzelfsprekend uit het homo faber-perspectief van The Fountainhead voort te komen. John Galt en de andere helden uit dit eerste boek zien er dan ook geen been in om hun scheppingen, ja zelfs de hele maatschappij, te vernietigen, zoals Howard Roark dat met zijn bouwproject doet. De menselijke samenleving is echter niet ontworpen als een bouwproject dat men kan vernietigen om het te vervangen door een beter ontwerp. In Atlas Shrugged vallen in tegenstelling tot in The Fountainhead dan ook de nodige slachtoffers bij de dystopische vernietiging van de maatschappij. Deze kan bovendien onmogelijk, zoals de homo faber en de utopist menen, vanuit een tabula rasa, een leeggemaakte bouwgrond, helemaal opnieuw worden opgebouwd.
In een verhelderende passage discussiëren Dominique Francon en haar tweede echtgenoot Gail Wynand over de vraag of het mogelijk is om van het menselijk leven een kunstwerk te maken (Rand 1993, 496, 497). Wynand meent dat kunstwerken alleen in de materie bestaan, ‘niet in het vlees’. Dominique houdt hier tegenin hartstochtelijk vast aan het bijna onmogelijk lijkende concept van het leven als kunstwerk. Ze ziet het gerealiseerd in Howard Roark, de man op wie ze verliefd is. Het is niet verwonderlijk dat in onze tijd waarin filosofen het belang van Het leven als kunstwerk (Dohmen 2008) vurig aanprijzen, The Fountainhead veel lezers blijft inspireren en fascineren. Toch zou ik hun dringend aanraden om naast deze meeslepende roman, ook auteurs als Arendt en Machiavelli als aanvulling en tegenwicht te bestuderen.
| |
Literatuur
Hans Achterhuis, De utopie van de vrije markt, Lemniscaat, Rotterdam, 2010. |
Hannah Arendt, Vita Activa, Boom, Amsterdam, 1994. |
Joep Dohmen, Het leven als kunstwerk, Stichting Maand van de Filosofie, Rotterdam, 2008. |
Niccolo Machiavelli, Discorsi. Gedachten over staat en politiek, Ambo, Amsterdam, 1997. |
Plato, Verzameld Werk, Deel II, Ambo, Baarn, 1980. |
| |
| |
Ayn Rand, The Fountainhead, Penguin Group, New York, 1993 (1943). |
Ayn Rand, De eeuwige bron, Luiting-Sijthof, Amsterdam, 1999. |
Ayn Rand, Atlas Shrugged, Penguin Group, New York, 1992 (1957). |
Ayn Rand, For the New Intellectual. The Philosophy of Ayn Rand, Random House, New York, 1961. |
|
|