| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Als gist in het deeg
De Nikè-reeks van uitgeverij Acco functioneert al jaren als spreekbuis voor de theologische faculteit van de KU Leuven met de bedoeling om recent verworven theologische inzichten toegankelijk te maken voor een breed publiek. In deze reeks vormt Als gist in het deeg zeker niet het minst ambitieuze deel. Aan zestien onderzoekers van de faculteit werd gevraagd om de inzichten van hun recente theologisch onderzoek over het leven en de ideeën van een bepaalde markante figuur in de christelijke traditie te ontsluiten voor godsdienstleerkrachten vandaag en hier meteen concrete toepassingen voor in de klas aan te koppelen.
De inleidende tekst van Didier Pollefeyt geeft meteen een mooi beeld van de actuele inhoudelijke positie van het godsdienstonderwijs in Vlaanderen. Enkele jaren geleden werd na breed overleg een zeer grondig hervormd leerplan voor het godsdienstonderwijs ingevoerd. Het heeft even geduurd voor het volledige gewicht van deze hervorming in alle lagen van het onderwijs is doorgedrongen, maar uiteindelijk beschikt de godsdienstleerkracht vandaag over heel wat meer mogelijkheden om leerlingen relevante levensbeschouwelijke inzichten aan te bieden in een toegankelijke taal. Overigens blijkt de kwaliteit van dit nieuwe leerplan duidelijk uit het feit dat het in staat is weerwerk te bieden aan zowel de druk om godsdienstonderwijs te reduceren tot catechese, als aan de vraag om een niet-confessioneel vak in te voeren. Het eerlijk, grondig en in dialoog ontsluiten van levensbeschouwelijke inzichten, vertrekkend vanuit de christelijke traditie, is in de praktijk een positieve evolutie gebleken en maakt het godsdienstonderwijs heel wat meer relevant voor leerlingen.
In Als gist in het deeg treden in chronologische volgorde zestien markante figuren voor het voetlicht die op een of andere manier belangrijk zijn geweest voor de christelijke traditie. Het is duidelijk dat de wetenschappelijke onder- | |
| |
zoekers die een bijdrage leverden aan deze publicatie zich het meest comfortabel voelden bij het schrijven van de biografische schets en de uiteenzetting over de belangrijkste ideeën van deze denkers. De ontsluiting daarentegen van hun werk naar een operationeel niveau, op het einde van elke bijdrage, verloopt met eerder wisselend succes. Zo zijn de teksten over Qohelet, Ghandi of Jeanne Devos erg sterk, maar staan de levens en opvattingen van Vibia Perpetua of Maria Petyt ver af van een hedendaagse omgang met geloof. Deze figuren tonen zich dan ook, los van hun soms erg interessante historische context, erg weerbarstig. Bij enkele teksten wordt het operationele aspect overigens zeer summier uitgewerkt, wat toch een gemiste kans is.
Als gist in het deeg laat zich verrassend vlot lezen als een inspirerend ideeënboek. Iedereen kan de nog steeds verfrissende rijkdom van de christelijke traditie erin op het spoor komen. De godsdienstleerkracht krijgt hiermee een waardevol instrument om in het veld aan de slag te gaan en de theologische faculteit bewijst met dit boek dat ze relevant en dienstbaar in de wereld kan staan.
□ Gert Van Langendonck
Didier Pollefeyt, Hans Debel en Anthony Dupont (red.), Als gist in het deeg. Uitdagende stemmen voor geloofscommunicatie en levensbeschouwende reflectie in het godsdienstonderwijs, Uitgeverij Acco, Leuven, 2011, 416 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-334-8240-3.
| |
Kunst
Konrad Witz
Van de Zuid-Duitse schilder Konrad Witz, een tijdgenoot van de Vlaamse Primitieven, is weinig bekend. Sinds de kunsthistorici zich ruim honderd jaar geleden over zijn nalatenschap gingen buigen, wordt een vrij beperkt aantal werken aan hem en zijn entourage toegeschreven. In de streek van Basel heeft hij duidelijk navolgers gehad. Aan het geheel van aan Witz zelf, zijn atelier en navolgers toegeschreven werken wijdde het Kunstmuseum van Basel onlangs een opmerkelijke tentoonstelling. De publicatie die bij deze gelegenheid tot stand kwam, is een lijvig boekdeel met wetenschappelijke allures. Het bevat naast technische analyses en een uitvoerige bibliografie een overzicht van alle geschreven bronnen waarin Witz' naam voorkomt. Bij de belangrijkste schilderijen wordt de afbeelding vergezeld van een foto-opname van een doorlichting via infraroodreflectografie.
Om meerdere redenen is Witz een interessante figuur. Hij schilderde het eerste ‘landschapsportret’ van de westerse kunst: op zijn Wonderlijke Visvangst verschijnt het Meer van Genève met de hele omgeving waarheidsgetrouw op een prominente wijze, en niet zomaar als decoratieve of fictieve achtergrond. Mogelijk heeft dit tafereel een kerk-politieke betekenis: in 1539 werd op het Concilie van Basel de vrome hertog van Savoye, waartoe op dat ogenblik ook Genève behoorde, tot paus verkozen (de laatste ‘tegenpaus’ van de geschiedenis), en de Wonderlijke Visvangst behoort tot een cyclus waarin juist Petrus,
| |
| |
de allereerste paus, centraal staat... De perikelen van het Concilie van Basel worden overigens door Ursula Lehmann in de catalogus uitvoerig behandeld. Voorts is Witz een uitstekend voorbeeld van de uitstralingskracht van de toenmalige nieuwe Vlaamse kunst. De innovaties die hij in de laat-middel-eeuwse Zuid-Duitse kunst invoerde, zijn alleen te verklaren door een rechtstreeks contact met Vlaamse meesters. Met name de invloed van Van Eyck is zo diepgaand dat Stephan Kemperdick in zijn opstel ‘Konrad Witz and Netherlandish Painting’ het vermoeden oppert dat Witz tijdens een verblijf in Vlaanderen het Lam Gods grondig bestudeerde en misschien zelfs een tijdje in het atelier van Van Eyck vertoefde.
De liefhebber van christelijke iconografie zal door dit oeuvre geboeid zijn vanwege de creatieve wijze waarop traditionele, ook minder bekende motieven erin voorkomen. Wie bijvoorbeeld vertrouwd is met de meditatie over de menswording, uit de Geestelijke Oefeningen van Ignatius, waarin beschouwd wordt hoe de drie goddelijke personen onderling overleggen hoe zij de mensheid zullen redden, zal met een gevoel van herkenning kijken naar het paneel De beraadslaging van de Heilige Drievuldigheid over de Verlossing, waarvan het motief volgens de auteurs van de catalogus teruggaat op de dertiende-eeuwse mystieke geschriften van Mechthild von Magdeburg.
Ten slotte: meerdere in deze publicatie besproken werken werden tijdens de woelige jaren van de Reformatie het slachtoffer van iconoclasten, die vooral de gezichten met scherpe instrumenten hardhandig aanpakten. In de vorige eeuwen ging men bij de restauratie van deze oude schilderijen zelden oordeelkundig te werk. In hun oorspronkelijke staat waren Witz' panelen beslist briljanter dan wat wij er nu nog van kunnen zien.
□ Jan Koenot
Bodo Brinkmann, Katharina Georgi (red.), Konrad Witz, Hatje Cantz, 2011, 392 blz., 68 euro, ISBN 978-37-757-2760-0 (Duits), 978-37-757-2761-7 (Engels).
| |
Literatuur
Een kwestie van geluk
In mijn bespreking van Liefdesval, de vorige roman van de Britse schrijfster Esther Freud, begon ik met te zeggen dat Freud de tijd neemt voor het schrijven van haar romans. Tussen de vorige twee romans zat vier jaar tijd en ook nu verschijnt Een kwestie van geluk vier jaar na Liefdesval. Waar ze in vorige romans (in elk geval op het eerste gezicht) dicht bij haar eigen leven bleef, komt in Een kwestie van geluk de wereld van haar echtgenoot, de acteur David Morrissey, inbeeld. En hoewel die wereld symbool staat voor glitter, grote ego's en onconventionele levensstijlen, blijft Esther Freud ook nu weer trouw aan het principe dat in haar romans geen ‘grote dingen’ gebeuren. In Gaglow en Huis in zee leverde dat boeiende en intrigerende literatuur op. In Liefdesval lukte dat al iets minder en jammer genoeg is in Een
| |
| |
kwestie van geluk de magie zo goed als helemaal verdwenen.
Het ís niet eenvoudig om veel te zeggen met weinig woorden. In het slechtste geval zeg je simpelweg niet veel en heb je daar toch heel wat woorden voor nodig. Waarom lukt het deze keer niet? Het ligt niet aan de structuur van het boek, dat opent met de eerste dag van een theateropleiding en vervolgens met grote intervalperiodes vertelt over het leven van vier acteurs in een periode die veertien jaar overspant. Die vier acteurs worden met voldoende verschillende persoonlijkheden uitgerust om ook verschillende ontwikkelingen mogelijk te maken. Wat echter onduidelijk blijft, is welk verhaal Esther Freud wil vertellen. Wil ze de lezer iets meegeven over hoe het er in de theater- en filmwereld aan toe gaat? Wil ze iets vertellen over de keuzes die jonge mensen die voor theater kiezen, moeten maken? Wil ze laten zien hoe vriendschappen evolueren tussen jongvolwassenen die elkaar in het hoger onderwijs leren kennen en wiens carrières daarna heel verschillend lopen? Of iets over hoe idealen evolueren en soms hard in botsing komen met het (over)leven van alledag?
Ik weet het niet. Van al wat ik hier opsom is wel iets terug te vinden in de roman, maar weinig beklijft, weinig zet je als lezer aan het denken. Soms blijf je (een beetje) nieuwsgierig naar een volgende tijdsperiode, om te weten hoe een en ander zal uitdraaien. Maar dat is al met al een erg magere basis om lezers betrokken te houden en het is zeker veel te weinig voor een auteur van het kaliber als Esther Freud. Het lijkt wel alsof het schrijven een vorm van verstrooiing was voor de auteur; de lezer geeft dat echter weinig plezier.
□ Johan Van der Auweraert
Esther Freud, Een kwestie van geluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 349 blz., 19,90 euro, ISBN 978-90-234-6354-2.
| |
Homerisch
Op naam van Homerus staat onder meer een verzameling hymnen tot verschillende Griekse goden. Deze zogeheten Homerische Hymnen komen waarschijnlijk uit de tijd na Ilias en Odyssee, misschien de zesde eeuw v. Chr. Het gaat om 33 gedichten van wisselende lengte. Ze zijn nu vertaald door Arthur S. Hartkamp in een nieuwe, aantrekkelijke tweetalige uitgave.
Over de functie van de hymnen is weinig zeker. Dat blijkt uit het korte, verhelderende voorwoord van Homeruskenner Irene de Jong, hoogleraar Grieks in Amsterdam. Misschien zijn het cultuszangen, misschien preludes ter inleiding van langere openbare voordrachten van epische teksten. Of symposiumgedichten. Voor de lezer van nu maakt het weinig uit.
De langere teksten laten zich vooral lezen als mythologische verhalen over goden zoals Demeter of Apollo. De korte hymnen (5 tot 20 regels) werken wat directer als heidens-religieuze poëzie. Steeds wordt de bezongen godheid aan het slot beleefd gegroet, wat ook voor de lezer van nu innemend is.
De Homerische Hymnen werden nog in 1995 vertaald door H. Verbruggen.
| |
| |
Dat was ‘een mooie vertaling, maar een vertaling in proza’, volgens Hartkamp (blz. 161), die zelf kiest voor het Griekse metrum van de dactylische hexameter. Over die keuze valt, zoals altijd, te twisten. Als voorbeeld laat ik een fragmentje over Afrodite volgen in de beide versies:
(A) | Ze kreeg een mooie, met goud bewerkte kroon op het hoofd, aan haar oren bloemen van koper en kostbaar goud. Haar hals en haar boezem, zacht en zilverblank, zijn met gouden snoeren omhangen, waarmee ook de Horen, wier voorhoofdband met gouddraad omrand is, zich ook zelf opsieren wanneer ze bij Zeus op bezoek gaan om aanwezig te zijn bij de lieflijke dans van de goden. Nadat zij haar met al deze sieraden opgesmukt hadden, brachten zij haar naar de goden... |
(B) | Op haar onsterfelijke hoofd plaatsten ze een goedvervaardigde krans, een mooie krans van puur goud; in haar doorboorde oorlelletjes bevestigden ze bloemen van geel koper en kostbaar goud. Ze sierden haar zachte hals en haar zilverblanke boezem met gouden snoeren, waarmee de Horai met gouden diadeem ook zichzelf tooien, telkens als ze zich begeven naar de verlangenwekkende groep goden, naar de woning van hun vader. Nadat ze Afrodite met al die sieraden getooid hadden, brachten ze haar bij de goden... |
Anders dan je misschien zou denken is (A) de nieuwe vertaling van Hartkamp (blz. 121; de passage begint en eindigt binnenin een versregel, en verseinden zijn hier niet aangegeven), terwijl (B) de proza-vertaling is van Verbruggen (blz. 74).
Veel verschil tussen de twee versies is er niet. Wel kan (B) meer recht doen aan de voor deze poëzie zo typische epitheta ornantia (‘versierende adjectieven’, zoals ‘onsterfelijk’, ‘goedvervaardigd’, ‘doorboord’, ‘verlangenwekkend’). Zonder typografische hulp zullen weinig lezers (A) herkennen als een metrische vertaling. Ik durf zelfs te beweren dat de ‘proza’-vertaling (B) in woordkeus en ritme poëtischer klinkt. De metrische keuze is dus zeker niet allesbepalend voor de kwaliteit van de tekst.
Zo levert deze uitgave minstens nieuwe stof voor de discussie over de ‘Nederlandse hexameter’. Die is al decennia voorwerp van verhitte debatten onder classici.
Af gezien van mijn aarzelingen over het metrische aspect heb ik het nieuwe boek met plezier gelezen. Het is prettig grasduinen in de teksten, mede door de parallel afgedrukte Griekse tekst. Hartkamp levert geen geleerde noten of andere toelichtingen. De lezer wordt dus niet nodeloos afgeleid en kan zich richten op het belangrijkste: de oude teksten zelf. Een welkome uitgave.
□ Vincent Hunink
Homerische Hymnen, vertaling Arthur S. Hartkamp, inleiding Irene J.F. de Jong (reeks Obolos nr. 17, tweetalig), uitgeverij Ta Grammata, Groningen, 2011, XV + 162 blz., 19,50 euro, ISBN 978-90-808-9420-4. [www.tagrammata.nl]
| |
| |
| |
Geschiedenis
De Spaanse conquista en reconquista 711-1492
Steeds wanneer gevraagd wordt naar geslaagde voorbeelden van samenleven tussen joden, christenen en moslims, gaat het gesprek al snel over al-Andalus, het middeleeuwse moslimrijk op het Iberisch Schiereiland. Maar al te graag wordt al-Andalus beschreven als modelvoorbeeld van een open en tolerante maatschappij. Werkelijkheid of mythe? Luc Corluy nam de bestaande wetenschappelijke literatuur over het onderwerp door en bracht zijn bevindingen samen in een lijvig boek.
Eind april 711 stak een Arabisch leger de Straat van Gibraltar over. Vijf jaar later was de verovering van het Iberisch Schiereiland zo goed als voltooid - militair gezien een waar huzarenstuk. Enkel het hoge Noorden (Asturië) bleef uit de moslimgreep. In 717 volgde een eerste expeditie over de Pyreneeën. Na een oponthoud van een aantal jaren stootten de moslimlegers pijlsnel door: Sens was het meest noordelijke punt dat ze bereikten. In oktober 732 vond een van de meest beslissende veldslagen uit de Europese geschiedenis plaats toen Karel Martel nabij Poitiers de moslims tot staan bracht. Rond 800 waren zij weer teruggedreven ten zuiden van de Pyreneeën. Zonder de tussenkomst van Karel Martel waren de islamitische troepen misschien tot aan de Rijn geraakt.
Was de islamitische verovering of ‘conquista’ van het Iberisch Schiereiland een echte blitzkrieg, de christelijke herovering of ‘reconquista’ leek meer op een processie van Echtemach: drie stappen voorwaarts, twee achterwaarts. Eeuwenlang vorderde alles uiterst langzaam. Pas na de Slag bij Las Navas de Tolosa op 16 juli 1212 brak de moslimweerstand en in 1236 kwam Córdoba, de hoofdstad van al-Andalus, opnieuw in christenhanden. Alleen de regio rond Granada bleef islamitisch tot 1492.
Luc Corluy schenkt in zijn boek de meeste aandacht aan de politiek-militaire geschiedenis. Het resultaat is een bijwijlen duizelingwekkende kroniek van veldslagen, wisselende allianties, dynastieke crisissen en persoonlijke vetes. Het aantal onthoofdingen en kruisigingen is op den duur niet meer bij te houden. Kaarten, tabellen en registers brengen enig overzicht in het soms ingewikkelde kluwen van namen en wapenfeiten. Ook een uitgebreid voetnotenapparaat zorgt voor ondersteuning. De lange hoofdstukken over de politiek-militaire evolutie worden afgewisseld met intermezzo's over de sociaaleconomische situatie, het culturele leven, de stad Córdoba, de toestand van het christendom, en portretten van enkele hoofdrolspelers. De auteur heeft duidelijk niet op een inspanning gekeken en het siert hem dat hij de zaken zo grondig en gedetailleerd aanpakt, maar met een iets minder encyclopedische en meer synthetische aanpak zou het boek waarschijnlijk aan kracht hebben gewonnen. Jammer ook dat er geen enkele afbeelding is opgenomen.
De grote meerwaarde van De Spaanse conquista en reconquista 711-1492 zit echter in het antwoord dat Corluy zoekt op de vraag hoe het nu werkelijk zat met de ‘convivencia’ van joden, chris- | |
| |
tenen en moslims. Die vraag is door het boek heen voortdurend op de achtergrond aanwezig en wordt voluit behandeld in het slothoofdstuk en de epiloog. Zoals de ondertitel al doet vermoeden zet Corluy in deze kwestie de puntjes op de i. Het beeld van een tolerante en plurale samenleving in al-Andalus kan de toets van de historische werkelijkheid niet doorstaan en moet op zijn minst sterk worden genuanceerd. Verhelderend zijn de passages over de achtergrond van deze ‘mythe’, die teruggaat tot de negentiende eeuw, en de discussies hierover in de Spaanse historiografie. Luc Corluy evalueert vervolgens de houding van de moslim-heersers tegenover joden en christenen en de situatie van moslims en joden onder christelijke heerschappij. Het beeld oogt niet meteen fraai: gedwongen bekeringen, deportaties en slavernij (Córdoba was de grootste slavenmarkt van de Middeleeuwen), het dhimmasysteem (de zware hoofdbelasting die joden en christenen onder moslimdominantie moesten betalen voor een minimum aan godsdienstvrijheid) dat zeker geen uiting was van tolerantie maar wel een instrument van onderdrukking, enz. De conclusie klinkt somber: ‘de Heilige Oorlog werd aan beide zijden even meedogenloos gevoerd’. Daar moet nog aan toegevoegd dat niet alleen tussen maar ook binnen zowel het islamitische als het christelijke kamp geregeld bloedige conflicten en zelfs heuse burgeroorlogen voorkwamen.
Dat in de huidige populaire westerse denkwereld niettemin het beeld overheerst van al-Andalus als een welvarend, vredig en tolerant land ligt mogelijk aan het rijke culturele leven dat ondanks alle problemen in de regio tot ontwikkeling kwam en steeds een grote aantrekkingskracht heeft uitgeoefend. De prachtige islamarchitectuur die we vandaag nog kunnen bewonderen in vele Spaanse steden spreekt daarbij misschien nog het meest tot de verbeelding. Met zijn boek corrigeert Luc Corluy deze idealistische visie. Dat is wellicht wat ontnuchterend, maar zeker nuttig.
□ Stijn Geudens
Luc Corluy, De Spaanse conquista en reconquista 711-1492. Acht eeuwen moeizaam samenleven tussen christenen, moslims en joden, Davidsfonds, Leuven, 2011, 453 blz., 34,50 euro, ISBN 978-90-582-6772-6.
| |
Triptiek van de tijd
Rond het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw bestond er in Nederland een ware hausse in de belangstelling voor geschiedfilosofie en -theorie. Er verschenen meerdere handboeken voor deze tak van wijsbegeerte, alsook tal van artikelen, en het tijdschrift onder de veelzeggende titel Theoretische Geschiedenis floreerde. Sindsdien is deze belangstelling echter sterk teruggelopen, een van de redenen waarom Theoretische Geschiedenis als zelfstandige uitgave verdween. Met zijn onlangs verschenen boek Triptiek van de tijd lijkt de Nederlandse historicus Harry Jansen aansluiting te willen zoeken bij die eertijds zo grote belangstelling voor geschiedfilosofie en -theorie.
| |
| |
Van oudsher wordt in de wetenschapsfilosofie onderscheid gemaakt tussen twee benaderingen: de natuurwetenschappelijke, die zich richt op Erklären door verschijnselen in verband te brengen met natuurwetten, en de cultuurwetenschappelijke, die zich richt op Verstehen, door te achterhalen wat mensen aanzet tot handelen. In Triptiek van de tijd nu poneert Jansen het bestaan van een derde benadering, het narrativisme, dat zich richt op het vertellen van een verhaal over het bestudeerde onderwerp. Helaas beargumenteert hij niet waarom dit narrativisme als nieuwe, derde benadering zou moeten worden begrepen, wat toch alleszins wenselijk is. Juist de peetvaders van het narrativisme immers beschouwden het verhaal als de vorm waarin zij de conclusies van hun op Verstehen gerichte onderzoek presenteerden, en niet als een derde benadering naast Erklären en Verstehen. Aangezien Jansen zijn driedeling in zijn boek voortdurend laat terugkeren - vandaar ook het woord ‘triptiek’ in de titel - ondergraaft het ontbreken van enige argumentatie in dezen zijn hele verdere betoog.
Is daarmee de algemene strekking van dit boek aanvechtbaar, dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de denkbeelden van verschillende filosofen en historici worden gepresenteerd. Laat ik volstaan met het voorbeeld van Hegel (blz. 101 e.v.). Algemeen wordt het dialectische karakter van diens (geschied)filosofie beschouwd als het kenmerk bij uitstek ervan. Dit houdt in, dat de (geschied)filosoof achteraf, dus vanuit zijn heden, het geheel van de geschiedenis overziende, probeert te laten zien hoe dit heden noodzakelijk voortvloeit uit het verleden. Om onduidelijke redenen ontwaart Jansen een ‘hermeneutische cirkel’ in het streven het heden te begrijpen als voortvloeiend uit het verleden, waarop hij Hegel vervolgens, en bepaald verrassend, een plaats toedicht binnen de hermeneutische traditie. Dergelijke aanvechtbare interpretaties komen helaas vaker voor - en wekken het vermoeden dat het ‘drieslagstelsel’ van Jansen een procrustesbed is, waarin de opvattingen van anderen op maat worden gemaakt om zijn uitgangspunten maar niet in het gedrang te brengen.
In zijn voorwoord schrijft de auteur over zichzelf: ‘In eerste instantie wilde hij een studieboek geschiedtheorie schrijven voor geschiedenis- en filosofiestudenten. Nu het af is, denkt hij dat het daarvoor uitermate geschikt is’ (blz. 20). Ik vrees, dat ik hem daarin geenszins gelijk kan geven: zowel zijn uitgangspunt is aanvechtbaar als de wijze waarop hij de denkbeelden van verschillende filosofen en historici weergeeft. Dat zijn niet de eigenschappen van een ‘uitermate geschikt’ studieboek.
□ Herman Simissen
Harry Jansen, Triptiek van de tijd. Geschiedenis in drievoud, Uitgeverij Van Tilt, Nijmegen 2010, 536 blz., 39,95 euro, ISBN 978-94-600-4051-1.
|
|