| |
| |
| |
Erik De Bom
Turkije tussen ‘Europese’ rechten en waarden
Over de grenzen van de Europese Unie
Kan of moet Turkije nu lid worden van de Europese Unie (EU) of niet? Het debat is inmiddels al enkele decennia gaande. In 1963 sloot de toenmalige Europese Economische Gemeenschap al een associatieakkoord, de zogenaamde Ankara-overeenkomst. Tien jaar later, in 1973, werd een gedetailleerd plan opgesteld voor de instelling van een douane-unie, maar door de Turkse bezetting van Noord-Cyprus en de militaire coup van 1980 werden de relaties tussen Turkije en de Gemeenschap bevroren. Nadien volgde er een dooi, zodat het land in 1987 een officiële toetredingsaanvraag indiende, maar het duurde tot 1999 vooraleer het ook daadwerkelijk werd erkend als kandidaat-lidstaat. In december 2004 besloot de EU de toetredingsonderhandelingen te openen; in 2005 gingen ze effectief van start. Maar het proces verloopt bijzonder moeilijk; dat is het minste wat men kan zeggen.
In het algemeen wordt Turkije gezien als een outsider in vergelijking met de Europese mainstream. Er zouden onoverkomelijke verschillen zijn op historisch, religieus en cultureel vlak. De politieke situatie doet vragen rijzen omtrent de graad van democratisering, de rol van
| |
| |
het leger, en het respect voor mensenrechten, de rechtsstaat, de rechten van minderheden (met name van de Koerden) en fundamentele vrijheden. Bovendien zal een oplossing gevonden moeten worden voor de splijtzwam Cyprus. Het in een Grieks en Turks deel opgedeelde eiland is al in 2004 toegetreden, maar de EU erkent het Turkse deel niet en de Griekse Cyprioten kunnen bij een eventuele toetreding van Turkije altijd hun veto stellen. Naast de politieke kant is er de Turkse economie die in vergelijking met het Europese gemiddelde achterop hinkt. Om een gelijkaardig niveau te halen zouden vergaande inspanningen noodzakelijk zijn. De bevolking in de EU is niet gekant tegen Turks lidmaatschap omdat ze meent dat dit een negatieve invloed zou kunnen hebben op de persoonlijke economische posities, maar omdat ze vreest dat de toetreding een kwalijke impact zou hebben op de groep als geheel. Bovendien ziet ze het lidmaatschap als een bedreiging tegenover de eigen, nationale cultuur, manier van leven, belangrijke symbolen en waarden. Er zou wel eens een grote stroom van migranten op gang kunnen komen die de sociale veiligheid in gevaar brengt en de ‘eigen’ nationale jobs inpikt.
Het debat over het Turkse dossier wordt in hoofdzaak beheerst door negatieve stemmen; positieve argumenten voor een toetreding hoort men minder vaak. Een van de belangrijkste redenen om de Unie uit te breiden wordt gezien in de schaalvergroting van de Europese markt. Het belang van de geostrategische ligging van Turkije is amper te onderschatten. Het land zou een voorname rol kunnen spelen in het garanderen van de veiligheid in het oostelijke mediterrane gebied, het zou goed geplaatst zijn om de relaties met het Midden-Oosten te onderhouden en het zou een rolmodel kunnen zijn voor naburige islamitische staten. Bovendien zou het door zijn positie de toevoer van energie kunnen verzekeren. Op demografisch vlak zou de jonge, groeiende Turkse bevolking een oplossing kunnen bieden voor de druk van het dalende geboortecijfer en de gestage toename van de vergrijzing binnen de EU. Een eventuele toetreding zou, tot slot, een tegenwicht kunnen bieden tegen de these van de botsing der beschavingen. De Unie zou niet langer een exclusief christelijke club zijn, maar een gemeenschap waarin verschillende godsdiensten vredevol naast en met elkaar kunnen leven. Het is ook niet zo dat alle landen gekant zijn tegen Turks lidmaatschap. Met name de buurlanden staan hier minder vijandig tegenover. De reden daarvoor is dat zij een groter wijgevoel ervaren dan de andere lidstaten.
Turkije is niet de enige kandidaat-lidstaat. Ook IJsland, De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Montenegro hebben hetzelfde statuut. Zeer recent, op de EU-top van december 2011, tekende Kroatië het toetredingsverdrag om een volwaardig lid te worden in de zomer van 2013. Daarnaast zijn er nog de potentiële kandidaten: Alba- | |
| |
nië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo en Servië. Op langere termijn valt het niet uit te sluiten dat ook Moldavië en Oekraïne eventueel in aanmerking komen voor EU-toetreding. Dit alles stelt de vraag naar de grenzen van de EU. De criteria om toe te kunnen treden tot de EU zijn opgenomen in de Verdragen. In de loop van het integratieproces werden bijkomende eisen gesteld aan kandidaat-lidstaten. De vooropgestelde basisvereisten zijn doelbewust vaag gehouden; verschillende interpretaties zijn dus mogelijk. Dit zorgt voor tal van problemen, onder meer met betrekking tot de grenzen van de EU. Het is helemaal niet duidelijk hoe die zouden moeten worden begrepen, laat staan dat er uitsluitsel gegeven kan worden over de vraag waar die zouden moeten vallen. In deze bijdrage wil ik eerst in beknopte vorm een beeld schetsten van de verschillende typen grenzen. Daarna zal ik betogen dat de EU in haar uitbreidingspolitiek een stilzwijgende maatstaf hanteert die los staat van de formele procedures. Dit zal ook licht werpen op de kwestie welk type grens de Unie nastreeft. Wanneer eenmaal de interne logica van de uitbreidingspolitiek is blootgelegd, zal ik afbakenen waar volgens dit verborgen criterium de (buiten)grenzen van de EU zouden moeten vallen. Zo probeer ik antwoord te geven op een van de meest prangende vragen binnen de normatieve politieke theorie over de EU: wat zijn haar grenzen? Deze kwestie is verre van onbelangrijk, want in het Europese integratieproject schenkt men op een dubbele manier aandacht aan grenzen. Er is een steeds toenemende druk om de binnengrenzen
zoveel mogelijk te slopen. Maar dit heeft een omgekeerd effect op de buitengrenzen, die alsmaar meer worden versterkt. Zo wordt het steeds moeilijker om de EU binnen te komen en deel uit te maken van de Europese gemeenschap.
| |
De grenzen van de EU
Hoever kan de EU reiken? En hoe kunnen die grenzen gelegitimeerd worden? Het probleem is bijzonder moeilijk, want Europa kent geen ‘natuurlijke’ grenzen die gebaseerd zijn op geschiedenis, geografie of cultuur. Men zou kunnen stellen dat de noord-, west- en zuidgrens geografisch bepaald zijn: alle worden ze door water gevormd. Dit geografische argument werd gebruikt om de kandidatuur van Marokko in 1987 als mogelijk lid van de Europese Gemeenschap haast onmiddellijk af te wijzen. Maar waar kan men de Oostgrens trekken? Komt de Oeral hiervoor in aanmerking of is dat een sociale constructie van Peter de Grote? Voordien was er immers sprake van de rivier de Don als grens. Hoe dan ook is het een zeer diffuse scheidslijn die dankbaar wordt aangegrepen door landen als Kazachstan, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan voor de claim dat ten minste een deel van hun land ‘Europees’ is. Bovendien
| |
| |
zijn ze met uitzondering van Kazachstan alle lid van de Raad van Europa - en traditioneel gezien is dit de voorpost tot lidmaatschap van de EU. De pleitbezorgers van een EU waarvan de grenzen samenvallen met die van het continent Europa rest dus een zware taak. Toch kan men er niet omheen dat Europa in de praktijk vaak wordt geïdentificeerd met de EU. Als landen lidmaatschap wordt geweigerd, wordt dat ervaren als een ontkenning van hun Europese identiteit met uitsluiting tot gevolg.
Zoals deze laatste opmerking aantoont, is het niet noodzakelijk om te focussen op geografische grenzen. Men kan ook denken aan andere grenzen om de EU af te bakenen. Een alternatief is het cultureel-religieuze als uitgangspunt te nemen en de Unie te definiëren als een waardengemeenschap. Welke waarden zijn karakteristiek voor de EU als geheel? Deze benadering is niet onproblematisch. Zo valt er op het respect voor mensenrechten in een aantal lidstaten wel wat aan te merken. En in welke mate kunnen waarden als vrijheid, democratie en rechtsgelijkheid worden bestempeld als typisch Europees? Dan zouden bijvoorbeeld evengoed landen als Canada en Australië lid kunnen worden. Bovendien zijn de vigerende normen en waarden binnen de EU zelf zeer heterogeen. Het is ook niet vanzelfsprekend een scheidslijn te trekken tussen de christelijke en islamitische cultuur of tussen het orthodoxe christendom en het rooms-katholicisme. In het eerste geval heeft men een probleem met de grote groepen moslims binnen de bestaande Unie, en zouden onder meer Georgië en Armenië lid moeten zijn (Georgië is christelijk-orthodox, Armenië was het eerste land waar het christendom als staatsgodsdienst werd ingevoerd). In het laatste geval is de toetreding van Griekenland, Roemenië en Bulgarije een historische vergissing. Wie zou kiezen voor economische grenzen neemt een zeer maximaal standpunt in, want de markt in economische termen is per definitie grenzeloos. Maar aan de basis van economische samenwerking liggen gezamenlijke afspraken die berusten op de rule of law. Alleen het bestuurlijk-juridisch centrum garandeert de rechtszekerheid die noodzakelijk is voor de uitbouw van een economische gemeenschap. Tot slot komen ook nog politiek-bestuurlijke grenzen in aanmerking als valabel alternatief: de EU kan maar zo groot worden als haar eigen interne werking en constellatie kunnen dragen.
| |
Tussen universalisme en particularisme
Aangezien er dus geen sluitende manier bestaat om de grenzen van de EU theoretisch te bepalen, is het verhelderend na te gaan hoe dat probleem in de praktijk wordt aangepakt. Om toe te kunnen treden moeten landen een heel proces doorlopen, waarvan de eerste, zeer algemene stap is: voldoen aan een aantal minimumcriteria om überhaupt in aan- | |
| |
merking te komen. Deze vereisten zijn opgenomen in het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikelen 2 en 49:
Artikel 2: De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.
Artikel 49: Elke Europese staat die de in artikel 2 bedoelde waarden eerbiedigt en zich ertoe verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden van de Unie. Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden van dit verzoek in kennis gesteld. De verzoekende staat richt zijn verzoek tot de Raad, die zich met eenparigheid van stemmen uitspreekt na de Commissie te hebben geraadpleegd en na goedkeuring van het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden. Er wordt rekening gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor toetreding. De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onderwerp van een akkoord tussen de lidstaten en de staat die het verzoek indient. Dit akkoord moet door alle overeenkomstsluitende staten worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.
Het is zeer opmerkelijk dat de waarden die opgetekend zijn in het tweede artikel universeel van aard zijn, terwijl in artikel 49 expliciet wordt gesteld dat alleen een Europese staat die deze waarden eerbiedigt kan toetreden. Het universele wordt gekoppeld aan het particuliere; niet elke staat kan het lidmaatschap aanvragen. Met deze criteria maakt de EU het geenszins gemakkelijker voor zichzelf, omdat niet gespecificeerd is wat een Europese staat is. Een in eerste instantie op waarden gefundeerde gemeenschap die in principe globaal zou kunnen zijn, wordt beperkt doordat een geografisch criterium wordt toegevoegd. Daardoor kunnen landen als de Verenigde Staten, Canada en Australië nooit lid worden, ook al zouden ze aan de vooropgestelde criteria voldoen. In deze gevallen kan nog vrij eenvoudig uitgemaakt worden dat het gaat om niet-Europese landen, maar wat met landen als Azerbeidzjan, Georgië, Kazachstan, Turkije en zelfs Rusland? In welke mate zijn dit Europese staten? Hoe dan ook wordt een belangrijke beperking opgelegd aan de eerder vermelde waarden zonder dat duidelijk omschreven wordt hoe die beperking begrepen moet worden en wat nu eigenlijk verstaan wordt onder een ‘Europese staat’.
| |
| |
De in het Verdrag opgenomen minimale vereisten voor toetreding zijn later, in 1993, aangevuld met andere criteria die bedoeld zijn om te komen tot een grotere objectiviteit en voorspelbaarheid inzake uitbreiding. Deze staan bekend als de zogenoemde Kopenhagen-criteria en bevatten de volgende elementen:
· | Stabiele overheidsinstellingen hebben die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen; |
· | Een functionerende markteconomie hebben, evenals de mogelijkheid om te gaan met de concurrentiedruk van de marktwerking in de Unie; |
· | Het vermogen hebben om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat met name inhoudt dat de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie worden onderschreven; |
· | Aanvaarden van het acquis communautaire. |
In de praktijk stellen zich hier evenwel twee problemen. Ten eerste kunnen deze Kopenhagen-criteria op verschillende manieren worden geïnterpreteerd: sommige zijn vaag (bv. inzake democratie), andere zeer gedetailleerd (bv. met betrekking tot competitieregulering); sommige spreken elkaar tegen (bv. de vereisten over milieunormen en competitieve verwachtingen); nog andere worden zelfs niet door alle huidige lidstaten gehaald (bv. de regels over minderhedenbescherming). Ten tweede worden bepaalde landen meer gesteund dan andere om deze criteria te halen. Zo is het opmerkelijk dat in de periode 1990-2000 de financiële steun aan Turkije slechts een vierde bedroeg van die voor de andere landen die zich kandidaat hadden gesteld.
| |
Tussen rechten en waarden
Het toetredingsproces is één zaak, de redenen waarom de Unie uitbreidt een andere. Twee verklaringen kunnen voor deze uitbreiding onderscheiden worden. Enerzijds is er het rationalistisch perspectief: het eigenbelang van de actoren wijst uit dat lidmaatschap in ieders voordeel is. Het doorvoeren van de noodzakelijke aanpassingen gebeurt voor beide partijen tegen een zekere prijs - voor de kandidaat-lidstaat zal die prijs allicht het hoogst liggen -, maar die weegt niet op tegen het belang dat men heeft bij toetreding, zoals bijvoorbeeld deel kunnen uitmaken van de interne markt. Anderzijds is er het constructivistisch perspectief dat berust op gedeelde normen en waarden tussen de lidstaten en de kandidaat-lidstaten. De opgelegde normen worden haast automatisch aangenomen, omdat men gelooft dat ze legitiem zijn en omdat men zich
| |
| |
ermee kan identificeren. In tegenstelling tot het rationalistisch verklaringsmodel worden de nodige aanpassingen niet gedaan onder druk van externe prikkels of uit angst voor mogelijke straffen.
Dit model kan verder worden uitgewerkt aan de hand van drie hypotheses. De eerste hypothese komt overeen met het rationalistisch perspectief, de tweede en de derde zijn een verfijning van het constructivistisch model. Een eerste mogelijkheid is dat de EU bij uitbreiding voorrang zou verlenen aan landen waarvan verwacht wordt dat hun lidmaatschap aanzienlijke voordelen zou opleveren voor de bestaande lidstaten. Deze constructie ziet de Unie als een probleemoplossende eenheid die vooral de belangen van de lidstaten wil bevorderen. De tweede hypothese stelt dat de EU eerder naar die landen zou uitbreiden tegenover welke ze een particulier gevoel van verwantschap heeft. Het doel is een op waarden gebaseerde eenheid. Tradities, gewoontes en herinneringen die horen bij gemeenschappelijke Europese waarden moeten weer tot leven worden gewekt. De basis voor de integratie is een gevoel van gedeelde identiteit; ze is niet beperkt tot domeinen waar de lidstaten voordelen verwachten. Dit zou sterkere gevoelens van solidariteit over de grenzen heen bewerkstelligen. Dit model gaat verder dan het louter intergouvernementele en evolueert naar een transnationale of supranationale institutionele inrichting. De derde en laatste hypothese luidt dat de EU streeft naar uitbreiding, met als doel de verdediging van universele principes als mensenrechten en democratie. Hier is sprake van een op rechten gebaseerde postnationale Unie die de democratische constitutionele staat wil verheffen tot een Europees niveau. Integratie gebeurt niet zoals in het tweede, op waarden gebaseerde model op basis van een gevoel van culturele cohesie en gemeenschappelijke tradities, maar op basis van universele rechten en democratische procedures. In dit geval wordt cultureel pluralisme niet uitgesloten.
Een van deze drie hypothesen lijkt in de praktijk meer gevolgd te worden dan de andere. Dit blijkt uit volgend voorbeeld. Op 15 februari 2000 werden de toetredingsgesprekken met Roemenië gestart, terwijl Turkije op dat moment nog altijd kandidaat-lidstaat was. Toch scoorde Turkije in vergelijking met Roemenië hoger wat betreft economische en democratische indicatoren, en dat al vóór 1993 toen de EU besliste om uit te breiden naar Centraal- en Oost-Europa. De redenen voor uitbreiding reiken dus verder dan louter utilitaire berekeningen, maar ook verder dan een bezorgdheid voor de bescherming van mensenrechten en de verankering van democratie. De EU lijkt met andere woorden een unie van (niet nader genoemde) waarden na te streven. De grote uitbreidingsgolf van Centraal- en Oost-Europese landen werd ook steevast beargumenteerd vanuit een gedeelde bestemming en cultuur. Waar
| |
| |
het om ging, was Europa herenigen. De kandidatuur van Turkije - die al veel langer aansleept en waarover in de praktijk nog geen duidelijkheid bestaat - wordt gewoonlijk verdedigd vanuit het op rechten gebaseerde discours. Turkije moet niet met Europa herenigd worden, maar is een belangrijke partner.
Het verschil in het statuut van de Centraal- en Oost-Europese landen enerzijds en Turkije anderzijds blijkt ook uit het discours dat ambtenaren hanteren en dat in officiële documenten opduikt. Hans van den Broek, die in de periode 1993-1999 lid was van de Europese Commissie en onder meer belast was met de uitbreiding van de Unie, sprak bijvoorbeeld tijdens zijn reis naar Roemenië over het land als ‘profoundly European’. Toen hij eerder Turkije aandeed, deed hij niet eenmaal een gelijkaardige uitspraak. Hij had het alleen over ‘de waarden die de EU en Turkije delen’. Hiermee bedoelde hij de principes van de rechtsstaat, democratie en respect voor de mensenrechten; hij had het niet over een diepgaande culturele affiniteit. Op geen enkele manier verwees Van den Broek naar iets dat nabijheid, gemeenschappelijke geschiedenis of gedeelde waarden symboliseert. Er is sprake van twee beschavingen tussen welke, zoals eurocommissaris Olli Rehn (bevoegd voor uitbreiding in de Commissie Barroso I) het uitdrukte, een brug kan worden geslagen, waarbij Turkije de eer toekomt het waardevolle kruispunt te zijn. Het land is met de Europese gemeenschap verbonden door ‘constitutionele banden’.
Gezien het moeizame onderhandelingsproces voordat Turkije nog maar het statuut van kandidaat-lidstaat kon krijgen en gezien de stroeve gesprekken sinds de effectieve start van de onderhandelingen in 2005, lijkt de EU nog te twijfelen welk model ze wil realiseren: een op waarden of een op rechten gefundeerde gemeenschap. Van den Broek en Rehn opteren bij effectief lidmaatschap van Turkije onmiskenbaar voor het tweede. Maar Herman Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad, lijkt te kiezen voor het eerste. Hij legt onomwonden een band tussen een unie van waarden en de toetreding van de Centraal- en Oost-Europese landen: ‘Deze landen wilden verankerd blijven in de democratie en nooit meer terugkeren naar het communisme en de dictatuur en daarom kozen we [ze?] voor [de] EU. Ze kozen voor een verankering in een unie van waarden.’ Hoewel de keuze van Van Rompuy op het eerste gezicht duidelijk is (een unie van waarden), blijft het de vraag of hij eigenlijk toch geen unie van rechten bedoelt (een keuze voor democratie). Het vage taalgebruik is allicht niet toevallig, maar de uitdrukking van een weloverwogen beleidsstrategie die beide mogelijkheden nog steeds openlaat. Het al dan niet toetreden van Turkije is doorslaggevend voor het type Unie dat men wil uitbouwen.
| |
| |
| |
Constitutioneel patriottisme
Uitgaande van de praktijk zou men kunnen stellen dat de EU eerst en vooral een unie van rechten wil zijn, maar dat ze tegelijkertijd wat meer wil zijn dan dat. Ze is ook op zoek naar iets ‘Europees’ dat alle lidstaten op een meer fundamentele manier aan elkaar bindt. Wat dat ‘iets’ zou mogen zijn, is onduidelijk. Een mogelijke benaderingswijze om dat ‘iets meer dan louter rechten’ te denken is te redeneren vanuit de theorie van het constitutioneel patriottisme. De basisaanname is dat de eenheid van de politieke gemeenschap berust op een politieke gehechtheid aan de normen, waarden en, meer indirect, de procedures van een liberale democratische constitutie. Het gaat om universele waarden en basisrechten die voor iedereen openstaan, ongeacht afkomst, taal, cultuur en tradities. Er is geen homogenisering nodig op deze vlakken om te komen tot een eengemaakte politieke gemeenschap. De gedeelde politieke cultuur moet losgekoppeld worden van het niveau van de subculturen en hun prepolitieke identiteiten. De diversiteit die er bestaat tussen de verschillende lidstaten, en in sommige gevallen zelfs tussen de verschillende naties binnen een lidstaat, kan bewaard blijven.
Als de EU universele waarden als fundament heeft, is zij in principe onbegrensd, dat wil zeggen dat ze openstaat voor alle landen die dezelfde waarden eerbiedigen en uitdragen. De zaken evenwel zo voorstellen is te simplistisch en doet niet voldoende recht aan wat het constitutioneel patriottisme precies inhoudt. Het gaat inderdaad om universele waarden, maar deze moeten op een particuliere manier worden geïnterpreteerd. Burgers kunnen zichzelf pas zien als lid van eenzelfde, afzonderlijke politieke gemeenschap als ze aan die universele waarden een meer specifieke invulling kunnen geven. Met andere woorden: een Europees constitutioneel patriottisme moet tot stand komen op basis van de verscheidene interpretaties van dezelfde universele rechten en principes die opereren in een context van verschillende nationale geschiedenissen. Uiteraard moet de invulling van de universele waarden neutraal blijven tegenover etnisch-culturele normen en waarden die bepaald worden door de subpolitieke eenheden in een pluralistische politieke gemeenschap. Binnen de EU moeten dezelfde wettelijke principes geïnterpreteerd worden vanuit het standpunt van de verscheidene nationale tradities en geschiedenissen.
De particuliere, Europese interpretatie van de liberaal-democratische universele principes maakt dat de uitbreidingsmogelijkheden van de EU veel beperkter zijn. Haar grenzen moeten noodgedwongen een kleiner territorium omspannen. Landen als de Verenigde Staten, Canada en Australië maken zo geen kans om lid te worden, ook al delen ze dezelfde fundamentele rechten en waarden. Ian Manners heeft laten zien
| |
| |
hoe een typisch Europese cultuur een eigen interpretatie biedt van de universele waarden die ze huldigt. Bij wijze van voorbeeld som ik er enkele op:
1. | Vrede: Dit is de eerste en misschien ook meest fundamentele waarde van de EU. Het gaat daarbij om een duurzame vrede die oorlog niet alleen ondenkbaar wil maken, maar ook onmogelijk. Om dit te bereiken wordt een heel arsenaal aan middelen ingezet: ontwikkelingshulp, handel, interregionale samenwerking, politieke dialoog, uitbreiding, enz. |
2. | Vrijheid: De vrijheid die de EU hoog in het vaandel draagt, is een sociale vrijheid, dat wil zeggen dat ze een van de rechten is die een gelijke waarde heeft, zoals democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Andere waarden mogen niet bedreigd of teniet gedaan worden door een ongebreidelde vrijheid. |
3. | Democratie: Dit was van bij de oprichting een van de voornaamste voorwaarden om lidmaatschap te krijgen. De EU interpreteert haar als een instemmingsdemocratie: in de meeste lidstaten kent men proportionele representatieve electorale systemen en coalitieregeringen en wordt de macht gedeeld onder de partijen. |
4. | Mensenrechten: De EU spreekt over associatieve mensenrechten: ze benadrukt zeer sterk de interdependentie tussen individuele rechten (zoals vrijheid van meningsuiting) en collectieve rechten (zoals het recht op vereniging). |
5. | ‘Rule of law’: Rechtvaardige wettelijke systemen en een gelijke bescherming van elk individu zijn noodzakelijk voor het verzekeren van de stabiliteit en het succes van de andere liberaal-democratische waarden van vrijheid, democratie en mensenrechten. Voor de EU is ‘rule of law’ supranationaal in drie betekenissen: communautair (delen van soevereiniteit via acquis communautaire), internationaal (deelname van de EU en haar lidstaten aan internationaal recht dat boven de EU staat en verder reikt) en kosmopolitisch (EU en lidstaten die ijveren voor humanitaire wetgeving). |
6. | Gelijkheid: Voor de EU betekent gelijkheid inclusieve gelijkheid: er is een wettelijk verbod op discriminatie en een grote inzet om gelijkheid actief te promoten. In de praktijk heeft deze aandacht zich steeds verder uitgebreid: gelijkheid van nationaliteit, gelijkheid tussen man en vrouw, bescherming van minderheden, bestrijding van discriminatie gebaseerd op sekse, raciale of etnische origine, godsdienst of overtuiging, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid. |
| |
| |
Het constitutioneel patriottisme bevat twee gelijkwaardige componenten: enerzijds de universele waarden, anderzijds hun particuliere interpretatie. Voor het trekken van de grenzen kan men meer nadruk op het ene of het andere leggen. Zoals blijkt uit de aanslepende onderhandelingen met Turkije heeft de EU voor zichzelf nog niet helemaal uitgemaakt welke koers ze zal volgen: de universele of de particuliere, al blijkt uit het verleden dat ze een voorkeur heeft voor het tweede. De grenzen van de Unie worden zo door waarden bepaald. In dat opzicht is het binnen het raamwerk van het constitutioneel patriottisme van kapitaal belang de particuliere interpretatie van de universele waarden niet te minimaliseren. Daardoor kan de EU minder ver uitbreiden dan wanneer men voorrang zou verlenen aan het universele aspect. Maar daardoor ontwikkelt ze ook een sterkere identiteit die noodzakelijk is voor een voldoende grote vorm van loyaliteit. Hiermee wordt niet bepaald waar de grenzen van de EU precies zouden moeten vallen. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het constitutioneel patriottisme dat eigenlijk ook niet vermag. Het is geen theorie die uit zichzelf kan bepalen wat de grenzen van een politieke gemeenschap zijn. Maar het is een ideale theorie gebleken om de aard van de uitbreidingspolitiek van de EU te begrijpen. Bovendien staat ze toe, aan te geven in welke richting de EU zich verder dient te ontwikkelen qua uitbreiding van haar ledenaantal.
Betekent dit nu dat Turkije lid kan worden van de EU? Het is een van de vragen die zowel de Europese elite als het Europese volk bezighouden. Belangrijk is dat men in dit verband de juiste vragen stelt. Wat heeft men te winnen of te verliezen voor de progressieve realisatie van Europese constitutionele principes en praktijken? Kan Turks lidmaatschap de moslimgemeenschappen in de huidige lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, helpen beter te integreren en helpen de Europese politieke praktijk te verrijken door het begrip van wat pluralisme betekent in de EU te verbreden? Helpt Turks lidmaatschap de ideeën van mensenrechten, democratie en rechtsstaat te stabiliseren en verspreiden in de moslimwereld? Indien de EU Turkije toch niet zou opnemen als volwaardig lid, zou dat dan een hypotheek leggen op de ontwikkeling van een ware Europese democratie, publieke sfeer en sterke sociale cohesie, omdat het een aanzienlijk aantal Europese burgers verder van zich zou vervreemden? Het antwoord is mijns inziens in belangrijke mate te zoeken in de mate waarin Turkije deelt in de gemeenschappelijke ‘Europese’ geschiedenis die borg staat voor de eigen interpretatie door de EU van de universele principes die ze in het vaandel draagt. Als er meer overeenkomsten zijn op het universele vlak dan op het particuliere, dan dreigen de typisch ‘Europese’ waarden te worden uitgehold en riskeert de
| |
| |
‘Europese’ identiteit te dun te worden, zodat men elkaar niet meer of niet voldoende (h)erkent als behorend tot dezelfde politieke gemeenschap.
| |
Literatuur
Michelle Cini en Nieves Borragán (red.), European Union Politics. Third Edition, Oxford University Press, Oxford, 2010. |
|
Ian Manners, ‘The Constitutive Nature of Values, Images and Principles in the European Union’, in Sonia Lucarelli en Ian Manners (red.), Values and Principles in European Union Foreign Policy, Routledge, Londen en New York, 2006, blz. 19-41. |
|
Jan-Werner Müller, Constitutional Patriotism, Harvard University Press, Princeton en Oxford, 2007. |
|
Helene Sjursen (red.), Questioning EU Enlargement. Europe in Search of Identity, Routledge, Londen en New York, 2006. |
|
Dirk Rochtus, Turbulent Turkije. Europese of Aziatische tijger, Pelckmans, Kalmthout, 2011. |
|
Lucie Tunkrová en Pavel Ĺ aradín (red.), The Politics of EU Accession. Turkish Challenges and Central European Experiences, Routledge, Londen en New York, 2010. |
|
Mendeltje Van Keulen en Rob Boudewijn, ‘Waar houdt “Europa” op? Over de grenzen van Europa’, in International Spectator, juli/augustus 2005, blz. 355-358. |
|
Herman Van Rompuy, ‘De toekomst van de EU - de EU en de toekomst’, in Bart Pattyn en Bart Raymaekers (red.), Europa, interdisciplinariteit en wetenschap. Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2011, blz. 15-28. |
|
|