| |
| |
| |
Boeken
Kerk & theologie
Het oude Egypte: bakermat van het jonge christendom
De Egyptische cultuur domineerde gedurende vele duizenden jaren het gebied rond de Middellandse Zee. Tijdens haar bloeiperiode kwamen gigantische bouwwerken tot stand en ontwikkelden de Egyptische mythologie, literatuur en beeldhouwkunst zich tot ongekende hoogte. Wanneer Egypte later een vazalstaat wordt onder Assyrië en Perzië, opent het rijk haar deuren voor Grieken en Joden die de ballingschap willen ontvluchten en komt wederom cultureel tot grote bloei. Onder het bewind van de Ptolemaeërs wordt Alexandrië, de door Alexander de Grote gestichte ‘stad der steden’, het geestelijke centrum van het Middellandse Zeegebied. De Romeinen ten slotte arriveren vrijwel tegelijk met het christendom in Egypte en zullen uiteindelijk één vorm hiervan, het zogenaamde katholieke christendom in het jaar 391 als staatsgodsdienst invoeren. Kort daarna worden alle heidense tempels gesloten en grotendeels verwoest.
De manier waarop de Joodse en Griekse cultuur bijdroegen aan het oudste christendom is vandaag zo goed als volledig in kaart gebracht. De gedachte dat ook de Egyptische cultuur hier zeer nadrukkelijk op gewogen moet hebben, ligt eigenlijk voor de hand. In zijn nieuwste boek doet theoloog Tjeu van den Berk een poging om enkele van de meest opmerkelijke raakvlakken tussen de oeroude Egyptische cultuur en het jonge christendom te schetsen.
Als belangrijkste parallel plaatst Tjeu van den Berk de maagdelijke geboorte van Jezus naast de geboorte van farao Hatsjepsoet, dochter van de
| |
| |
maagd Ahmes en oppergod Amon-Ra. Verder ziet hij zeer opmerkelijke overeenkomsten tussen de Osirismythe en de heropstanding van Christus, vooral voor wat betreft hun doortocht door het dodenrijk, hun plaats in het oordeel over de doden en de manier waarop deze gebeurtenissen ritueel werden herdacht. Andere opmerkelijke overeenkomsten met het oude Egypte zijn de idee van Triniteit, de inwijding in mysteriën zoals die ook leefde in de gnostiek, de Egyptische god Seth die ook gekruisigd wordt afgebeeld en de vele parallellen tussen Lazarus en Osiris en tussen Maria en Isis.
Tjeu van den Berk speelt graag met de jungiaanse denkpiste dat veel van deze overeenkomsten te reduceren zijn tot universele archetypes. Toch slaagt hij er ook in om op overtuigende wijze de alomtegenwoordigheid van de Egyptische cultuur in de vroege joods-christelijke wereld aan te tonen. Voorlopig blijft wel de vraag open of de Egyptische mythologie zich op een onbewuste manier in de christelijke verhalen heeft genesteld, of dat dit eerder een bewuste overname is geweest om aan te tonen dat Christus dwars door alle bestaande tradities heen het evangelie in de wereld heeft gebracht. Achteraf zou deze laag dan in de vergetelheid zijn gekomen en is de christelijke versie een zelfstandig leven gaan leiden.
Hoewel het confronterend is om het mythologische karakter van de oudste christelijke verhalen verder ontrafeld te zien, brengen bovenstaande parallellen ook heel wat beelden terug tot leven door ze in perspectief te plaatsen. Hopelijk volgen in het spoor van Tjeu van den Berk nog meer van deze prikkelende en confronterende teksten.
□ Gert Van Langendonck
Tjeu van den Berk, Het oude Egypte: bakermat van het jonge christendom, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2011, 281 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-2896-504-1.
| |
Een geslaagde uitleg van het boek Spreuken
Als moderne lezer moet je altijd even wennen aan geschriften zoals het boek Spreuken uit het Oude Testament. Meestal gaat het namelijk om beknopte uitlatingen, bijna nooit langer dan twee regels. Op het eerste gezicht staan zulke spreuken allemaal op zichzelf, maar bij nader toezien blijkt dat de plaats waar ze staan niet toevallig is.
Bijna vijftien jaar geleden publiceerde Evert Tuinstra, voormalig wetenschappelijk secretaris van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) zijn commentaar op de eerste negen hoofdstukken van het boek Spreuken, die binnen dit geschrift een heel aparte status kennen. Daar gaat het juist om dichterlijke passages van omvangrijker lengte die als doel hebben het verschijnsel ‘wijsheid’ een theologische basis te verschaffen.
| |
| |
De spreuken die in dit tweede commentaar worden toegelicht - en betrekking hebben op allerlei aspecten van het gewone leven - zijn te vinden in de hoofdstukken 10-22:16. Het zijn er in totaal welgeteld 375. En dat is zeker geen toeval, want 375 is de getalswaarde van de Hebreeuwse letters die samen de naam ‘Salomo’ vormen. En het boek Spreuken wordt traditiegetrouw immers aan koning Salomo toegeschreven.
Dit recent gepubliceerde deel mag gezien worden, zowel typografisch als inhoudelijk. Aangezien het steeds om korte spreuken gaat, is ervoor gekozen om de toelichting op en uitleg van elke spreuk te onderscheiden van allerhande filologische informatie en van afwijkende lezingen die in de oude vertalingen (Grieks, Syrisch, Latijn) bewaard zijn gebleven. Die informatie wordt in een kleiner lettertype afgedrukt.
Wat deze commentaar ook erg waardevol maakt is dat er van verwante Egyptische spreuken/wijsheidsteksten en andere oud-oosterse spreuken-verzamelingen een vertaling in het Nederlands wordt geboden. Daardoor wordt onmiddellijk duidelijk dat de wijsheidsliteratuur van het oude Israël geïnterpreteerd dient te worden binnen de internationale context van die tijd. Bijzonder verheugend is ook het gegeven dat de auteur bij herhaling parallellen met het boek van Jesus Sirach vermeldt, terwijl dat geschrift voor hem geen deel uitmaakt van zijn Oude Testament, want voor hem apocrief.
De meer dan honderd pagina's aantekeningen staan borg voor een wetenschappelijk verantwoord commentaar. De vele literatuurverwijzingen bestrijken een gebied van de wijsheidsliteratuur dat veel omvattender is dan alleen het boek Spreuken zelf.
De enige vraag die mij na lezing van deze studie nog bezighoudt is: waarom in de inhoudsopgave de hoofdstukken van het boek Spreuken en de corresponderende aantekeningen staan aangegeven met Romeinse cijfers, terwijl in heel de rest van het boek wordt gewerkt met Arabische aanduidingen.
□ Panc Beentjes
Evert Tuinstra, Spreuken deel 2 (in de serie: De Prediking van het Oude Testament), Kok, Utrecht, 2011, 406 blz., 34,90 euro, ISBN 978-90-4351-667-9.
| |
Politiek
Peiling en perspectief van deze tijd
‘De uil van Minerva vliegt bij avond uit’, luidt een gevleugeld woord van de Duitse filosoof G.W.F. Hegel - alleen achteraf kunnen gebeurtenissen en ontwikkelingen goed worden begrepen. De Nederlandse emeritus hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Couwenberg (o1926) heeft zich door dit beroemde dictum van Hegel niet laten
| |
| |
weerhouden van een poging, de eigen tijd in kaart te brengen. Zijn nieuwe boek Tijdsein - het Civis Mundi Jaarboek van 2011 - beoogt, op grond van een historische analyse van de laatste twee decennia, vast te stellen waar we op dit moment staan en wat ons toekomstperspectief is - als Nederlanders in tijden van politieke onduidelijkheid, als Europeanen in veranderende internationale (economische) verhoudingen, en als wereldburgers tegenover de dreiging van een ecologische ramp nu het natuurlijk evenwicht door overbevolking en, in samenhang daarmee, menselijk ingrijpen in de natuur alom wordt verstoord.
Binnen het bestek van nog geen 260 bladzijden tekst stelt Couwenberg zo veel verschillende onderwerpen aan de orde, vanuit zijn overtuiging dat - vanwege al deze gelijktijdige ontwikkelingen - een nieuwe fase in de moderniteit begint, en dat juist nu de toekomst van de menselijke soort in het geding is. Tijdsein getuigt zowel van de grote maatschappelijke betrokkenheid en brede belangstelling van de auteur, als van een indrukwekkende belezenheid. Waar het gaat om politieke keuzes probeert Couwenberg steeds een middenpositie te verdedigen. Dit niet in de laatste plaats omdat naar zijn overtuiging het politieke midden - waartoe hij zichzelf al veel langer rekent - enerzijds de samenleving veel te bieden heeft, maar anderzijds de voorbije decennia niet de waardering kreeg die het verdiende. Bij herhaling klinkt zelfs verongelijktheid door over dit vermeende gebrek aan waardering voor het politieke midden, hetgeen enigszins afbreuk doet aan de zuiverheid van de argumentatie in dit boek. Bovendien brengt Couwenberg in Tijdsein soms standpunten naar voren die niet lijken te passen binnen het zoeken naar een middenpositie. Een voorbeeld is zijn opmerkelijk positieve waardering voor het optreden van Pim Fortuyn in de Nederlandse politiek, toch bij uitstek degene die het polariseren tot zijn handelsmerk maakte en zich afkeerde van het politieke midden. - Dat Couwenberg het voorstelt alsof Fortuyn het slachtoffer is geworden van een ‘bijzonder venijnige hetze’ van de gevestigde politiek (blz. 151) lijkt mij overigens bepaald misplaatst: Volkert van der G. kan toch bezwaarlijk worden beschouwd als vertegenwoordiger van, of zelfs maar geïnspireerd door, de gevestigde politiek. - Ook de woordkeus van Couwenberg verraadt soms dat hij niet altijd het midden weet te houden, bijvoorbeeld als hij spreekt van ‘de invasie [sic!] van omvangrijke groepen orthodoxe moslims in Europa’ (blz. 221).
Kort en goed: Couwenberg pleit in Tijdsein voor een middenpositie om de uiteenlopende problemen het hoofd te bieden waarmee we als Nederlanders, Europeanen en wereldburgers te kampen hebben. Maar zijn pleidooi weet niet te overtuigen, precies omdat hij soms tot inschattingen en standpunten komt die niet verenigbaar lijken met deze middenpositie - dit alles nog afgezien van de vraag of deze middenpositie inderdaad het beste uitgangspunt is om de beschreven problemen op te lossen.
□ Herman Simissen
| |
| |
Wim Couwenberg, Tijdsein. Peiling en perspectief van deze tijd, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2011, 287 blz., 22,95 euro, ISBN 978-94-6153-090-5.
| |
Kunst
Rubens als architect
Als pictor doctus (geleerde schilder) had Rubens een ruime belangstelling voor vele wetenschappen (onder andere wiskunde, optica en astronomie) en in het bijzonder voor architectuur. Van zijn verblijf in Italië (1602-1608) maakte hij gebruik om de nieuwe Renaissance-bouwkunst te verkennen. In Antwerpen legde hij een verzameling van alle belangrijke architectuurtraktaten aan. Hij was vertrouwd met de idealen van de Oudheid (Vitruvius) en de Renaissance (Alberti). Hij werd als kenner van de architectuur geraadpleegd. Hij ontwierp zelf de verbouwing en uitbreiding van het pand dat hij in 1610 aan de Wapper had gekocht. Zeker is dat hij bijgedragen heeft aan het ontwerp van een aantal onderdelen van de Antwerpse jezuïetenkerk, ofschoon de omvang van zijn medewerking niet meer nauwkeurig te achterhalen valt. Op heel wat van zijn schilderijen komen eigentijdse architecturale elementen in beeld. Wanneer hij in 1622 de overdracht van het regentschap van Frankrijk door Hendrik IV aan Maria de' Medici schildert, plaatst hij dat evenement in een decor waarin je het tuinpaviljoen en de boog van de portiek van zijn eigen Antwerpse woning kunt herkennen!
Aan dit aspect van Rubens' artistieke persoonlijkheid heeft het Rubenshuis in het najaar 2011 een kleine, maar opmerkelijke tentoonstelling gewijd (bescheiden initiatieven van kleinere instellingen kunnen stimulerender zijn dan met veel trom tot hype gemaakte exposities in topmusea). De begeleidende publicatie, Palazzo Rubens, De meester als architect, is van begin tot einde boeiende lectuur. Uitvoerig gaan de auteurs (Ben van Beneden, Barbara Uppenkamp en Piet Lombaerde) in op het klassieke ideaal en de Italiaanse voorbeelden die Rubens bestudeerd heeft. De talrijke, goed gekozen afbeeldingen laten zien hoe Rubens creatief omging met de lessen die hij van Giulio Romano, Rafaël, Michelangelo en anderen onthouden had. In het hoofdstuk ‘Architectuur als betekenisdrager’ worden alle details van de portiek en het tuinpaviljoen van Rubens' eigen stadspaleis zorgvuldig besproken. Daaruit blijkt hoezeer die twee pronkstukken van de aanleg van zijn tuin meer waren dan louter decoratie. Uit de keuze van bepaalde architectuurvormen moest het aanzien en de verheven stand van de eigenaar blijken. De ornamenten vormden een coherent geheel dat te lezen was als een humanistisch, neostoïcijns manifest. De trouwe kerkganger Peter Paul Rubens - ‘'s Ochtends ging hij naar de vroegmis’ (blz. 118) - plaatste zijn woning onder de bescherming van de ‘heidense’ go- | |
| |
den Hennes en Athena. Jammer genoeg zijn de oorspronkelijke beelden verdwenen. Op een zeventiende-eeuwse prent is nog te zien hoe Rubens' Hermes een palet in de hand hield terwijl zijn caduceus als schilderstok diende!
In het hoofdstuk ‘Rubens als architect’ is onduidelijk of het zogenaamde Chatsworth Sketchbook (met architectuurtekeningen) nog steeds of integendeel niet meer aan Van Dyck wordt toegeschreven (vergelijk blz. 128 en 148). Dit detail mag echter niemand beletten deze goed gedocumenteerde en voortreffelijk geïllustreerde publicatie aan te schaffen. Als schilder én ‘architect’ was Rubens een man met idealen. Dat verdient in onze tijd alle aandacht.
□ Jan Koenot
Barbara Uppenkamp, Ben Van Beneden en Piet Lombaerde (red.), Palazzo Rubens: De meester als architect, Mercatorfonds, Brussel, 2011, 176 blz., 34,95 euro, ISBN 978-90-6153-114-2.
| |
‘Rubens' kerk’
In de korte inleiding van de enige publicatie die op zijn naam staat (Palazzo di Genova, 1622, met architectuurtekeningen van Genuese Renaissancegebouwen) prees Rubens ‘de beroemde kerken die de eerbiedwaardige orde der jezuïeten pas gebouwd heeft in Brussel en Antwerpen’ als voorbeeld van een vooruitstrevende bouwkunst die met de ‘barbaars of gotisch genoemde’ stijl breekt en de regels van de juiste proporties uit de Griekse en Romeinse Oudheid in ere herstelt. Die inleiding staat - in de oorspronkelijke taal, het Italiaans - volledig te lezen op het achterplat van het boven besproken Palazzo Rubens. Het is daarom een mooi toeval dat nu ook aan de Antwerpse voormalige jezuïetenkerk (thans Sint-Carolus Borromeus) een nieuw boek is gewijd, van de hand van de kunsthistoricus en priester Rudi Mannaerts.
De tijden waren gunstig toen de nog jonge jezuïetenorde in Antwerpen haar kerkgebouw neerzette (1615-1621): het Twaalfjarig Bestand bracht voorlopig politieke rust, en in Antwerpen was ruimschoots artistiek talent aanwezig. De architecten van de kerk waren jezuïeten (Pater François d'Aguilon en, na diens overlijden in 1617, Broeder Pieter Huyssens), maar Rubens speelde een beslissende rol in het concipiëren van de geveldecoratie, de toren en de Mariakapel. Ook ontwierp hij negenendertig plafondschilderijen voor de zijbeuken. De uitvoering ervan gebeurde door zijn atelier, onder leiding van de jonge Van Dyck (helaas zijn de plafondschilderijen bij de brand door blikseminslag in 1718 verloren gegaan). Terecht spreekt Rudi Mannaerts over de jezuïetenkerk als ‘de kerk van Rubens bij uitstek’: het gebouw beantwoordt aan zijn voorstelling van de ideale bouwkunst, hij heeft mede het aanzicht ervan bepaald, en bovendien was hij - net als Van Dyck - lid van een door de jezuïeten gestichte Mariacongregatie.
| |
| |
Deze publicatie is, zonder wetenschappelijke pretenties, in een toegankelijke taal geschreven en bedoeld voor een ruim publiek. De geschiedenis en betekenis van het kerkgebouw worden geplaatst in het bredere kader van het ontstaan en de spiritualiteit van de jezuïetenorde. De gedetailleerde beschrijving van de gevel en het interieur (met prachtige kleurenillustraties) gaat in zowel op architectonische eigenschappen als op de geestelijke boodschap die het gebouw moet uitstralen. Rudi Mannaerts benadrukt hoe modern - zelfs ‘hypermodern’ - het gebouw was in Rubens' tijd. De auteur en de fondsen die de uitgave mogelijk hebben gemaakt, vatten het boek op als een poging om ‘wegwijs (te maken) in de mentaliteit van de jezuïeten, aan wie het in de barokke zeventiende eeuw niet ontbrak aan speelse verbeeldingskracht’. Zij hopen dat ‘bewondering voor de uitbundige scheppingsdrang van jezuïeten en kunstenaars’ kan stimuleren ‘om eigentijds creatief te zijn... “tot meerdere eer van God”’.
□ Jan Koenot
Rudi Mannaerts, Sint-Carolus Borromeus. De Antwerpse jezuïetenkerk: een openbaring, uitgegeven door de vzw Maria-Elizabeth Belpaire en de vzw Toerismepastoraal Antwerpen, Antwerpen, 2011, 128 blz., 17,95 euro, ISBN 978-90-8064-510-3, 17,95 euro (onder meer te verkrijgen in de Sint-Carolus Borromeuskerk, de kathedraalwinkel en liturgische centra).
|
|