Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 877]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 878]
| |
Contestanten mogen graag suggereren dat tevreden mensen hopeloos naïef zijn en dus op hun manier in sprookjes geloven. Zij tekenen dus wel vaker voor grimmige karikaturen, die de bekende sprookjes-scenario's laten botsen op diverse minder riante realia die weinig ruimte laten voor ‘nog lang en gelukkig’. Günter Grass is een grootmeester in het genre. Het Nobelprijscomité van 1999 bekroonde dan ook zijn ‘dartele zwarte fabels’, waarin zijn sombere boodschap doorgaans grotesk-grappige verpakkingen meekrijgt. Die boodschap ontsnapt zo telkens weer aan de belerende toon waar ernstig protest vanzelf toe geneigd is en die al vlug drammerig gaat klinken. Grass koos voor kleurige verhalen vol taal- en andere fantasie, die de lezer gegarandeerd amuseren. Je zou dan veronderstellen dat de intussen vierentachtigjarige auteur met Grimms Wörter (2010) een zoveelste kritische ‘fabel’ schreef, die eens te meer haar vis comica zou ontlenen aan de beroemde sprookjesGa naar eindnoot[2]. De eerste editie, die twee jaar geleden in de boekhandel verscheenGa naar eindnoot[3], ging op het eerste gezicht zelfs een stap verder dan we totnogtoe gewend waren. Ze leek ook visueel, door het grote formaat, dito lettertype en de vele getekende illustraties en guirlandes, op een kinderboek - of eerder, omdat de flaptekst op dat punt de nodige duidelijkheid schiep, op een collectors item dat dit register bespotte. Bij nader toezien gaat het in Grimms Wörter niet meer om de sprookjes, maar om de bij het grote publiek veel minder bekende levensweg van de gebroeders Grimm zelf. | |
Drie oude mannen en een woordenboekHet werd geen complete biografie. Grass start zijn verhaal in 1837, als Jacob en Wilhelm Grimm de vijftig net voorbij zijn en de definitieve versie van hun Märchen ook alweer vijftien jaar oud is. Grass vertelt een levensavond, die hem de kans biedt geregeld terug te koppelen naar zijn eigen situatie. De late start heeft in die optiek het bijkomende voordeel dat een en ander zo aanpikt bij hun meest militante moment, het moment waarin Grass zich nog het best kon herkennen. In 1837 zijn Jacob en Wilhelm verbonden aan de universiteit van Göttingen en ondertekenen ze met vijf collega's een geruchtmakende protestbrief. De pas aangetreden koning Ernst August van Hannover had op eigen gezag een voor die tijd liberale grondwet buiten werking gesteld, die zijn voorganger vier jaar vroeger in overleg met zijn Staten-Generaal had uitgevaardigd. Ernst August decreteerde meteen eigenmachtig een nieuwe grondwet die de klok stevig terugzette. De zeven professoren hadden, zoals alle ambtenaren, ooit trouw gezworen aan het gewraakte stuk, en oordeelden nu dat de eenzijdige beslissing van hun nieuwe koning hen niet van hun | |
[pagina 879]
| |
eed ontsloeg. Zij waren wel de enigen die formeel protesteerden. Het kostte hen hun betrekking en maakte ze op slag beroemd. De Göttinger Sieben werden martelaars, waar al wie van een democratischer Duitsland droomde bewonderend naar opkeek. Wie het vervolg leest ontdekt dat het voor de broers bij dat ene militante moment bleef. Omdat ze, zo vernemen we, nogal conservatief waren, en als goede kamergeleerden ook behoorlijk schuchter, voelden ze zich bij luidruchtige sympathiebetuigingen tamelijk ongemakkelijk. Ze hadden vanuit hun wat ouderwetse formele plichtsgevoel geoordeeld dat ze hun bezworen eed gestand moesten doen, maar voelden zich absoluut niet geroepen om dat eindeloos te herhalen en al helemaal niet om te gaan ijveren voor een of ander politiek programma. De bekende Weichmannsche Buchhandlung had de broers, die de bekendste filologen van hun tijd waren en nu immers veel minder omhanden hadden, trouwens bijna onmiddellijk na hun ontslag gecharterd voor de aanmaak van een omvangrijk Deutsches Wörterbuch, dat hun laatste levensjaren compleet zou vullen - en waarmee ze, omdat ze de geschiedenis van elk woord rijkelijk met auteurscitaten wilden documenteren, niet verder zouden komen dan de vierde band en de letter F. De onderneming zou pas in 1960, honderd jaar na hun doodGa naar eindnoot[4], worden afgerond met een tweeëndertigste deel. Grimms Wörter vertelt ook - iets haastiger - over dat vervolg, waarbij duizenden moeizaam verzamelde steekkaarten en documenten twee wereldoorlogen moesten overleven. Na de Tweede Wereldoorlog bewoonden de redacteurs plots ver-schillende landen en zat de grens tussen beide Duitslanden om de ha-verklap dicht; het laatste deel was een van de weinige echt geslaagde ‘Duits-Duitse’ ondernemingen en kreeg daarmee een extra symboolwaarde. Nu die symboliek sinds de Duitse eenmaking op haar beurt achterhaald is, blijft het magnum opus trouwens, ook al is de opzet intussen op allerlei punten verouderd, een filologische goudmijn. Als Grass vertelt dat dit het kostbaarste stuk in zijn huisbibliotheek vormt en dat hij er zijn leven lang onvermoeibaar in grasduinde, belandt ook die verhaallijn in de autobiografie. | |
De genoegens van het engagementDe broers beperkten zich tot een spaarzaam engagement. Grass heeft het integendeel voortdurend over het zijne; ongeveer alle autobiografische passages in Grimms Wörter betreffen de politieke sfeer. We lezen dus het nodige over zijn deelname aan de kiescampagnes van de zeer bewonderde Willy Brandt en zijn hoop dat de SPD een menselijker derde weg zou vinden tussen de verlokkingen van een ongebreideld kapitalisme en het dogmatisch marxisme van de Oost-Duitse boeren- en | |
[pagina 880]
| |
arbeidersrepubliek. Elders gaat het over zijn bedenkingen bij de Duitse eenmaking, waar West-Duitsland de zwakkere tweelingbroer in het Oosten liever inhalig zou hebben opgekocht dan er echt een dialoog mee aan te gaan: Grass pleitte toen zoals bekend voor een confederale tweestatenbond, waarin de beide landsgedeelten, die tussen 1945 en 1989 radicaal uit elkaar waren gegroeid, hun verschillen veel geleidelijker hadden kunnen uitvlakken. De eengemaakte staat lijkt integendeel op een soort cynisch machtsmonster, dat zijn gunstelingen toelaat zich schandalig te verrijken en dat op de koop toe (de formule is hier heel gepast) niet in staat blijkt efficiënt in te spelen op nieuwe problemen zoals de beschadigingen van het milieu of het onverwachte succes van allerlei neonazi-bewegingen. Wie de episodes oplijst, ontdekt een compendium waar alle standpunten die de militante Grass ooit innam minstens één keer de revue passeren. Dat er geen nieuwe punten bijkomen is uiteraard geen bezwaar: de waslijst is zo al lang genoeg en het gaat hier nu eenmaal om een terugblikGa naar eindnoot[5]. Het is bedenkelijker dat de verontwaardiging waarmee Grass vroeger op een en ander reageerde, hier enigszins weggeëbd lijkt. De anekdotes hebben minder oog voor de euvels die ze op de korrel nemen dan voor de manier waarop Grass er keer op keer, en vaak als enige, gevat en vaak briljant op wist te reageren. De terugblik krijgt daarmee een narcistische bijklank, waarbij je als lezer de indruk krijgt dat de rebellie vooral een mooie herinnering geworden is, waar de auteur nogal zelfgenoegzaam naar terugkijkt. De oudste anekdote in de collectie vertelt over Grass' eerste stappen in de politiek. Willy Brandt, toen burgemeester van West-Berlijn en kandidaat in een nationale kiescampagne, had een bevriend auteur gevraagd een twaalftal jonge schrijvers uit te nodigen voor een onderhoud; de bedoeling was dat enkelen onder hen misschien zouden willen bijspringen voor het redigeren van toespraken en dergelijke. De jonge Grass leek a priori te vrijgevochten voor dergelijk prozaïsch handwerk, had alleen op eigen aandringen mogen meekomen en was, tot verrassing van iedereen, de enige die toehapte. Van het redigeerwerk zelf herinnert hij zich jaren later alleen dat hij Brandt, die zijn zinnen nogal eens omslachtig liet beginnen, vaak naar de eerste persoon deed overstappen: formules zoals ‘degene die hier vanavond de eer heeft het woord te voeren is van oordeel dat...’ werden dan kortweg ‘ik vind’. Waarbij Grass aantekent dat zijn bijdrage, zelfs als er in de netversies maar een derde van die eerste personen overbleef, de campagne allicht overtuigender maakte. De ‘vorsorgliche Ich-Betonung’ (blz. 82) die hij Brandt aanraadde, typeert bij nader toezien zijn hele verhaal. Grass vertelt over een meeting voor mijnwerkersvrouwen die geen oor hadden naar het abstracte ver- | |
[pagina 881]
| |
haal van een plaatselijke SPD-kandidaat; hijzelf zou de situatie hebben gered door resoluut over te stappen naar onvoorbereide anekdotes. We lezen ook, aan het andere eind van het sociale spectrum, over een academische rede in Frankfurt, waar hij het lef had de in dergelijke situaties gangbare vrijblijvende algemeenheden te larderen met heel concrete politieke adviezen. De hoogwaardigheidsbekleders in de zaal moesten wel hoffelijk applaudisseren; dat ze er geen moment over dachten de adviezen ook te volgen, belet niet dat het een sterk moment was. Elders gaat het over een toneelvoorstelling waar het publiek, wegens een controversiële uitspraak enkele dagen eerder, luidkeels eiste dat Grass de zaal zou verlaten; hij kreeg op zijn beurt applaus als hij, van zijn plaats op het balkon, terugriep dat dergelijk spontaan volksgerecht in Duitsland niet meer was vertoond sinds de startdagen van het nazisme. Mislukkingen kunnen evengoed voor een mooi plaatje zorgen. Grass vertelt hoe hij ooit naar Tanzania reisde om een belangrijk bedrag over te brengen dat moest dienen voor ontwikkelingshulp. Hij had ter plaatse niet kunnen beletten dat het geld zonder blikken of blozen werd verspild aan een megalomaan prestigeproject. Intussen had hij tijdens zijn korte verblijf zelf meteen gezien hoe het veel nuttiger gebruikt had kunnen worden: het forse bedrag had kunnen volstaan voor een netwerk van bescheiden fabriekjes, waar alle bewoners van het land dicht bij huis elementaire landbouwwerktuigen hadden kunnen kopen. President Nyerere had hem ter plaatse onder vier ogen gelijk gegeven - en eraan toegevoegd dat ook hij niet altijd opgewassen was tegen zijn entourage. | |
Sluipende scepsisDe persoonlijke episodes in Grimms Wörter vallen terug op een romantisch één-tegen-allen. Als Grass ze apart had gebundeld in een exclusief autobiografisch werk, zouden ze naïef hebben geklonken; nu hij ze in verspreide orde opvoert, valt het minder op dat hij zichzelf voortdurend in het zonnetje zet en kan de lezer de losse anekdotes mondjesmaat genieten. Die omzichtige dosering is allicht niet echt doordacht; we mogen aannemen dat Grass er zonder veel berekening intuïtief voor heeft gekozen. Ze past hoe dan ook bij een hele conjunctuur, waar het rebellerende engagement, dat ooit onbetwist de hoogste roeping van de literatuur leek, voortaan minder geloofwaardig oogt. Wie in de recente letteren rondkijkt, ontkomt bezwaarlijk aan de indruk dat de tijd van de gedreven wereldverbeteraars er zo te zien definitief voorbij is. De evolutie is al vaker beschreven en wordt doorgaans in verband gebracht | |
[pagina 882]
| |
met het contrast tussen moderniteit en postmodernisme: het grote verhaal van het verzet lijkt uitverteld. Günter Grass, die er zijn leven lang enthousiast aan meeschreef, werd intussen een van de laatste overlevenden van een uitstervende generatie. Je krijgt soms zelfs de indruk dat Grass de nieuwe scepsis tegenover het engagement tot op zekere hoogte deelt. In de negentiende-eeuwse hoofdlijn van zijn boek beperken de gebroeders zich, zoals we zagen, tot één dapper gebaar, maar lopen er uiteraard ook personages rond die de ijver langer volhielden. Ze ogen hier altijd onbeseft grotesk. Dat geldt met name voor Bettina Brentano-von Arnim, die de broers geregeld op hun levensweg ontmoette en die zich met name, na hun ontslag in Göttingen, uitsloofde om hen in Berlijn aan een sinecure te helpen waar ze in alle rust aan hun woordenboek konden werken. Hoewel zij minstens in deze opzet slaagde, verschijnt ze hier toch vooral als een warhoofdige en nooit helemaal volwassen drukdoenster, die de broers voor en na zoveel mogelijk op afstand hielden omdat ze haar eindeloos vermoeiend vonden. Grass komt zo vlakbij Milan Kundera, die in zijn roman Onsterfelijkheid (1990) een vergelijkbare karikatuur van Bettina neerzette. Ook de bladzijden over het Frankfurter parlement van 1848 klinken sceptisch. De Nationalversammlung was zoals bekendGa naar eindnoot[6] de eerste algemeen-Duitse volksvertegenwoordiging en boekte geen concrete resultaten: omdat ze in het verdeelde land geen eigen machtsbasis had, bleven alle resoluties vooralsnog dode letter. Grass gaat niet in op die blokkade en herinnert er evenmin aan dat de huidige constitutie van de Bundesrepublik ondanks die mislukking toch op een aantal punten teruggrijpt naar de toen geformuleerde suggesties. Hij geeft zo de indruk dat de bevlogen onderneming van 1848 vergeefse moeite was en verzandde in eindeloos gepalaver omdat de afgevaardigden er niet in slaagden over wat dan ook enige consensus te bereiken. Hij had kennelijk niet anders verwacht! Zodat je bijna zou concluderen dat Grass anno 2010 alleen nog aan zijn eigen engagement tilde... | |
OvervloedGünter Grass kiest voor zijn literair testament liever niet het verhaal van de rebel. Dat personage is tot nader order opgebruikt. De sprookjes- en woordenboekmakende Grimmbrüder waren geschikter omdat hij al geregeld naar hen had verwezen en omdat er in zijn oeuvre altijd al veel plaats was geweest voor taalfantasie. De overstap van de sprookjes naar het woordenboek zorgt tegelijk voor een verrassing én biedt de kans de onvermoeibare fantasie deze keer maximaal en opzichtig vrijblijvend te spuien. Grass schrijft voor lezers die voortaan meer van in- | |
[pagina 883]
| |
genieuze Spielerei dan van militante boodschappen houden en vergast ze op een eens te meer spetterend, maar deze keer gratuit woordvuurwerk. Het vuurwerk dient zich in de ondertitel aan als een Liebeserklärung. Grass' ‘liefde’ voor het Duits geldt niet zozeer, zoals men wel eens in andere liefdesverklaringen leest, de schoonheid, de muzikaliteit of de filosofische diepgang van de taal van Goethe en nog minder haar eventuele precisie of transparantie; de laatste zijn overigens kwaliteiten die de Europese traditie eerder met het Frans pleegt te associërenGa naar eindnoot[8]. Zijn enthousiasme betreft vooral de elementaire overvloed van een lexicon dat eindeloos nieuwe afleidingen en samenstellingen genereert en zo uitloopt op een bijna buitenissig rijke woordenschat, die zelfs de tweeëndertig banden van het Deutsches Wörterbuch nauwelijks weten te omvatten. Grass probeert niet die overvloed in kaart te brengen of er significante trends in aan te wijzen. Hij kiest voor een virtuoos spel, dat zich vermeit in even eindeloze als vrijblijvende opsommingen. Elk hoofdstuk behandelt één letter en gaat in principe over de aanmaak van de betrokken band(en) in het Wörterbuch; het komt mooi uit dat de broers maar tot de F kwamen, want een volgehouden reeks van 26 hoofdstukken was allicht langdradig geworden. Nu lezen we na de F alleen hoofdstukken over K, U en Z: aan de K was een medewerker al tijdens het leven van de broers beginnen te schrijven, U onderstreept dat er veel werd overgeslagen, en Z ligt voor de hand om mee af te ronden. Over de letters valt niet zo veel te vertellen: de hoofdstukken gaan in de praktijk over de latere levensjaren van de broers en, van U tot Z, over de latere moeilijkheden rond het woordenboek; de autobiografische episodes worden er associatief tussen geschoven. Grass probeert ook geregeld - maar niet systematisch - een paar paragrafen lang veel substantieven te gebruiken die met de betrokken letter beginnen; een en ander wekt de speelse suggestie dat het Duits zo oeverloos rijk is dat je binnen elke aparte letterverzameling materiaal genoeg hebt om eender wat afdoend te verwoorden. Daarnaast zijn er telkens ook bladzijden die stricto sensu helemaal niets vertellen, maar gewoon een aantal woorden met dezelfde beginletter aan elkaar babbelen; soms gebeurt dat in voldragen paragrafen, elders in korte zinnetjes, die per vijf of zeven worden gegroepeerd en daarmee de allure krijgen van een karamellenvers of een balladeGa naar eindnoot[8]. De globale suggestie is die van een hoorn des overvloeds, die eindeloos over- en nooit leegloopt. Om een en ander nog kleuriger vol te stouwen herneemt Grass ook het nodige uit de citaten waarmee de broers en hun opvolgers hun lemmata onderbouwden. Etymologen transcriberen hun oude vindplaatsen graag letterlijk; we lezen dus, naast en | |
[pagina 884]
| |
kriskras door Goethe en zijn tijdgenoten, zinnen uit de Nïbelungen, de middeleeuwse sermoenen van Johann Geiler von Kaysersberg of de Bijbelvertaling van Luther. De korte zinnetjes waren zo gekozen dat de gebruiker van het Wörterbuch ze vlot begreep, worden ook in Grimms Wörter in de oorspronkelijke schriftuur overgenomen en maken de collectie daarmee nog pittoresker. Omgekeerd vernemen we natuurlijk ook dat er sinds de broers tussen A en F veel woorden bijkwamen. Het houdt gewoon nooit op! | |
Spel zonder inzetDe rijkdom van het Duits wordt geïllustreerd via een taalspektakel vol onverwachte vondsten, waarin Grass deze keer geen krachtlijnen in de verf zet en al helemaal geen boodschap meegeeft. Het vrolijke spel is wellicht, om de term van het Nobelprijscomité te hernemen, ‘darteler’ dan ooit, maar mist evengoed elke zwarte of zelfs gewoon ernstige ondertoon. Zoals bekend zijn postmoderni vaak dilettanten, die van de ene liefhebberij naar de andere inval vlinderen, al wat hen niet meer boeit meteen laten schieten en zich onvermoeibaar beroezen aan doorgaans kortstondige bevliegingen. Chagrijnige analisten beweren dan graag dat het hele postmodernisme spoort met een consumptie-ethos waarbinnen de verbruikers voortdurend nieuwe dingen kopen om ze binnen de kortste keren weg te gooien en te vervangen. Het Wörterbuch is natuurlijk absoluut niet postmodern, maar net het resultaat van een typisch negentiende-eeuwse ambitieuze onderneming, die in casu zelfs van heel lange adem bleek. Het leent zich kennelijk wel tot een veel lichter vervolg, dat er briljant zijn voordeel mee doet dat het alfabet een uiterst willekeurige volgorde aanreikt: het oogt vertrouwd, komt bijna over als een wetmatigheid, maar in feite staan alle lemmata er zonder verband naast en na elkaar. Grimms Wörter is een euforische lofzang op die willekeur en op de overvloed-zonder-meer van een woordenschat. De liefhebber kan er eindeloos nieuwe verrassingen smaken om telkens meteen met evenveel genoegen over te stappen naar weer een andere onverwachte combinatie of afleiding. De laatste hoofdstukken zetten de willekeur extra in de verf doordat de broers ook na hun overlijden als personages blijven optreden. Grass onderstreept dat hij als auteur absoluut zijn zin doet en zijn personages naar believen laat opdraven of wegwuift waar en wanneer hij wil. In andere periodes uit de literatuurgeschiedenis had dat kunnen uitlopen op hooggestemde gesprekken met de doden (in de Renaissance een populair genre) of op gothic novel-achtige fantastiek. Grass kiest voor milde absurditeit en gaat de broers dus treffen in de Tiergarten, waar | |
[pagina 885]
| |
Jacob en Wilhelm tijdens hun Berlijnse levensjaren, als het weer het toeliet, bijna dagelijks gingen wandelen en waar hun geesten nog zouden rondhangen. Hij lokt ze in zijn verhaal door reeksen woorden te fluisteren, waar ze even gretig op afkomen als eenden op stukjes brood. Waarmee de auteur zich dus opzichtig gedraagt als een groot kind.
Günter Grass geeft in Grimms Wörter weer eens de volle maat van zijn fantasierijke kunnen, spendeert het deze keer aan vrijblijvende capriolen en toont zich daarmee op zijn manier beroerd door een nieuwe tijdsgeest, die meer geeft om onverwachte trouvailles dan om kritische bezwaren. De autobiografische episodes passen, als men erover doordenkt, niet eens zo slecht bij die nieuwe sfeer. Grass beschrijft momenten uit zijn leven als geëngageerde militant, maar lijkt vooral na te genieten van de gevatte manier waarop hij vaak de show wist te stelen. Hij maakt zich klaarblijkelijk niet meer echt druk over de resultaten die hij al dan niet wist te bereiken. Ook hier wordt de kick, op een paar obligate paragrafen na, belangrijker dan de principieel beoogde inzet. Het grote verhaal van het verzet is misschien afgelopen; het blijft intussen spannend het geregeld op te pikken en dan genoeglijk na te kaarten over een paar sterke nummers vloeken in de kerkGa naar eindnoot[9]. Een groots oeuvre eindigt daarmee toch wel enigszins in mineur. |
|