| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Mijn weg naar de Catholica
In samenwerking met het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen verzorgt uitgeverij Valkhof Pers een reeks publicaties met ‘herinneringen aan personen en gebeurtenissen uit het katholieke leven’. In deze serie wordt het geleefde geloof van gewone en ongewone katholieken door middel van egodocumenten voor de vergetelheid behoed en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek.
In een onlangs gepubliceerd deel in deze reeks beschrijft Cees Luttik hoe hij in 1951 op achttienjarige leeftijd van de Nederlandse hervormde kerk overging naar de rooms-katholieke kerk en hoe die keuze zijn leven diepgaand heeft bepaald.
Naast de openhartige en soms diepmenselijke uitlatingen geeft het boek ook een naar mijn mening interessant en intrigerend tijdsbeeld vanuit het gezichtspunt van deze ‘nieuwe katholiek’. Dat heeft vooral te maken met het feit dat hij zich - meer dan de doorsnee bekeerling - niet alleen op de hoogte stelde van, maar zich ook serieus verdiepte in theologische literatuur die in zijn dagen circuleert. Voor iemand die werkzaam is in een fotowinkel mag dat zeker geen alledaagse bezigheid worden genoemd.
Een belangrijke rol, zowel vóór zijn overgang naar de rooms-katholieke kerk als daarna, wordt gespeeld door Cornelia de Vogel, hoogleraar te Utrecht in de Griekse, patristische en middeleeuwse wijsbegeerte, die in 1944 van de Reformatie naar de Catholica was overgegaan. Luttik heeft zijn boek dan ook opgedragen aan haar nagedachtenis.
| |
| |
In een persoonlijke getuigenis wordt de lezer meegevoerd door allerlei gebeurtenissen en ontwikkelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw: het Tweede Vaticaans Concilie, de crisis en verwarring die zich daarna van katholiek Nederland meester maakt, de veranderingen in de benadering van de Bijbel, de groeiende aandacht voor de joodse wortels van het christendom, de ontwikkelingen rondom het priesterambt en de ambtsopleidingen.
Eén citaat heeft mij in het bijzonder getroffen, omdat het lijnrecht tegen mijn eigen ervaring ingaat: ‘Zoals ik het zelf ervoer was na het Concilie de theologie veel ontoegankelijker geworden voor de geïnteresseerde gelovigen dan in de periode daarvoor’ (blz. 113). Maar ik moet het hem nageven: hoewel hij de moderne theologische ontwikkelingen niet erg kon waarderen, hij volgde ze wel degelijk. Hij las een heel peloton aan tijdschriften en boeken, van conservatieve tot ultraradicale snit, om zelf al denkend zijn eigen positie te bepalen, zoekend naar de waarheid.
Hoewel ik het met de auteur op verscheidene terreinen niet eens ben, is het niettemin een publicatie die ik in één ruk heb uitgelezen.
□ Panc Beentjes
Cees Luttik, Mijn weg naar de Catholica. Verslag van een levenslange zoektocht (Verhalen uit het katholieke leven, Memo-Reeks 33), Valkhof Pers, Nijmegen, 2012, 168 blz., 15,50 euro, ISBN 978-90-5625-382-0. Verspreiding in België: MAKLU Uitgevers, Antwerpen.
| |
Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken. Deel 3
In het jaar 2000 verscheen in Streven (blz. 767-768) de recensie van het eerste deel van de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken (360 blz.) betreffende 314 dag- en weekbladen, samen-gesteld door Otto S. Lankhorst, en ge-publiceerd in 1999. Samen met de vier volgende delen zal uiteindelijk een bibliografie met 3.900 titels ontstaan, die een periode van tweehonderd jaar bestrijkt, van 1781 tot 1980, het jaar waarin niet meer van een katholieke Nederlandse pers gesproken kan worden. De lovende woorden over dit eerste deel betreffende onder meer opzet, beschrijving van de afzonderlijke titels, registers en de prachtige typografie van Gerrit Noordzij, golden ook voor het tweede deel dat in 2008 uitkwam (348 blz.) en een jaar later in Streven werd besproken (blz. 861-862). Daarin kwamen 368 tijdschriften op het terrein van katholieke cultuur en ontspanning aan bod, waaronder Streven en zijn voorlopers. Van dit tweede deel voerden Otto S. Lankhorst en Door Timmermann de redactie.
Onlangs is het derde en uitvoerigste deel (859 blz.) van deze reeks verschenen, betreffende het godsdienstig en kerkelijk leven, waarin maar liefst 1.173 tijdschriften worden beschreven en geanalyseerd, waarbij het oudste periodiek stamt uit 1736. De redacteuren Zjuul van den Elsen, Otto S. Lankhorst, Vefie Poels en Door Timmermann beschouwen dit deel als de spil van de vijf thema's waarin de BKNP is onderverdeeld. Veel periodieken worden hier in hun historische con- | |
| |
text belicht. Dit vergroot hun waarde als bron en object van onderzoek voor specifieke facetten van het godsdienstige en kerkelijke leven van Nederlandse katholieken in de laatste eeuwen. Deze Bibliografie is een prachtig en indrukwekkend monument, waaraan historici van de geschiedenis van katholiek Nederland niet voorbij kunnen en mogen gaan.
Als archivaris van de Nederlandse jezuïeten ben ik zeer verrast door het grote aantal periodieken dat onder auspiciën van Nederlandse jezuïeten werd en wordt uitgegeven: liefst 54 titels. Daaronder bevinden zich ook mij totnogtoe onbekende uitgaven. Dat nauwkeurig is aangegeven waar exemplaren van al deze publicaties zich bevinden, maakt dit vuistdikke, okergele boek in fraaie linnen band onmisbaar. Hiermee heeft Valkhof Pers zich opnieuw laten kennen als een van de belangrijkste uitgeverijen betreffende de katholieke geschiedenis van Nederland van de Nieuwste Tijd.
□ Paul Begheyn
Vefie Poels en Zjuul van den Elsen (red.), Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken. Deel 3. Godsdienstig en kerkelijk leven, Valkhof Pers, Nijmegen, 2012, 859 blz., ISBN 978-90-5625-351-6.
| |
Nederlands katholicisme 1953-2003
Aan het begin van de jaren zestig kende de katholieke kerk in Nederland nog een grote en trouwe schare gelovigen; tien jaar later was een leegloop begonnen die voortduurt tot op de dag van vandaag. Van verschillende zijden - door historici, godsdienstwetenschap-pers en sociologen - is geprobeerd een verklaring te vinden voor dit verschijnsel, waarbij onder meer de sterke polarisatie in de reacties op de resultaten van het Tweede Vaticaans Concilie als oorzaak wordt genoemd.
In zijn onlangs verschenen proefschrift Verlangen naar vernieuwing betoogt de historicus Maarten van den Bos dat deze verklaring onjuist, of althans in hoge mate onvolledig is. Hij wijst erop, dat al ruim voor het Tweede Vaticaans Concilie door een elite in de Nederlandse kerkprovincie werd nagedacht over een dringend noodzakelijk geachte vernieuwing van de kerk. Hij schrijft: ‘[V]ele theologen, psychologen en pedagogen [trachtten] vanaf het begin van de jaren vijftig te bedenken hoe het geloof in een veranderende wereld, zowel in de samenleving als geheel als in het leven van de individuele gelovige, een plaats zou kunnen behouden’ (blz. 222). De oplossing zagen zij in een vernieuwing en vooral verinnerlijking van het geloofsleven, waar in het verzuilde Nederland de aandacht van oudsher veeleer was uitgegaan naar organisatorische vraagstukken, opdat katholieken van de wieg tot het graf binnen de bescherming van hun eigen zuil konden blijven. Hun visie werd overgenomen door het Nederlandse episcopaat, dat haar actief ging uitdragen. Juist daarin verschilde volgens Van den Bos de Nederlandse situatie van die in andere landen: ook daar ontstonden ideeën over kerkvernieuwing,
| |
| |
maar daar stelde het episcopaat zich veel terughoudender op. In Nederland begroette het episcopaat dergelijke ideeën met instemming, als het al niet mee aan de basis ervan stond. Deze vernieuwingsbeweging werd nog gestimuleerd door het Tweede Vaticaans Concilie. Zij leidde ertoe, dat in de Nederlandse kerkprovincie in hoog tempo afscheid werd genomen van het eigen verleden - bijvoorbeeld in de liturgie, waar het Latijn moest wijken voor de volkstaal, maar niet minder in het denken over maatschappelijke en ethische kwesties. Altijd had de kerk gelovigen voorgehouden hoe zij moesten leven, nu verkondigde Mgr. Bekkers op de televisie dat zij vanuit hun eigen geweten zelf moesten beslissen wat zij dienden te doen. Voor veel gelovigen bracht deze breuk met het eigen verleden gevoelens van onzekerheid met zich mee, en juist deze onzekerheid voerde velen van hen weg, niet zozeer van het geloof als wel van de kerk als instituut.
Op grond van dit alles concludeert Van den Bos, dat de oorsprong van de leegloop van de katholieke kerk in Nederland beduidend eerder dan in de jaren zestig moet worden gezocht. De discussies over vernieuwing van kerk en geloofsleven begonnen immers al vroeger. De argumenten die de auteur aanvoert lijken inderdaad overtuigend. Met zijn dissertatie heeft hij zo een leerzame en lezenswaardige bijdrage geleverd aan het debat over de opmerkelijke veranderingen die de Nederlandse kerkprovincie na de Tweede Wereldoorlog doormaakte.
□ Herman Simissen
Maarten van den Bos, Verlangen naar vernieuwing. Nederlands katholicisme 1953-2003, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012, 299 blz., 19,90 euro, ISBN 978-90-2842-465-4.
| |
Geschiedenis
Leopold I
Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld (1790-1865), de eerste koning der Belgen, was een verwoed brievenschrijver. Hij correspondeerde met zijn familie, met andere vorsten - van grote en kleine mogendheden - in heel Europa, en met tal van anderen van betekenis in het politieke en maatschappelijke leven van zijn tijd. Een van de correspondenten met wie hij het meest veelvuldig contact had - zij schreven elkaar soms drie keer in de week - was zijn nichtje Victoria, de latere koningin van het Verenigd Koninkrijk en keizerin van Indië, met wie hij een bijzondere band had. Zo heeft Leopold I vele duizenden brieven nagelaten, die een zeldzaam inkijkje bieden in het doen en denken van een negentiende-eeuwse vorst, niet in de laatste plaats omdat in veel van zijn brieven het onderscheid tussen het politieke en het persoonlijke nauwelijks is te maken.
Met de correspondentie van koning Leopold als voornaamste bron heeft Gita Deneckere, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Gent, onder de titel Leopold 1. De eerste koning van Eu-
| |
| |
ropa, een biografie van deze vorst geschreven. Haar omvangrijke studie - liefst 670 zeer dicht bedrukte bladzijden tekst! - is chronologisch opgezet, met daarbinnen thematische klemtonen die de chronologie soms doorbreken. Deneckere laat mooi uitkomen hoezeer dynastieke overwegingen in de eerste helft van de negentiende eeuw nog een rol speelden in de internationale politieke verhoudingen. Dit verklaart ook de ondertitel van het boek: de familie Van Saksen-Coburg was uitgewaaierd over tal van Europese landen, en binnen zijn familie speelde Leopold een sturende rol. Zo was hij, zeker in haar eerste jaren als vorstin, een mentor voor koningin Victoria, en had hij grote invloed op de wijze waarop zij invulling gaf aan haar taak als monarch; later zou deze sturende taak worden overgenomen door de echtgenoot van Victoria, Albert van Saksen-Coburg en Gotha, ook al een lid van de familie. Het is een van de grote verdiensten van dit boek, dat Leopold wordt geplaatst in de context van de Europese, en niet alleen de Belgische geschiedenis - Deneckere laat overtuigend zien, dat dit bredere perspectief nodig is voor een goed begrip van verschillende aspecten van het beleid dat Leopold voerde.
Af en toe lijkt Gita Deneckere wat al te zeer verleid te zijn door de rijkdom van haar bewijsmateriaal: dan parafraseert zij de correspondentie van Leopold wel erg uitvoerig waar de strekking van het betoog ook kort had kunnen worden weergegeven - het boek had, letterlijk, wel een onsje minder zwaar mogen zijn. Ook is de auteur niet altijd even stijlvast. Doorgaans is haar toon academisch, maar soms klinkt er een merkwaardige dissonant, bijvoorbeeld hier, in een passage over Leopold: ‘Tijdens zijn laatste levensjaren zou de Belgische politiek hem geen moer interesseren’ (blz. 552). Maar al met al is deze fraai geïllustreerde biografie ook in deze omvang een lezenswaardig boek, met soms unieke inzichten in het leven van Leopold I en zijn familie.
□ Herman Simissen
Gita Deneckere, Leopold I. De eerste korting van Europa, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012, 738 blz., 39,95 euro, ISBN 978-90-8542-317-1.
| |
Charles de Gaulle
Op 22 augustus 1962 werd in de Franse hoofdstad Parijs een aanslag gepleegd op president Charles de Gaulle. De auto waarin hij en zijn echtgenote Yvonne zaten, werd van verschillende kanten onder vuur genomen. Ondanks twee lekke banden wist Francis Marroux, de chauffeur van De Gaulle, de wagen in veiligheid te brengen. De Gaulle had niet meer dan lichte verwondingen aan zijn handen. Zijn enige commentaar op deze aanslag luidde: ‘Ze kunnen niets eens schieten!’.
Deze anekdote wordt, met tal van andere, verteld in De man die nee zei, de biografie van Charles de Gaulle die de Nederlandse historicus H.L. Wesseling, emeritus hoogleraar algemene geschie- | |
| |
denis aan de Universiteit Leiden, onlangs publiceerde. Het leven van de kleurrijke De Gaulle vormt natuurlijk een dankbaar onderwerp voor een biograaf. De Gaulle, geboren in 1890, groeide op in een conservatief milieu, waarin traditie, het katholieke geloof en trouw aan het gezag van groot belang waren. Hij koos voor een loopbaan als beroepsmilitair, wat hem in de Eerste Wereldoorlog in krijgsgevangenschap deed belanden. Na de oorlog ontwikkelde hij zich tot een officier met oorspronkelijke opvattingen over karakter en strategie van de moderne oorlogsvoering. Anders dan de loopgravenoorlog van 1914-1918 zou, zo meende De Gaulle, in een nieuwe oorlog mobiliteit van groot belang zijn. Om die reden zouden tanks moeten worden geproduceerd. De Gaulle vond weinig gehoor bij de Franse legerleiding... Toen Frankrijk in juni 1940, na een oorlog van zes weken, vroeg om een wapenstilstand met Duitsland, verzette De Gaulle zich hiertegen - opmerkelijk genoeg, gezien zijn persoonlijke en militaire achtergrond. Hij besloot de strijd voort te zetten, reden waarom hij in bezet Frankrijk bij verstek ter dood werd veroordeeld. Maar De Gaulle wierp zich op als militair en politiek leider van de ‘vrije Fransen’, en wist, al werd hij soms welbewust buiten bepaalde beslissingen gehouden, een - gezien de weinige machtsmiddelen waarover hij kon beschikken - verhoudingsgewijs merkwaardig grote invloed te krijgen op de politieke en militaire strategie van de geallieerden. Het persoonlijke gezag dat hij zich zo in Frankrijk verwierf werd de springplank voor zijn naoorlogse politieke loopbaan. Zoals de militair De Gaulle ‘nee’ had gezegd tegen de Franse capitulatie, zei hij ook als politicus op belangrijke momenten ‘nee’,
bijvoorbeeld tegen een militair lidmaatschap van de NAVO voor Frankrijk, en tegen Britse toetreding tot de EEG.
Wesseling laat prachtig zien, wat voor De Gaulle de drijfveer bij dit alles was: hij wilde de Franse grandeur van weleer herstellen, zij het in een vorm die was aangepast aan de zo ingrijpend veranderde internationale verhoudingen. De man die nee zei is bijzonder informatief, en met een lichte toets geschreven - een ook voor een breed publiek zeer lezenswaardig boek over een figuur die ook meer dan veertig jaar na zijn dood blijft fascineren.
□ Herman Simissen
H.L. Wesseling, De man die nee zei. Charles de Gaulle 1890-1970, uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2012, 317 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-3513-660-1.
| |
Politiek
Jules Destrée
De jongste publicatie van journalist en opiniemaker Rik Van Cauwelaert over Jules Destrée bestaat uit twee delen: in het eerste deel worden leven en werk van deze vooraanstaande en boeiende Waalse politicus geschetst. Het tweede
| |
| |
deel bestaat uit de vertaling van zijn roemruchte ‘Brief aan de korting’, vertaald door Marc Vanfraechem. Bij de lectuur van beide teksten wordt het al gauw duidelijk, waarom de Parti Socialiste van vandaag verveeld zit met de herdenking van de publicatie van de brief in 1912, hoe relevant deze verjaardag op zich ook moge zijn. Jules Destrée was al een eeuw geleden tot de conclusie gekomen dat de achteruitgang van de Waalse industriële kernen, Charleroi en Luik, onherroepelijk was ingezet en dat de opgang en zelfs dominantie van de Vlamingen op cultureel (linguïstisch), economisch maar ook politiek gebied onafwendbaar was, tenzij men resoluut voor een confederalistische hervorming van de unitaire Belgische staat koos. Later zal hij, als Belgisch staatsman, deze stelling nuanceren en afzwakken, zonder ze ooit helemaal te verloochenen. We weten dat de huidige Waalse en Franstalige socialisten helemaal niet te vinden zijn voor een dergelijke oplossing die ze vandaag als een onaanvaardbare, vrijwel uitsluitend Vlaamse eis beschouwen en, samen met het koningshuis, uit alle macht bestrijden.
Wanneer we de open brief van Destrée aan korting Albert I een eeuw later aandachtig lezen worden we niet alleen getroffen door het bevlogen, bijna poëtische proza van de tekst, maar ook door de argumenten die ons bekend in de oren klinken: ‘Een België, bestaand uit de unie van twee onafhankelijke en vrije volkeren, en door deze wederzijdse onafhankelijkheid ook in harmonie met elkaar, zou dat niet een oneindig veel robuustere Staat zijn dan een België waarvan de ene helft zou menen dat ze door de andere helft wordt onderdrukt?’ Destrée had het uiteraard over Wallonië en de Franssprekenden die bepaalde Vlaamse eisen indecent, ondemocratisch en ronduit imperialistisch vonden en nog steeds vinden, maar we zouden dit citaat kunnen actualiseren als ‘waarvan beide helften menen dat ze door de andere helft worden onderdrukt’. Het is de verdienste van deze publicatie, ons te herinneren aan de onterecht verwaarloosde geschiedenis van de Waalse beweging die trouwens in veel opzichten radicaler en vooruitziender geweest is dan de Vlaamse emancipatiebeweging.
□ Ludo Abicht
Rik Van Cauwelaert, ‘II nous ont pris la Flandre’. Waals socialisme en Belgische illusies. Van Jules Destrée tot Elio Di Rupo, Pelckmans, Kalmthout, 2012, 136 blz., ISBN 987-90-289-6832-5.
| |
Brief aan mijn kleinkinderen. De overvraagde generatie
Vanwege zijn nauwe banden met de CD&V-tenoren en een buitengewone carrière als politiek journalist, is het geheugen van Hugo De Ridder een schatkamer waarin een halve eeuw Belgische politiek besloten ligt. Buitengewoon geïnformeerd en met een analytisch scherpe pen voorziet hij het land van de meest leesbare en pertinente boeken over de Belgische politieke geschiedenis. Deze boeken doen licht
| |
| |
schijnen op besluitvorming die meestal in duisternis is gehuld. Een staatshervorming wordt een verhaal, bijna een roman. De Ridder toont de mens achter de politicus. Soms gaat hij hierin te ver, waardoor de inhoud bijna verdrinkt in de menselijke relaties. Meestal echter leidt dit tot prachtige portretten en vlot leesbare, spannende politieke geschiedenis en wetenschap.
Brief aan mijn kleinkinderen begint met een inleiding waarin De Ridder zijn kinderen aanschrijft en hen hun gejaagde leven beklaagt. Dit wordt gevolgd door excerpten, geplukt uit zijn rijke archieven, met onder meer portretten, impressies over democratie, staatsschuld, transfermanie en hoe kan het anders: de media. De fictie bevindt zich voornamelijk aan het einde van het boek, maar is ook onvoorzichtig tussen de non-fictie geplant. Deze fictie is minder interessant en in zijn genre nogal licht. Het boek wordt afgesloten met enkele ‘personalia’. De schaduwkant van het gebruik van excerpten is dat er soms een oppervlakkig en fragmentarisch beeld ontstaat; De Ridder slaagt er echter in om met deze tekstjes een redelijk coherente mozaïek te vormen die een kritisch beeld van België geeft.
Uit Brief aan mijn kleinkinderen rijzen waarschuwende stemmen, niet alleen naar politici, maar naar ieder van ons. Waarschuwingen omtrent de korte-termijn ‘oplossingen’ van regeringen op langetermijnproblemen, emocratie, vakjargon en commercialisering van de media. De actuele relevantie van bijna alle teksten is beschamend. Er is de laatste twintig jaar weinig maatschappelijke vooruitgang geboekt, bijvoorbeeld wat betreft het opvangen van de vergrijzing. Een prangende kwestie waar de politiek sisyfusarbeid verricht. De Ridder waarschuwt voor een toenemende technocratisering. De politicus, omringd door marketeers, is zich slechts bewust van een beperkte verzameling problemen die in cijfers kunnen worden weergegeven. Waar voorheen de CD&V-kabinetten werden bevolkt door afgestudeerden van de sociale school in Heverlee, zwaaien heden experten de plak. Gefocust op het centrum verliest de politicus of politica een groot deel van de bevolking uit het oog. Dit leidt tot een duale samenleving waar het beleid zich concentreert op zij die al hebben. Dit werd door Herman Deleeck het mattheüseffect genoemd. Deze technocratisering heeft een tweede gevolg, namelijk het wegsijpelen van macht naar experten. Zij die de kennis hebben, kunnen bijna onafhankelijk van de politieke kleur van een minister het beleid maken.
Brief aan mijn kleinkinderen is een oproep om niet aan de zijlijn te blijven staan, maar om op een consistente permanente basis actief deel te nemen en uit de veilige cocon te breken om de democratie te verdedigen. De Ridder betreurt de burger die cynisch commentaar geeft, maar terugschrikt voor keuzes (Hamletburger), en de democratie waarin de frustraties zich opstapelen tot ze leiden tot een kortstondige, hysterische verontwaardiging (stoomfluit-democratie). Niet alleen zijn kleinkinderen, maar heel België mag Hugo De Ridder dankbaar zijn voor dit uitstekend stuk geschiedschrijving.
□ Niels Morsink
| |
| |
Hugo De Ridder, Brief aan mijn kleinkinderen. De overvraagde generatie, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2012, 264 blz., 19,99 euro, ISBN 978-94-0140-308-5.
| |
Literatuur
Knielen op een bed violen revisited
Met zijn beklemmende roman Knielen op een bed violen (Amsterdam, 2005), waarvan er inmiddels meer dan 600.000 zijn verkocht, heeft Jan Siebelink heel wat losgemaakt. Inmiddels wordt er zelfs een ‘Siebelinkviooltje’ gekweekt en start regisseur Ben Sombogaart in 2013 met de verfilming van de roman.
In een onlangs gepubliceerde studie wordt een nieuw en intrigerend aspect van de roman blootgelegd die het mogelijk maakt om - althans een deel van - de totstandkoming van Knielen op een bed violen als het ware van nabij te volgen. Marijntje Gerling beschrijft in haar boek hoe tien religieuze boeken van de vader van Jan Siebelink (1906-1971) een meer dan oppervlakkige rol hebben gespeeld bij, en misschien zelfs ten grondslag liggen aan deze bestseller. Het zijn niet alleen die tien boeken, maar ook de aantekeningen die Siebelink senior er bij schreef, die de roman een bijzonder decor (kunnen) verschaffen. Gerling wil met deze publicatie duidelijk maken hoe Jan Siebelink ‘niet alleen de spirituele inhoud, maar zelfs ook de talige en stilistische karakteristieken’ van die religieuze boeken in zijn roman heeft verwerkt (blz. 8).
Maar liefst 71 illustraties, zij het doorgaans van matige kwaliteit, begeleiden de tekst. In verreweg de meeste gevallen gaat het daarbij om het titelblad, de inhoudsopgave of karakteristieke pagina's uit de tien religieuze boeken. Het zal geen verbazing wekken dat het merendeel van deze boeken afkomstig blijkt te zijn uit de zogenaamde ‘bevindelijke’ kringen die teruggaan op de Nadere Reformatie uit de zeventiende en achttiende eeuw waar grote nadruk wordt gelegd op de individueel doorleefde vroomheid.
De navolging van Christus van de middeleeuwse geestelijke Thomas a Kempis (circa 1380-1472) is een van die tien boeken die een belangrijke rol spelen in Knielen op een bed violen. Het is overigens heel opmerkelijk dat de betreffende uitgave van Siebelink senior, die uit 1925 dateert, grondig is ‘gekuist’: alles wat met de katholieke traditie in verband kan worden gebracht is ongenadig uit het oorspronkelijke werk weggelaten of aangepast.
Hoewel er in Knielen op een bed violen niet expliciet wordt verwezen naar of geciteerd uit het preekboek van Jodocus van Lodensteyn (1620-1677), een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, besteedt Marijntje Gerling niettemin het tweede hoofdstuk aan de Negen predikatiën (1696) van deze Utrechtse predikant. Ook een prekenboek van Johannes Groenewegen (1709-1764) krijgt een apart hoofdstuk.
Een niet onaanzienlijke rol in Knielen op een bed violen wordt gespeeld door
| |
| |
dominee Poort. De predikant die naar alle waarschijnlijkheid model heeft gestaan voor deze dominee Poort is Jan Pieter Paauwe (1892-1956). Jan Siebelink maakt immers in de bronvermelding aan het einde van zijn roman melding van Als een eenzame mus op het dak, een biografie over hem. Het spreekt daarom vanzelf dat aan het leven en de geschriften van Paauwe een hoofdstuk is gewijd, terwijl in een later hoofdstuk de geschriften van Paauwe onder de loep worden genomen.
De beweging van de Nadere Reformatie liet zich onder andere inspireren door wat in Engeland het ‘puritanisme’ wordt genoemd. Het is dus geenszins verwonderlijk dat geschriften uit deze hoek in het Nederlands werden vertaald; ook daaraan wordt de nodige aandacht geschonken.
De Psalmen, hetzij in de bewerking uit 1572 van Petrus Dafheen, hetzij in de nieuwe zogenaamde ‘Statenberijming’ uit 1773, nemen in Knielen op een bed violen een prominente plaats in. Zo blijkt elk van de zeven delen waaruit deze roman is opgebouwd te openen met een van de eerste zeven berijmde verzen uit Psalm 119. Geen wonder dus dat ook de Psalmen een eigen hoofdstuk krijgen.
In Knielen op een bed violen wordt melding gemaakt van Nagelen en prikkelen, een verzameling losse, geïsoleerde uitlatingen uit de geschriften van een vijftal buitenlandse theologen uit de zestiende tot en met de negentiende eeuw. De titel is nogal curieus, omdat in 1962 zo'n verzameling is verschenen onder de titel Prikkelen en nagelen. Gerling verbindt geen verdere gedachten, laat staan conclusies, aan dit opmerkelijke gegeven. Naar mijn mening is een dergelijke omkering bewust in het leven geroepen. Het is een verschijnsel dat zowel in de oude als in de nieuwere literatuur herhaaldelijk voorkomt. Ik heb er ooit in Streven (mei 1982) zelfs een artikel aan gewijd.
Het laatste hoofdstuk van deze studie is gewijd aan een bundel preken van de Schotse predikant Ralph Erskine (1685-1752), een boekje dat overigens nergens in Knielen op een bed violen wordt genoemd.
Naar het mij wil voorkomen spelen in Gerlings studie twee zaken door elkaar. Zij heeft zich met haar publicatie ten doel gesteld om de boeken van Siebelink senior die expliciet in Knielen op een bed violen worden genoemd, of daarin duidelijk te traceren zijn, in hun context te plaatsen. Daarmee heeft zij de lezers van de roman zonder meer een dienst bewezen, omdat op deze wijze kan worden aangetoond dat de in de roman beschreven wereld refereert aan een werkelijkheid die menigeen voor absoluut onmogelijk zal houden.
Naast deze doelstelling heeft de schrijfster echter nog iets anders willen bereiken, namelijk informatie verstrekken over een aantal boeken uit de bibliotheek van Siebelink senior die in het geheel geen rol spelen in de roman van zijn zoon, maar die ongetwijfeld het geestelijke milieu van het gezin Siebelink aanzienlijk hebben bepaald. Ik zou het zelf bij die eerste doelstelling hebben gehouden.
Marijntje Gerling is er in geslaagd de vreemde en vervreemdende wereld waarin Jan Siebelink is opgegroeid en de enorme rol die het geloof daarbij
| |
| |
speelt, voor de lezer van de eenentwintigste eeuw te verduidelijken en te interpreteren. Deze studie vormt een welkome aanvulling op de roman en een interpretatiekader voor mensen die totaal niet vertrouwd zijn met de wereld van gelovigen die als ‘bevindelijk’ kunnen worden gekarakteriseerd.
□ Panc Beentjes
Marijntje Gerling, Gekweekte regels. De boeken van Jan Siebelink senior, Uitgeverij Brandaan, Barneveld, 2012, 157 blz., 18,90 euro, ISBN 978-94-6005-018-3.
| |
De vijand van binnen
Sinds 2004 werkt Mieke de Loof aan een cyclus van zeven misdaadromans die zich afspelen in een sfeer van intrige en spionage in het Wenen van kort voor de Eerste Wereldoorlog. Zopas verscheen het vierde deel in deze cyclus, De vijand van binnen, waarin de naweeën van de Weense hongerrevolte van 1911 centraal staan. Ook in dit deel verschilt de thematische setting van de voorgaande romans, maar blijft tegelijk de duistere en broeierige sfeer van de stad en de verwevenheid van plot en personages met de orde van de jezuïeten nadrukkelijk aanwezig. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat de auteur ook telkens een handvol markante historische figuren uit deze cultureel ongemeen boeiende periode uitvergroot, schenkt de cyclus een blijvende spankracht.
In het middelpunt van de gebeurtenissen staat telkens de jonge jezuïet en geheim agent Ignatz Ksaveri. Waar deze in het eerste boek van de cyclus nog onervaren te werk gaat en in de twee volgende delen een zekere vaardigheid in zijn geheime bezigheden krijgt, gaat hij in dit voorlopig laatste deel overmoedig te werk, waarna hij op het einde zijn ontslag krijgt als geheim agent.
Recensent Menno ter Braak schreef ooit in Het Vaderland (26 februari 1939) dat het verlangen om een romanserie te schrijven meestal getuigt van een zeker vertrouwen op het eigen uithoudingsvermogen. Het voordeel hiervan is de uitgebreidheid die toestaat om vele facetten van de mens als sociaal wezen tot hun recht te laten komen. Daar staat tegenover dat wanneer zelfopgelegde dwang en het gemis aan vrijheid om met een schone lei te beginnen de overhand nemen, de auteur in herhaling dreigt te vallen. Enerzijds lijkt het erop dat Mieke de Loof in haar romancyclus zich terdege bewust is van de gevaren en intensiteit laat primeren op uitgebreidheid. Nog steeds staat er geen woord te veel in haar werk. Maar anderzijds haalt de auteur te weinig voordeel uit de uitgebreidheid van een romancyclus. Want hoewel de boeken van Mieke de Loof vanzelfsprekend niet als negentiende-eeuwse familie-kroniek zijn opgezet, krijgen de hoofd-personages het in dit deel toch wel erg moeilijk om voldoende weerwerk te bieden aan de goed uitgewerkte thematische en cultureel-politieke achtergronden. Zo herinnert bijvoorbeeld de blijvende cryptische woordarmoede van Wolf, de directe overste van Ignatz, nog maar weinig aan de aura van macht en
| |
| |
mysterie die zo kenmerkend was voor de eerste delen.
Het lijkt alsof Ignatz in De vijand van binnen rustig van het ene stilleven naar het andere wandelt om ten slotte ingehaald te worden door de feiten. In deze zin komt het einde van dit boek iets meer als een opluchting dan als een verrassing. Het valt alvast te hopen dat de ontknoping van dit meest recente deel in de cyclus een bevrijding betekent voor alle partijen en dat Ignatz in wat volgt weer heel wat nadrukkelijker aanwezig mag zijn. Tenslotte staan Wenen en de wereld op scherp voor de grote wereldbrand.
□ Gert Van Langendonck
Mieke de Loof, De vijand van binnen, Uitgeverij De Geus, Breda, 2012, 217 blz., 13,99 euro, ISBN 978-90-4452-208-2.
|
|