| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Een prachtige en imposante hulp bij het lezen van de Psalmen
De hoogleraren Frank-Lothar Hossfeld (Bonn) en de op Paasmorgen 2010 overleden Erich Zenger hebben zich sinds enkele decennia een blijvende plaats verzekerd in het onderzoek en de uitleg van de Psalmen. Zij stellen zich daarbij steeds een tweeledig doel. In de eerste plaats wordt elke psalm tegemoet getreden als een op zichzelf staande tekst die dan ook als zodanig wordt gelezen en uitgelegd. Maar in de tweede plaats, en dat is het nieuwe van hun aanpak, zijn de auteurs ervan overtuigd dat de volgorde waarin de Psalmen uiteindelijk terecht zijn gekomen geen kwestie van toeval is geweest, maar juist getuigt van een zeer bewust aangestuurde compositie. Het spreekt dan ook vanzelf dat beide geleerden erg veel werk hebben gemaakt van de redactie van het Psalmboek. Daarbij moet men onder andere denken aan steekwoordverbindingen, herhalingen en thematisch gegroepeerde psalmen, zoals dat in dit derde, imposante deel bijvoorbeeld het geval is voor de Psalmen 120-134 die alle zijn voorzien van hetzelfde opschrift (‘Pelgrimslied’) of voor de Psalmen 146-150 die ook eenzelfde opschrift delen (‘Halleluja’).
Hoewel het heel lang heeft geduurd voordat dit derde deel werd gepubliceerd - het eerste deel verscheen al in 1993 - wordt dit lange wachten ruimschoots beloond. Alleen al de literatuuropgaven, die vijfendertig pagina's beslaan, vormen een onontbeerlijke hulp voor verdere studie, wanneer men na hun uitvoerige toelichtingen nog dieper in deze prachtige gebeden van het Oude Israël wil doordringen.
| |
| |
Wie zich, in welke vorm en voor welk doel dan ook, met de Psalmen bezighoudt, kan zich eenvoudigweg niet permitteren om dit standaardwerk ongezien en ongebruikt in de kast te laten staan.
□ Panc Beentjes
Frank-Lothar Hossfeld en Erich Zenger, Die Psalmen III: Psalm 101-150 (in de serie: Die Neue Echter Bibel, Lieferung 41), Echter Verlag, Würzburg, 2012, 531-914 blz., 34 euro, ISBN 978-34-2902-360-7 (Duits).
| |
Relativering, humor en hoop: een theoloog kijkt terug
Niet zelden blijken theologen die hun herinneringen op schrift stellen, op enig moment van hun leven de deur naar hun kerk met een harde klap achter zich dicht te hebben gesmeten. Dat is absoluut niet het geval bij Niek Schuman (o1936) die tijdens zijn werkzame leven achtereenvolgens gereformeerd predikant in de Zaanstreek was, docent Oude Testament aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en bijzonder hoogleraar liturgiewetenschap in Kampen. Ondanks een kerkscheuring, discussies over sprekende slangen in het scheppingsverhaal, drijvende bijlen in 2 Koningen 6:6, en keiharde standpunten met betrekking tot schepping of evolutie bleef hij - zij het altijd kritisch en geëngageerd naar kerk en samenleving - trouw aan zijn kerkgenootschap.
Schuman heeft zijn leven ‘opgeknipt’ in perioden van telkens tien jaar en deze weer in subparagrafen onderverdeeld. Zo krijgt de lezer een goed overzicht over allerhande ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de oprichting van de Wereldraad van Kerken, de stichting van de staat Israël, de vrouwenemancipatie, zijn engagement bij de politieke theologie in Zuid-Amerika, maar ook met zijn wetenschappelijke carrière en zijn talloze publicaties.
Aanvankelijk zou dit boek de titel Van huis uit gereformeerd dragen. Maar bij nader inzien zag hij de dubbelzinnigheid daarvan in. Het zou immers bij de lezers ook de gedachte kunnen voeden dat hij zijn gereformeerde kerk de rug had toegekeerd. Hoewel hij het er ‘soms wel benauwd’ heeft gekregen, ‘wonnen humor en wijdere blik het ruimschoots daarvan’.
Het boek is overigens geen strikt chronologisch verslag van zijn leven en werk. Herhaaldelijk volgt hij dan ook meer de lijn van een bepaalde thematiek dan een strikt tijdspad. In het slothoofdstuk komen veel van die thematieken in een soort overweging nogmaals terug.
De laatste twintig pagina's bevatten aantekeningen en een groot reservoir aan literatuurverwijzingen. Juist die zorgen voor een mooie inbedding in een grotere geschiedenis.
□ Panc Beentjes
Niek Schuman, Mijn jaren van geloven. Voorgoed verleden, blijvend visioen, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2012, 348 blz., 25 euro, ISBN 978-90-2114-309-5. |
| |
| |
| |
Maatschappij
Mijmeringen over nieuwe media, mensen en macht
‘Dit boek is vele dingen’, luidt de aanhef van het eerste hoofdstuk en al zal dat wel voor de meeste boeken opgaan, voor dit boek geldt het zeker. Het is overduidelijk een ei dat moest worden gelegd. Ben Caudron, socioloog, internetondernemer, managementconsultant en kritisch observator van nieuwe technologieën putte bij het schrijven rijkelijk uit zijn beroeps- en levenservaring. Hij maakte nogal wat mee, in het ICT-wereldje. Om te beginnen de pioniersjaren van het internet die hem deden dromen van een radicaal democratische samenleving. Wat een pracht van een uitvinding, dat internet, dat iedereen toegang geeft tot informatie en toelaat om de stem te verheffen. Maar wat een geamputeerd gebruik wordt er vandaag van gemaakt. Wat een kansen blijven er liggen, in ondernemingen, in de journalistiek, in de politiek. En welke grote gevaren loeren er om de hoek: verlies van privacy van consumenten, ongecontroleerde concentratie van macht, manipulatie van burgers door grote ondernemingen en staten, onverantwoorde technologische toepassingen die ‘ons tot knecht herleidt’.
Ben Caudron richtte, samen met zijn broer, het naar eigen zeggen eerste nieuwe mediabedrijf in Vlaanderen op, dat onder andere voor de eerste website van Stubru (Studio Brussel) zorgde. Hij maakte de roes mee van de ICT-zeepbel en de ontnuchtering toen zij uiteenspatte. Uit die tijd, rond de eeuwwisseling, deed hij als ondernemer zure ervaringen op met managers die meer oog hebben voor kwartaalcijfers en bonussen dan voor wat er in de onderneming wordt gemaakt. Caudrons visie op het management is door die ervaring getekend. Het hele boek door haalt hij uit naar managers die hij stereotiep en bitter ‘gespuis in maatpak’ noemt. Hij pleit voor een soepeler vorm van ondernemen. Met minder hiërarchie en meer samenwerking. Een beetje anarchie kan geen kwaad op de werkvloer, zo'n jongensachtig sfeertje van knutselkamers en garages waar, makkers onder mekaar, van alles wordt uitgeprobeerd zonder dat op het uur wordt gelet. De nieuwe media maken zo'n manier van werken pas echt mogelijk, meent Caudron, die zich opwerpt als een alternatieve managementconsultant.
Het boek kent een centrifugale opbouw. De eerste hoofdstukken zijn autobiografisch getint en bieden een verslag van de ondernemersperikelen van Caudron en zijn broer Jan. Men komt er nogal wat petite histoire tegen uit het wereldje van het internet-ondernemen in de jaren negentig. Gaandeweg verruimt de horizon en wijdt Caudron beschouwingen aan grote sociale mediabedrijven als Facebook, Youtube en Twitter, die de gebruikers aanzetten tot ‘verleuking’ van hun sociaal leven zodat ze zich des te gewilliger onderwerpen aan de cynische, want puur op winst gerichte, doelstellingen van de bedrijven die hen verleiden. Hij bekritiseert de kortzichtige houding van
| |
| |
mediabedrijven die in hun zoektocht naar ‘klanten’ (dat wil zeggen naar adverteerders) journalistieke ernst en betrouwbaarheid graag inruilen voor amusement. En hij waarschuwt voor nieuwe vormen van controle en disciplinering vanwege almaar schimmiger wordende machtsconglomeraten. In de laatste hoofdstukken komt de auteur tot algemene beschouwingen over de verhouding tussen ‘mens en technologie’. Het zijn dystopische bladzijden die te denken geven.
Centraal in het boek staat de paradox dat een technologie die mensen zou kunnen emanciperen, hen toch dom en onmachtig houdt. Dat maakt de auteur, die zelf zo van hoop was vervuld in de beginjaren van het internet, kwaad en ontgoocheld. ‘Aan de oorsprong van dit essay ligt veel emotie’, waarschuwt hij. Daar is niets op tegen, maar toch valt te betreuren dat die gevoelens van hoop, ontgoocheling, woede, onbegrip en soms ronduit misprijzen al te weinig zijn versmolten tot een serene, humane gestemdheid. Een beetje minder branie en straffe taal had het boek naar mijn gevoel sterker gemaakt.
□ Walter Weyns
Ben Caudron, Niet leuk? Mijmeringen over nieuwe media, mensen en macht, Pelckmans, Kalmthout, 2012, 236 blz. 19,50 euro, e-book 15 euro, ISBN 978-90-2896-064-0. |
| |
U kletst uit uw nek
Sommige boekjes zijn alleen al omwille van de titel het lezen waard en U kletst uit uw nek past zonder twijfel in deze categorie. Het boekje onderzoekt de manier waarop politiek en kiezers door de media beïnvloed kunnen worden, waarbij de titel losweg verwijst naar een bekende uitspraak van de Nederlandse politicus Piet Hein Donner die zich vaak erg kritisch uitlaat tegenover de pers. Hoewel mediaprofessor Rens Vliegenthart zich voornamelijk toespitst op de situatie in Nederland - dat met de doortocht van Pim Fortuyn en Geert Wilders net een woelig decennium achter de rug heeft - wegen vandaag in zowat alle westerse democratieën de media steeds zwaarder door op de politiek. Toch valt de vraag wat nu juist de aard en de draagwijdte van deze ogenschijnlijke invloed is niet meteen eenduidig te beantwoorden. Het vermogen van de media om stevig op de dagelijkse politieke agenda te wegen, lijkt op het eerst gezicht alvast veel groter, dan de mogelijke invloed op het concrete beleid.
De afgelopen decennia was er een enorme evolutie in het oude, aan onderdanigheid grenzende, respect van journalisten voor de politicus en de daarbij horende trage, diepgravende journalistiek. De oude politieke logica, waarbij enkel inhoud van tel was, evolueerde naar een publieke logica waarbij het vermogen van een politicus om het (steeds minder honkvaste) publiek voor zijn standpunt te winnen centraal komt te staan. Tegenwoordig is de slinger volledig doorgeslagen naar een medialogica waarbij de politicus over
| |
| |
mediagenieke vaardigheden dient te beschikken en zich kort en kernachtig moet kunnen uitlaten over allerhande, ook niet-politieke, onderwerpen. Ook krijgen extreme standpunten (zoals bijvoorbeeld inzake migratie) en negatieve ontwikkelingen (bijvoorbeeld over de economie) proportioneel meer aandacht dan vroeger.
De invloed van de media op politiek en kiezers laat zich evenwel het duidelijkst aflezen wanneer politieke kennis, politiek cynisme en politieke participatie worden gemeten. Zo zal de focus op conflicten de politieke participatie verhogen of zal een overdreven aandacht voor strategieën het cynisme in de hand werken.
Tot besluit toont Rens Vliegenthart aan dat politieke macht vaak effectief vertaald kan worden in mediamacht. Indien de politicus echter op een of andere manier de controle verliest over zijn omgeving, dan zal hij ook weer de controle over de media verliezen. Omgekeerd bestaat er duidelijk niet zoiets als objectieve journalistiek en zijn de media vooral geïnteresseerd in het vertellen van een goed verhaal. Het effect van dit verhaal op het publiek is evenwel in de meeste gevallen onbedoeld en onopvallend. Voor de auteur is het alvast duidelijk dat de media een gedeelde verantwoordelijkheid dragen voor de mate van cynisme en ontevredenheid bij de kiezer en tegelijk hebben ook politici de verantwoordelijkheid om hier niet te gemakkelijk in mee te gaan. De ideeën in U kletst uit uw nek zijn vaak summier uitgewerkt, maar het werkje is doorspekt met heel wat concrete voorbeelden en mondt enigszins verrassend uit in een oprecht en moedig pleidooi tot journalisten en politici voor zelfcontrole in woelige politieke tijden. Dat maakt het om meer dan alleen de titel het lezen waard.
□ Gert Van Langendonck
Rens Vliegenthart, U kletst uit uw nek. Over de relatie tussen politiek, media en de kiezer, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2012, 158 blz., 15 euro, ISBN 978-90-3513-759-2. |
| |
Kunst
Een kunstgeschiedenis volgens het echtpaar Cordia
Vertrekkend vanuit de collectie van de Triton Foundation schrijft kunsthistoricus Sjraar Van Heugten een geschiedenis van de avant-gardes in de schilderkunst. Het echtpaar Willem en Marijke Cordia zijn verzamelaars die zich sinds 1996 volledig op de periode 1870-1970 stortten en zo deze indrukwekkende collectie avant-gardekunst opbouwden. Bijgevolg is het een geschiedenis volgens de smaak van de Cordia's. Willem (1940-2011) had een eerder kleurrijke en harmonieuze smaak, Marijke houdt meer van abstraherend en experimenteel werk.
De grote vernieuwende scholen komen alle aan bod. Als eersten de impressionisten, waaronder Manet en
| |
| |
Degas. Zij betrekken het moderne stadsleven in hun werk en gebruiken voor het eerst de plein-air techniek. Verder volgen de postimpressionisten, met veel aandacht voor de school van Les Nabis, de fauvisten, de expressionisten, de kubisten, de futuristen, de eerste abstracten en de surrealisten. In de Tritoncollectie zijn van al deze stromingen werken van grote en minder grote namen vertegenwoordigd. Ongeveer 250 werken zijn mooi en op groot formaat afgebeeld in het boek. Aanvullend zijn ook sleutelwerken uit andere privé- en museumcollecties toegevoegd.
Tot de Tweede Wereldoorlog zijn de avant-gardestromingen min of meer duidelijk afgebakend en te onderscheiden van elkaar. De twee laatste hoofdstukken van het boek hebben aandacht voor de avant-garde na 1940 in respectievelijk de Verenigde Staten en Europa. Abstractie, nieuwe figuratie, pop art en minimalist art zijn de uitdrukkingsvormen van veel minder hechte kunstkringen. Bovendien zijn de vooroorlogse avant-gardestromingen vaak wegbereiders voor de kunstenaars van de tweede helft van de twintigste eeuw.
Naar aanleiding van de publicatie organiseert de Kunsthal Rotterdam een tentoonstelling met werken uit de Tritoncollectie. De getoonde werken hangen niet per stroming bij elkaar, maar zijn verspreid over twaalf ruimtes. Er werd gezocht naar visuele verbanden en verrassende combinaties, waardoor iedere ruimte een specifieke sfeer ademt. Op 16 oktober 2012 werden uit de expositie helaas 7 meesterwerken gestolen, waaronder ‘La liseuse en blanc et jaune’ van Matisse.
La liseuse en blanc et jaune
Op de plaats van de gestolen werken werden andere opgehangen. Zo blijven toch nog vele pareltjes uit de recente kunstgeschiedenis te bezichtigen.
□ David Vermeiren
Sjraar Van Heugten, Avant-gardes. 1870 to the Present. The Collection of the Triton Foundation, Mercatorfonds, Brussel, 2012, 568 blz., 94,95 euro, ISBN 978-03-0018-872-1. |
|
Een selectie van de collectie is te zien in de Kunsthal Rotterdam (7 oktober 2012 - 20 januari 2013). Museumpark, Westzeedijk 341, 3015 AA Rotterdam. |
| |
Zwarte romantiek
Onder impuls van Felix Krämer wijdt het Stadel Museum (Frankfurt) een tentoonstelling aan een stroming die zich vanaf de Verlichting in de westerse kunst onder steeds wisselende vormen heeft doorgezet: de ‘zwarte romantiek’. Met deze uitdrukking - ontleend aan de titel van een studie van de Italiaanse literatuurwetenschapper Mario Praz
| |
| |
over de romantische literatuur - wordt geen specifieke stijl noch periode aangeduid, maar veeleer een gevoeligheid voor de duistere krachten die ook in een overheersend rationalistisch tijdperk op de menselijke psyche een onmiskenbare aantrekkingskracht blijven uitoefenen. Onder die noemer wordt een verband gelegd tussen de romantiek (in de strikte zin van het woord), het symbolisme en het surrealisme, drie opeenvolgende richtingen die aan de nachtzijde van het leven gestalte gaven. De tentoonstelling begint met Goya, verkent dan achtereenvolgens de Engelse, Franse en Duitse romantiek, duikt in het Belgische, Franse en Duitse symbolisme en besluit met vertegenwoordigers van het surrealisme. Naast dat van klinkende namen - Füssli, Géricault, Delacroix, C.D. Friedrich, Redon, Moreau, Minne, Khnopff, Ensor, Böcklin, Munch, Dali, Ernst, Magritte, Klee... - ontdekt de bezoeker ook werk van minder bekende artiesten. Wat al deze kunstenaars gemeen hebben, is aandacht voor het irrationele, de dromen, angsten, de donkere, vreemde, gevaarlijke krachten die aan het werk zijn in mens en maatschappij en kunnen leiden tot verblinding, terreur en geweld. Hoe zij daarmee omgaan, is telkens verschillend. Met het irrationele kan men flirten of vechten, men kan het ontmaskeren of cultiveren, er intellectueel door gefascineerd zijn of existentieel mee worstelen. Het volstaat de boven vermelde namen nog eens te overlopen om te beseffen dat er heel wat ervaringen en houdingen mogelijk zijn. Het is de sterkte van de tentoonstelling die allemaal bij elkaar te brengen, al zullen sommigen dat als een zwakte beschouwen: het begrip is zo rekkelijk dat het op te veel kunstenaars van toepassing is en de eigenheid van elk oeuvre miskent.
De catalogus helpt wel om verbanden te ontdekken. Het lijvige boek bevat naast enkele algemene opstellen een aparte inleiding voor elke afdeling van de tentoonstelling. Als toemaatje worden de lezer drie hoofdstukken aangeboden over zwarte romantiek in de literatuur, de opera en de film. Het boeiendst vind ik de beschouwingen van Manuela B. Mena Marqués over Goya (‘Goya und die dunkle Schönheit’) en die van Johannes Grave over de verleidelijke kracht van kunstwerken zelf (‘Unheimliche Bilder’): beelden kunnen veel meer zijn dan zomaar voorstellingen van een beklemmende wereld, ze worden zelf schrikbarende krachten die de kunstenaar die ze te voorschijn tovert en de toeschouwer die ernaar kijkt verlokken als de blik van Medusa en meeslepen in de afgrond. Ten slotte: in de catalogus wordt de zwarte romantiek niet zonder enige humor behandeld. Uit respect voor wie last heeft van ‘triskaidekaphobie’ (angst voor het getal 13) heeft Felix Krämer ervoor gezorgd dat bladzijde dertien in deze publicatie ontbreekt.
De tentoonstelling loopt in Frankfurt tot 20 januari 2013. In het voorjaar van 2013 is ze in het Parijse Musée d'Orsay te zien.
□ Jan Koenot
| |
| |
Felix Krämer (red.), Schwarze Romantik. Von Goya bis Max Ernst, Hatje Cantz, Ostfildern, 2012, 305 blz., 45 euro, ISBN 978-37-7573-372-4 (Duits), 978-37-7573-373-1 (Engels). |
| |
Literatuur
De dag dat we Andy zijn arm afzaagden
De roman met de omineuze titel De dag dat we Andy zijn arm afzaagden van voormalig journalist Marnix Peeters is ongetwijfeld het meest gehypete Vlaamse debuut van de laatste jaren. Met blurb als ‘een nieuwe literaire sensatie’ (Herman Brusselmans), ‘Verfilmen. Onmiddellijk’ (Jan Mulder) en ‘Een nieuwe John Irving is geboren!’ (Erik van Looy) op het omslag en het buikbandje, kan geen enkele lezer meer onbevooroordeeld aan de lectuur beginnen. In de weken na de lancering van de roman kreeg de auteur ook ruime en welwillende aandacht van zijn vroegere collega's, wat hij zich op een charmante manier liet welgevallen. Puik werk van dezelfde uitgeverij die de presentatie van de debuutroman van Maarten Inghels een week later iets minder handig aanpakte.
Maar hoe zit het met Andy en zijn arm? We blijven in ieder geval niet op onze honger zitten, want die gaat er al op bladzijde 13 af. In de openingsbladzijden werden we dan al uitvoerig geconfronteerd met stront, kots en ontbindende kadavers. ‘Stront’ mag gerust een leidmotief heten in het leven van de ik-figuur, Werner Plöts, die we ontmoeten als kostganger van de geheimzinnige gezusters Crique bij wie hij door zijn vader op een minder mooie dag is achtergelaten. Hij maakt er kennis met de onfortuinlijke Andy, die niet alleen een arm maar later ook op gewelddadige wijze het leven verliest - zoals overigens vrijwel alle personages met wie Werner Plöts in contact komt, inclusief zijn beste kameraad, de beer Orzas. Na zijn passage bij de zussen Crique, trekt het ik-personage samen met zijn beer de wijde wereld in, op zoek naar het geluk. Aan kortstondige periodes van geluk, onder meer in de armen van de onverzadigbare nymfomane Maya, komt steeds een abrupt en bruut einde. Dan ziet hij zich bijvoorbeeld gedwongen in dienst te gaan bij de heer Luypaarts, ‘een volstrekte rotzak, die ook nog eens het beroep van strontvoerder uitvoerde’.
De dag dat we Andy zijn arm afzaagden kan het best omschreven worden als een boosaardige schelmenroman, waarin het ik-personage weinig reden tot lachen heeft. De lezer echter des te meer. Peeters slaagt er immers in de meest gruwelijke gebeurtenissen op een ietwat onderkoelde humoristische toon te beschrijven. Het hoogdravende, archaïsche taalregister dat hij zijn ik-figuur laat hanteren, botst ook op komische wijze met de gore toestanden waaraan die tevergeefs het hoofd probeert te bieden. Kortom: het vertelplezier spat van de bladzijden. Wat dus ook van de kots en vooral de stront gezegd kan worden. Het is jammer dat
| |
| |
een scatofiel als Gerrit Komrij dit boek niet meer heeft mogen beleven, het zou hem ettelijke smakelijke passages voor een herziene druk van zijn Kakafonie. Encyclopedie van de stront (2006) hebben opgeleverd. Maar voor wie, zoals ik, niet zo erg stront-minded is, wordt pakweg na 150 bladzijden de irritatiegrens overschreden.
Ondanks de prominente aanwezigheid van een beer, lijkt het voorbarig te gewagen van een nieuwe John Irving (noch van een nieuwe Tom Lanoye, in wiens verhaal ‘Café Zeezicht’ ook een kotsende en schijtende beer figureert). Marnix Peeters is een begaafd stilist, maar om echt grote literatuur te zijn, mag een roman iets meer om het lijf hebben. Laat ons het houden op: een erg veelbelovend debuut.
□ Manu van der Aa
Marnix Peeters, De dag dat we Andy zijn arm afzaagden, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012, 397 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-8542-391-1. |
| |
Literaire kritiek en Literatuurwetenschap
Jos Joosten is sinds 2006 hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Als academicus legt hij zich toe op de wetenschappelijke studie van de Nederlandse literatuurkritiek. Zelf heeft hij de kritiek in de praktijk beoefend, onder meer als poëziecriticus in de Standaard der Letteren van 1997-2007.
Staande receptie bevat tien teksten, artikelen en lezingen, van Jos Joosten uit de periode 2009-2012.
In 1996 promoveerde hij bij Kees Fens en in het essay ‘Opkomst en ondergang van Merlyn in de Nederlandse letterkunde’ beklemtoont Joosten de rol die het tijdschrift en zijn leermeester Fens indertijd hebben gespeeld in de verwetenschappelijking van de literatuurkritiek en in het slaan van de brug tussen universitaire literatuurbeschouwing en dag-en weekbladkritiek. Hij memoreert het artikel in de Volkskrant van 15 november 1977, waarin Fens op haast profetische wijze de situatie van vandaag de dag schetst in het boekenlandschap: hoge omloopsnelheid van het boek, focus op maar enkele boeken waarvan op korte termijn een hoog commercieel rendement wordt verwacht, inkrimping van bespreekruimte in de kranten, reductie van recensies tot luchtige, hapklare brokken.
Een van Joostens basisovertuigingen in Staande receptie is een herhaling van de stelling die hij reeds poneerde in zijn inaugurale rede op 9 februari 2007 en die steunt op het inzicht van de Franse socioloog Pierre Bourdieu: literatuur is geen statisch gegeven en literaire waarde is geen objectief fenomeen, geen intrinsiek gegeven. Literaire waarde wordt toegekend. Een van de instanties die literaire waarde toekent is de literatuurkritiek. Onderscheid wordt doorgaans gemaakt tussen de universitaire literatuurkritiek die wetenschappelijke pretenties heeft en zich meta-kritisch opstelt en de journalistieke kritiek die oordelen uitspreekt. In de praktijk is dat
| |
| |
onderscheid vaak niet scherp te maken aangezien nogal wat academici ook critici zijn in dagbladen en tijdschriften.
In zijn opstel ‘Kritiekwetenschap in de Nederlandse praktijk’ vaart hij uit tegen Elsbeth Etty, bijzonder hoogleraar literaire kritiek aan de Amsterdamse Vrije Universiteit én criticus/recensent in NRC Handelsblad. Zij publiceerde in het najaar van 2011 ABC van de literaire kritiek. Joosten verwijt Etty enerzijds onvoldoende kennis van de theorie van de literaire kritiek en anderzijds het onvoldoende geargumenteerd afbranden in NRC Handelsblad van andere critici. Zijn beschuldiging van plagiaat heeft in het voorjaar van 2012 de krantenkoppen in Nederland gehaald. Zelf zorgt Joosten ervoor bronnen van zijn opstellen, zoals masterscripties van Nijmeegse studenten, te vermelden.
Op een even scherpe wijze sabelt hij Het geluk van de eenzaamheid neer, een essay van Connie Palmen uit 2009, waarin ze een pleidooi houdt voor de hoge literatuur en de lage literatuur verkettert als kitsch en populisme. Joostens vernietigende oordeel luidt: ‘als denker denkt Palmen tweedehands, als schrijfster schrijft ze beroerd.’ De opstellen over Etty en Palmen heeft Joosten blijkbaar met een furieuze, in gal gedrenkte pen geschreven.
Interessant en informatief is het onderzoek dat Joosten in 2009 heeft gedaan naar Nederlandstalige literatuurkritiek op internet. Hij heeft het opgenomen in Staande receptie zonder het te actualiseren hoewel hij er zich bewust van is dat ‘drie jaar in de echte wereld een eeuw zijn op internet’. Joosten constateerde in 2009 dat internetkritiek in het beste geval gezien kan worden als complementair ten overstaan van de papieren literaire kritiek. Internet-recensenten willen niet iets anders dan de recensenten in de papieren media, maar vooral meer van hetzelfde, meer kwantiteit dus. Als barrières voor het uitgroeien van internetkritiek tot een volwaardig literair medium signaleert hij onder meer de beperktheid van de lezerskring en van de professionaliteit van de criticus.
Het boek van Joosten bevat ook een opstel over de receptie van de Nederlandse letterkunde in het buitenland met de titel ‘Waarom kennen ze ons niet?’ Hij komt tot de bevinding dat het basismateriaal van de Nederlandse canon in het buitenland niet aanwezig is. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien in Nederland zelf initiatieven om het literair erfgoed beschikbaar te maken en te houden mislukken, ook al krijgt de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, die op termijn alle Nederlandse teksten online beschikbaar maakt van Joosten alle lof.
Het afsluitend artikel van Staande receptie eindigt met de vraag ‘Heeft de kritiek toekomst?’. Joostens antwoord is volmondig ja. ‘Immers: teksten bestaan pas als er lezers zijn, en literatuur bestaat pas als er onderscheidende kwaliteitsoordelen over teksten worden gegeven’.
Staande receptie biedt stof tot reflectie voor literatuurwetenschappers en critici, maar ook voor gewone door literatuur geboeide lezers.
□ Joris Gerits
| |
| |
Jos Joosten, Staande receptie, Vantilt, Nijmegen, 2012, 175 blz., 14,95 euro, ISBN 978-94-6004-097-9. |
| |
Varia
Hitler in Hollywood
Frédéric Sojcher (o1967) mag in het Vlaamse landsgedeelte dan al een nobele onbekende zijn, het curriculum dat deze Franstalig Brusselse cineast totnogtoe opbouwde oogt indrukwekkend. Hij realiseerde twaalf films (meestal korte producties waarvan de eerste al op veertienjarige leeftijd), schreef een twintigtal boeken over de zevende kunst en bekleedt momenteel een belangrijke academische functie aan de Universiteit van Parijs. Sojcher mocht ook al heel wat prijzen in ontvangst nemen op filmfestivals in gans Europa, onder meer voor zijn jongste productie Hitler à Hollywood. Deze langspeelfilm (87 min) uit 2011 heeft het Koninklijk Belgisch Filmarchief (CINEMATEK) onlangs uitgebracht op dvd met als bonus de kortfilm Climax uit 2009 en drie reportages van Jean-Michel Vlaeminckx over Sojcher en diens werk.
Hitler à Hollywood is een fictiefilm verpakt als non-fictie. Maria de Medeiros (bekend van Pulp Fiction) draait een documentaire over de Franse actrice Micheline Presle (1922-2012). Tijdens haar speurwerk naar een verloren geraakte film uit het begin van Presles carrière ontdekt ze een complot met de codenaam ‘Hitler à Hollywood’ dat dateert van de jaren dertig maar blijkbaar nog uitlopers heeft tot vandaag. Het leidt tot een zoektocht die vertrekt in Brussel en na tussenstops in Oostende, Parijs, Venetië, Cannes en Berlijn uiteindelijk tot een ontknoping komt in Malta. Ondertussen hebben we ook een reis afgelegd door de cinematografische en algemene geschiedenis. De Portugese hoofdrolspeelster Maria de Medeiros verklaarde tijdens een interview dat de film veel weg heeft van een stripalbum van Kuifje en in die zin echt ‘Belgisch’ is.
Hitler à Hollywood bevat elementen van een documentaire, komedie, thriller, roadmovie en liefdesverhaal, maar is toch vooral een film over film. Het genoemde ‘complot’ heeft namelijk te maken met de spanning tussen de Amerikaanse en de Europese filmbelangen en met de inzet van het medium film in het kader van politieke dominantie en economisch imperialisme. Op een dieper niveau speelt voorts de algemene relatie tussen film en kijker, of nog, tussen werkelijkheid enerzijds en fictie, verbeelding of droom anderzijds. Micheline Presle heeft het in het begin van de film over de ‘droom van de liefde’ en ‘het verloren paradijs’ terwijl de plek op Malta waar het verhaal eindigt niet toevallig ‘Utopia’ heet. ‘Je moet doen dromen, niet zelf dromen’, krijgt Maria de Medeiros in Venetië te horen, ‘in Europa waren alleen nog maar geesten rond’.
Tijdens de eindgeneriek laten nog enkele bekende Europese cineasten hun licht schijnen op de verhouding tussen de Amerikaanse en Europese film. Zo stelt Wim Wenders vast dat de Amerikanen er telkens in slagen een film in heel Europa uit te brengen terwijl de
| |
| |
Europeanen zelf dat niet kunnen. Andrei Konchalovski vervolgens merkt op dat de slogans ‘vrijheid van keuze’ en ‘vrijheid van informatie’ geen betekenis meer hebben gezien het overwicht van Hollywood, terwijl Emir Kusturica, gehuld in een T-shirt met de beeltenis van Che Guevara, de almacht van de Amerikaanse televisiestations hekelt. Het laatste woord is voor Theo Angelopoulos: ‘de Amerikaanse cinema wordt alsmaar sneller, de Europese houdt de adem in’. Sojcher droeg Hitler à Hollywood op aan de Portugees Manoel de Oliveira (o1908), de oudste levende cineast die in 2010 nog een film uitbracht.
□ Stijn Geudens
Frédéric Sojcher, Hitler à Hollywood, dvd, Koninklijk Belgisch Filmarchief (CINEMATEK), Brussel, 2012, 142 minuten, Franstalig met Nederlandse of Engelse ondertitels, 15 euro. Bestellen kan via www.cinematek.be/dvd. |
Micheline Presle en Maria de Medeiros
|
|