Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1011]
| |||||||||||||||||||||
ForumEen poliep zit in een klein hoekjeRecentelijk brak plots de poliep uit - een bultje op (bijvoorbeeld) de keel of stembanden. Hij sloeg met name toe onder popzangers. Heel de mannelijke top van de Nederlandse entertainmentindustrie viel er aan ten offer. De hulpdiensten en medische specialisten waren steeds tijdig ter plaatse. Alle artiesten zijn er dan ook, goddank, zonder blijvende schade doorheen gekomen. Je moet er niet aan denken wat er had kunnen gebeuren. Hoe funest de kaalslag had kunnen zijn op de vaderlandse amusementsmarkt. Hoe de musische inkleuring van onze nationale samenleving van alledag, met behaaglijk muzikaal behang, binnen de kortste keren had kunnen verstommen. Of wat de gevolgen hadden kunnen zijn voor onze export en voor onze positie op de wereldmarkt van de populaire muziek. Om nog maar te zwijgen over de desastreuze effecten op de persoonlijke bankrekeningen van betrokkenen. Sommigen werden - gaat het rond - al door financiële tegenslagen achtervolgd. Maar zoals gezegd: voorlopig is de storm overgedreven. De medische specialisten hebben alles onder controle. Er wordt weer gekweeld en gespeeld, én verschenen in talk- en spelshows, of er geen vuiltje aan de lucht is. Toch, ik heb het er niet op. Ik herinner mij vaag uit de biologielessen van vroeger dat men zich over een poliep doorgaans niet al te druk hoeft te maken. Een onschuldig bultje dat vanzelf komt en ook weer vanzelf kan verdwijnen. Een voetnootje in de medische handboeken. Maar het kan zo onschuldig niet ogen, of voor je het weet pakt het uit als een catastrofe. Per slot waren ratten ook maar ordinaire | |||||||||||||||||||||
[pagina 1012]
| |||||||||||||||||||||
knagertjes. Tot bleek dat zij razendsnel de pest konden verspreiden. Zo'n poliepje op zich moge niet fataal en goed behandelbaar zijn, voor je het weet zit je midden in een poliepenhype, een rage of zelfs epidemie. Aan een pandende durf ik niet eens te denken. Ver gezocht? De meest triviale, zelfs ridicule kantjes van populaire artiesten kunnen zich in een vloek en een zucht ontwikkelen tot een onwaarschijnlijke rage. En met epidemieën of geruchten daarvan - en die zijn in dit soort zaken zeker zo venijnig als de brandhaarden zelf - hebben we de afgelopen jaren leergeld betaald. Zowel bij mensen als bij de veestapel, en zelfs bij komkommers en tomaten. Als dit kwartje eenmaal begint te rollen kan het snel gaan. Het zou mij dus niet echt verbazen als we van vandaag op morgen een even omvangrijke als hardnekkige uitbarsting van poliepen te zien zullen krijgen. En van een hartstochtelijke vraag naar behandeling daarvan. (Ze laten zitten in de hoop dat ze vanzelf overgaan, of overwegen dat een beetje heesachtig stemgeluid best charmant kan zijn, is denkelijk geen optie. Daarvoor komen poliepen net te dicht in de buurt van onze collectieve schrikbeelden: tumoren en carcinomen.) Van even onverwachte als opdringerige erupties van kwalen waren we al eerder getuige. Denk aan dyslexie en ADHD. Ooit zeldzame aandoeningen in de marge. Maar tegenwoordig verspreiden zij zich als een olievlek - de helft van de jeugd lijdt er al aan. Daar hebben de staat en de zorgsector met vereende krachten trefzeker op gereageerd. Met rugzakjes die de lijders in staat stellen hun eigen therapeutische route in te richten. Of met extra tijd bij tentamens en examens. Lichtelijk fraudegevoelige maatregelen (blijkt). Maar in elk geval wordt er iets aan het lijden gedaan. Met de lijder zelf in de rol van regisseur. De verzorgingsstaat op haar best. Het ligt dus voor de hand om voor de te verwachten hulpvraag bij poliepen in dezelfde richting te denken. Want alleen zo kan er zowel efficiënt als elegant op de hulpvraag worden ingegaan. In elk geval moet de poliep, als die uitbreekt, slagvaardig vanuit de marge worden gepromoveerd naar een prominente plaats in ons pakket van collectieve voorzieningen. Uitstel is daarbij onduldbaar. Daadkrachtig optreden ter wille van de volksgezondheid is geboden. De hand aan de ploeg voor het welbevinden van het volk. Maar bij zo'n slagvaardig scenario tekenen zich op voorhand gevoelige complicaties af. Kunnen we er de poliep als nationale uitdaging nog wel bij hebben? Er rust al zo veel op onze vereende schoudertjes: voedsel- en energievoorziening, veiligheid, oudedagvoorzieningen, zorg voor weduwen en wezen, ziekenzorg, behoud van het milieu, onderwijs en de instandhouding van het erfgoed en van culturele verworvenheden. En nog zo het een en ander. Een duizelingwekkend pakket. En ons geloof in een collectieve aanpak bij de uitvoering van al die taken is een gevoelige knauw aan het krijgen. Niet voor niets zijn wij de confectie die daarbij gebruikelijk was, gaan verstellen tot maatwerk. Bijvoorbeeld met rugzakjes en persoons- | |||||||||||||||||||||
[pagina 1013]
| |||||||||||||||||||||
gebonden budgetten. De trend is dat iedereen, ook bij financiering uit de algemene middelen, zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid moet (kunnen) nemen voor omgang met het eigen probleem en de behandeling daarvan. Dus ook bij de eigen poliep. Dwing zoiets persoonlijks en intiems als een poliep niet in een standaardvoorziening. Maar ten tweede en belangrijker - wie gaat dat betalen? Wie kan dat betalen? De stand van de staatsfinanciën biedt weinig ruimte om burgers nog eens extra gaan te pamperen. Zelfs basisvoorzieningen komen al onder druk te staan. Sommigen vragen zich hardop af of eerder aangegane verplichtingen - ereschulden aan de grondleggers van onze welvaart - wel voldaan kunnen blijven. Tekenend is dat de ingangsdatum voor pensioenen verhoogd moet worden. Niet geheel onredelijk, gezien de demografische ontwikkelingen. Maar is het niet ook een teken aan de wand en de bijl aan de wortel? Een harde maar onontkoombare boodschap: de bodem van de schatkist is in zicht. We kunnen niet meer voor elke ingreep of voorziening automatisch naar de staat kijken. Het kan niet uitgesloten worden dat we voor onze poliep terug moeten vallen op onze eigen portemonnee. Waar we ook al onze kapper en pedicure uit moeten betalen. Nu gold de afgelopen decennia dat je nooit zo precies wist, wat er in welke portemonnee dan ook zat. Er kwam met enige regelmaat geld binnen, soms uit een familievermogen, soms eerlijk verdiend als ordentelijk inkomen, soms via een overheidsloket. Dat kon aangewend worden om verplichtingen of aankopen te betalen. Maar als dat even onvoldoende was kon je altijd een zijstraat inslaan voor extra geld. Je kon poffen of lenen. Op krediet functioneren. Op die zijweg werd wel stevig tol geheven. Toch is ze door particulieren gretig genomen. Met name als ze fiscaal werd gefaciliteerd. Ook overheden hebben uitbundig gebruikgemaakt van kredieten. Juist daardoor blijkt de bodem van allerlei schatkisten op dit moment ook echt de bodem: te weinig op de lopende rekening en ook de kredietwaardigheid verspeeld. Hoe moet je dan een tijdelijk dipje opvangen? Op de bodem van de schatkist tekenen zich de contouren af van een heuse crisis. En die crisis, leert ons de dagelijkse berichtgeving, is noch van vandaag of gisteren, noch van hier of daar. Ze heeft te maken met een hardnekkige weeffout in de verhouding van wat de reële economie wordt genoemd met de wat schimmige bedrijvigheid die in de slipstream daarvan is opgezet door banken, speculanten en dynamische professionals. De economie van goederen en diensten naast de, hogelijk speculatieve, economie van derivaten ter creditering daarvan. Goederen en diensten genereren meerwaarde. Verzilverd in klinkende munt kan die worden aangewend om je in te kopen in de wereld van de afgeleide financiële producten. Die inkoopsom kan worden gebruikt om het krediet te financieren waarop we collectief leven. Nu doe je aan tolheffing in de verwachting dat je daarmee hoger profijt kunt realiseren dan met alledaagse goederen en diensten. Maar het is ook | |||||||||||||||||||||
[pagina 1014]
| |||||||||||||||||||||
riskant. En de tollenaars is er alles aan gelegen om dat risico af te wentelen op de reële economie en de betrokkenen daarbij. Op ons allen dus, met onze privé-inkomens en met de budgetten van onze overheden. En met onze uitstaande particuliere en collectieve kredieten. Die weeffout kwam in de jaren tachtig met name aan het licht in de economieën van de VS en Groot-Brittannië. Daar kwamen de banken, goochelend met het risico van die kredieten, zo ernstig in de problemen, dat ze begonnen om te vallen. De financiële markten raakten ontregeld. De onzichtbare hand (Adam Smith) die verondersteld werd op die markten alles ten goede te leiden, begon symptomen te vertonen van reumatische kramp. Momenteel wordt die hand uitgedaagd om continentale, zelfs mondiale strubbelingen te reguleren. Die dreigen uit te lopen op een regelrechte economische depressie. Daarbij zal er niet alleen sprake zijn van minder economische groei - de veronderstelde dekking van onze kredieten - maar zelfs van een abrupt einde aan elke groei. Voorlopig geen meerwaarde, laat staan meeropbrengsten op verwachte meerwaarde. De legendarische crisis van de jaren dertig van de twintigste eeuw zal kinderspel zijn, vergeleken met wat ons volgens de zwartste scenario's nu te wachten staat. De bankencrisis ziekt door tot een monetaire crisis, die zich verhardt tot een financiële crisis, die dreigt door te kankeren tot een economische crisis. Die is er nog niet. Maar ze dreigt levensgroot. En de onzichtbare hand is te beverig en krachteloos geworden om wat dan ook te leiden. Laat staan de markt ten goede. Dat verzwaart de economische crisis met een onverwachte culturele kater. Nadat velen hun vertrouwen verloren in de voorzienige bestiering van alles door de God van hemel en aarde, worden nu ook de stutten uitgetrokken onder het vertrouwen in wat lang doorging voor zijn opvolger: het voorzienige regime van markt en kapitaal. Op dit punt gaan dagelijkse beslommeringen over in de geheime wetten van de economie. Daarin ben ik slechts rudimentair ingewijd. Dus ik zou er verstandig aan doen om er vanaf hier verder het zwijgen toe te doen en de zaak over te laten aan deskundigen en vakmensen. Ik zou dat zonder morren doen, ware het niet dat er iets is dat mij aanspoort door te pakken: mijn bezorgdheid over het lot van de poliep. Zoveel is zeker, de overheid heeft nu niet de reserves in kas om met een forse financiële injectie een eventuele opmars ervan in de kiem te smoren. Ze zal er ook wel niet voor voelen om daarvoor dan maar op de financiële markten te gaan lenen. Dat zou met de huidige stand van de staatsschuld onverstandig zijn. Dan kun je ook geen solide begrotingen en degelijke overheidsfinanciën meer afdwingen van collega-overheden. Onze regering moet het goede voorbeeld geven. En dus de dreiging van een epidemische uitbraak van de poliep dan maar voor lief nemen. Het enige wat ons en onze overheid nog kan redden, is dat de poliep helemaal niet uitbreekt. Dat is in de afgelopen jaren vaker voorgekomen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 1015]
| |||||||||||||||||||||
Er waren verontrustende geruchten over allerlei ziekmakende besmettelijkheden die zich onder ons, of onder ons vee of onze groenten, als een olievlek zouden gaan verspreiden. In allerijl werden megaorders voor bestrijdingsmiddelen geplaatst. Niemand zou het verwijt kunnen krijgen, dat men had zitten slapen, dat men verzaakt had slagvaardig zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat verwijt werd inderdaad niet gemaakt. Want het onheil dreef gewoon over. Wel bleef de minister zitten met een onnutte voorraad hooggekwalificeerde en allesbehalve goedkope middelen. Die zijn ondertussen ver over de gebruiksdatum heen. Maar beeld je eens in dat het andersom was geweest: wel overal uitbraken van besmettelijkheden en niet voldoende middelen om ze te bestrijden. Dan was er sprake geweest van een nalatige overheid. De media zouden er de verantwoordelijken, terecht (?), niet mee laten wegkomen. Is het niet vermetel om op zo'n geruisloze afgang van de poliep te gokken? Niet als we ons realiseren dat we een afloop met minder dan een sisser ook zelf in de hand hebben. Stel: voor een keer laten we ons niet als lemmingen op sleeptouw nemen door de werfkracht van onze toptieners. We weerstaan de innemende lokroep van onze zangers en zangeressen. Alle begrip voor hun obsessie met de poliep. Per slot een bedrijfsrisico. Waartegen zij zich uiteraard hebben verzekerd. Maar wij zitten in andere bedrijven en bedrijvigheden. Hier kan de poliep niet echt als risico gedijen. Dus gaan wij haar gewoon negeren. Maar we doen dat wel stiekem. Buiten de overheid om. Anders gaat zij er weer een dure landelijke campagne aan wijden, inclusief teeveespotjes en promotiefilmpjes. Met een hartverscheurende hoofdrol voor de zangers en zangeressen die al poliepenleed hebben geleden. Voorkomen is beter dan genezen. Maar dan moet je ook voorkomen, dat je dat zó duur doet, dat je voor hetzelfde geld had kunnen genezen.
□ Pieter Anton van Gennip | |||||||||||||||||||||
[pagina 1016]
| |||||||||||||||||||||
Draadloos RSA (9)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 1017]
| |||||||||||||||||||||
Byna 'n eeu gelede, in die jare twintig, publiseer Marais 'n reeks populêre artikels, onder meer in die tydskrif Die Huisgenoot, wat later in boekvorm verskyn as Die siel van die mier (ook in Engels uitgegee as The Soul of the White Ant). Daarin suggereer hy - op grond van sy gedetailleerde empiriese waarneming van, en eksperimente met, rysmiere oftewel termiete - dat 'n rysmierkolonie beskou moet word as 'n enkele organisme of ‘saamgestelde dier’, eerder as 'n blote versameling van individuele termiete. Slegs op dié manier, redeneer Marais, kan die funksionering van so 'n kolonie voldoende uitgelê wordGa naar eindnoot2. In die opbou van sy betoog toon Marais hoe die dinamiese strukture van, en aktiwiteite in, verskillende dele van die rysmiemes vergelyk kan word met die funksionering van organe in die menslike liggaam, met elke onderdeel wat tot die oorlewing van die geheel bydra. Dit lyk dus asof 'n misterieuse mag die nes regeer. In sy verklaring van hierdie indruk, distansieer Marais hom uitdruklik van twee hipoteses, te wete blote instink (wie se instink? vra hy retories) en die suggestie dat 'n misterieuse krag van die kolonie se koningin uitgaan, byvoorbeeld in die vorm van die oordrag van geheueinhoude na die individuele termiete. Om sulke bonatuurlike oorsake te postuleer, meen Marais, is onnodig. In plaas daarvan verdedig hy 'n teorie van natuurlike seleksie wat begin by 'n individuele insek en ontwikkel deur 'n stadium van samewerking tot by die punt waar die kolonie 'n enkele organisme word. Binne die komplekse organisme vervul die koningin 'n sleutelfunksie deur telkens op die regte tyd genoeg van elke soort termiet uit te broei om die oorlewing van die kolonie te verseker. Nóg die koningin, nóg enige ander individuele rysmier is ‘bewus’ van hul rol in die groter sisteem. Hoewel die kompleksiteitsdenke as 'n relatief duidelik omskrewe en selfbewuste ondersoeksveld eers relatief onlangs in wetenskaplike gesprekke na vore getree het, vertoon die termietnes soos Marais dit beskryf al die eienskappe van 'n komplekse sisteem wat deur Cilliers in sy boek Complexity and Postmodernism gelys word:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 1018]
| |||||||||||||||||||||
'n Mens sou hierdie eienskappe dalk die ‘tien gebooie’ van kompleksiteit kan noem, mits in gedagte gehou word dat Cilliers nie daarop aanspraak maak om 'n volledige lys van ‘gebooie’ te verskaf nie, en dat 'n sisteem nie alle ‘gebooie’ hoef te ‘gehoorsaam’ om as kompleks te kwalifiseer nie. Punt 7 hierbo is 'n belangrike aspek van komplekse sisteme soos deur sommige hedendaagse kompleksiteitsdenkers belig. Neem byvoorbeeld die feit dat, terwyl 'n termietkolonie inderdaad as 'n enkele komplekse sisteem ontleed kan word, dieselfde ook geld vir elke individuele termiet, asook sy senustelsel, individuele selle of DNA. Die blik kan ook verbreed eerder as vernou word, deur 'n hele spesie van termiete te ontleed, die ekosisteem waarvan dit deel uitmaak of die evolusionêre proses waardeur dit alles ontstaan en verder ontwikkel. Waar 'n mens die grens van 'n komplekse sisteem trek, hang dus af van die ‘afstand’ vanwaar dit beskryf word, en is daarom in sekere mate arbitrêr. Anders gestel: dit behels 'n keuse. Fundamenteel vir die verstaan van 'n komplekse sisteem is die idee dat so 'n sisteem ‘emergente eienskappe’ het (‘emergente’ synde die beste vertaling vir die Engelse ‘emergent’ waarmee ek vorendag kan kom), dit wil sê eienskappe wat voortkom of ‘emergeer’ uit die interaksies tussen die dele daarvan, maar wat nie besit word deur enige van daardie dele nie. Die aandelebeurs, byvoorbeeld, kan iets soos [zoals] ‘bul-eienskappe’ [vgl. de term ‘buil market’] vertoon, wat wel verklaar kan word met verwysing na die dinamiese interaksies tussen aandelemakelaars, verbruikers en dies meer, maar wat nie 'n eienskap van enige van daardie rolspelers kan wees nie. 'n Eksklusiewe fokus op voorwerpe en hul eienskappe kan dus nie sin maak van [begrip opleveren van] emergente eienskappe nie. Om die gedrag van komplekse sisteme te verstaan is die toepaslike fokus eerder die interaksies tussen individuele entiteite - hul onderlinge relasies. Een gevolg hiervan is dat die analitiese metode so kenmerkend van die moderne natuurwetenskappe, wat behels dat komplekse dinge verdeel word in ‘manageable units which can be analysed separately and then put together again’ (Cilliers), ondanks die nut daarvan vir spesifieke doeleindes, nie bruikbaar is vir die beskrywing en verklaring van komplekse sisteme nie. Soos Cilliers dit stel: ‘In “cutting up” a system, the analytical method destroys what it seeks to understand.’ Wat verklaring betref, is 'n verdere gevolg van sowel die openheid van komplekse sisteme (die verskillende vlakke waarop hulle beskryf kan word) as die verskynsel van emergensie en die relasionele fokus wat daardeur vereis word (die deskriptiewe beperkings van die analitiese metode) dat 'n komplekse sisteem, prakties gesproke, nie volledig beskryf kan word nie, want so 'n beskrywing sal elke enkele vlak en dimensie van die sisteem moet omvat. Met ander woorde, so 'n beskrywing sal ten minste so kompleks en omvattend soos die sisteem self moet wees. | |||||||||||||||||||||
[pagina 1019]
| |||||||||||||||||||||
Heuristies en epistemologies weerstaan komplekse sisteme dus alle reduktiewe verklarings. In dié sin kan kompleksiteitsdenke as 'n spesifieke blik op transendensie beskou word, in die sin dat komplekse sisteme altyd die raamwerke waarbinne hulle verstaan word, oorstyg. Die voorbeelde wat in die uiteensetting hierbo gebruik is (termiete en markte) suggereer alreeds dat die hedendaagse kompleksiteitsdenke 'n interdissiplinêre projek is. Filosowe, fisici, linguiste, ekonome en andere ontdek steeds meer interessante parallelle en skakels tussen die komplekse verskynsels in hul onderskeie spesialis-studievelde. Aspekte van kompleksiteit in die poststrukturalisme van Jacques Derrida en andere is byvoorbeeld deur Cilliers op verhelderende wyse met sowel die fisika as die neurowetenskappe in verband gebring. Toegegee, interdissiplinêre samewerking het nog altyd plaasgevind, maar vroeëre pogings om insigte en bevindings oor grense heen met mekaar te verbind, het dikwels geneig na reduksionisme deurdat meerdimensionaliteit, emergensie en relasionaliteit oor die hoof gesien is, gewoonlik deur een dissipline in 'n ander, vermoedelik meer ‘basiese’, dissipline te (probeer) vertaal, dikwels met die oogmerk om uiteindelik alle dissiplines tot 'n enkele ‘basisdissipline’ (gewoonlik die fisika) te reduseer. Pogings om die sielkunde volledig in psigiatrie te vertaal, die linguistiek in neurologie, en so meer, gaan uit van 'n reduktiewe benadering. Daarenteen behoort dit tot die wese van kompleksiteitsdenke om vol te hou dat geen enkele dissipline, geen enkele perspektief of ‘afstand’ van waar die werklikheid bestudeer word, (selfs in beginsel) 'n volledige beskrywing van enige verskynsel kan bied nie. Wat die kompleksiteitsdenke van ander, meer tradisionele benaderings tot wetenskaplike ondersoek onderskei, word dikwels verhelder deur die verskil tussen kompleksiteit en verwikkeldheid (‘the complex and the complicated’). 'n Vliegtuig, motor of rekenaar, byvoorbeeld, is ongetwyfeld ingewikkeld, maar kwalifiseer nie as kompleks nie, aangesien die werking daarvan volledig met verwysing na die natuurlike disposisies en kragte van hul onderdele verklaar kan word. Selfs 'n buitengewoon ingewikkelde proses is nie noodwendig kompleks nie. ‘Chaos-teorie’ as sodanig, byvoorbeeld, kwalifiseer nie as 'n vorm van kompleksiteitsdenke nie. Uit die feit dat buitengewoon ingewikkelde prosesse volstrek onvoorspelbare uitkomste kan genereer (die sogenaamde ‘skoenlapper-effek’) [‘butterfly effect’], volg immers nie dat sulke prosesse selfregulerend is, emergente eienskappe vertoon en so meer - dit wil sê die tien gebooie van kompleksiteit gehoorsaam - nie. Geesteswetenskaplikes - filosowe en teoloë ingesluit - mag dalk die gevoel hê dat niks hiervan besonder nuut is nie. Het Aristoteles dit nie alles reeds geweet nie? Hy het immers al millennia gelede gepraat van laer en hoer vorme, met laasgenoemde wat eienskappe vertoon waaroor eersgenoemde nie beskik nie, en laer vorme wat in hoer vorme opgeneem word, maar nie omgekeerd nie. Het 'n 20ste- | |||||||||||||||||||||
[pagina 1020]
| |||||||||||||||||||||
eeuse filosoof soos Hermann Dooyeweerd nie lankal ‘modale aspekte’ soos die numeriese, die fisiese, die chemiese en die biologiese identifiseer nie? Het [Hebben] teoloë wat hul sout werd is [die hun zout waard zijn] nie nog altyd weerstand gebied teen reduktiewe denke en simplistiese liniêre verklarings nie? Het hulle nie die prosesfilosofie van Alfred North Whitehead ernstig geneem en benut toe naturalistiese denkers dit nog met skeptisisme bejeën het nie? Is dit nie slegs sekere natuurwetenskaplikes wat nou eers gedwing word om te erken dat enkelvoudige verklarings, anders as wat hulle die afgelope 200 jaar geglo het, nie die werklikheid kan omvat nie? Cilliers het nooit voorgegee dat [gedaan alsof] die kompleksiteitsdenke iets heeltemal nuuts [nieuws] is nie. Hy het altyd geredelik toegegee dat baie daarvan uit die tradisie geneem is, en as filosoof was hy sekerlik bewus van Whitehead se treffende stelling dat alle nuwe idees reeds voorheen gedink is deur iemand wat dit elders gekry het. Sy entoesiasme, meen ek, het nie gespruit uit 'n drang om ‘oorspronklik’ te wees nie. As 'n liefhebber van die letterkunde en die kunste sou hy waarskynlik akkoord gaan met wat C.S. Lewis in Mere Christianity skryf: ‘Even in literature and art, no man who bothers about originality will ever be original: whereas if you simply try to teil the truth (without caring twopence how often it has been told before) you will, nine times out of ten, become original without ever having noticed it.’ Ek dink dat Cilliers gewoon lief vir vraagtekens was. Hy het nie gehou van sluitende sisteme of finale verklarings nie. Enersyds wou hy alles ondersoek, altyd nog meer weet, telkens beter verstaan. Andersyds het dit hom intense plesier verskaf om telkens weer te ervaar hoe die werklikheid aan ons verstaan ontglip. As oudingenieur wat tot die filosofie bekeer is, was dit vir hom lekker om te sien hoe fisici, bioloë en ander natuurwetenskaplikes toenemend ook die misterie van die werklikheid ontdek - nie leedvermakerig nie, maar om gedagtes met hulle te kan wissel, dinge uit nuwe hoeke te sien en ervaar. In dié sin was hy 'n soort mistikus - soos Marais al daardie jare gelede:
Nog 'n avontuur
wat my roem beloof!
Sien jy al dié reuse,
klaar om weer te roof?
Toringhoog, misgeskape;
as jy vinnig kyk,
is dit of die rakkers
net soos meules lyk!
(Uit Marais se gedig Don Quixote, deur hom aangedui as ‘Na A. von Chamisso’).
□ Gerrit Brand | |||||||||||||||||||||
[pagina 1021]
| |||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 1022]
| |||||||||||||||||||||
Verontwaardigt u!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 1023]
| |||||||||||||||||||||
die enkele jaren eerder aan dezelfde instelling had gestudeerd. In 1937 had Hessel, anders dan zijn broer die Duitser bleef, de Franse nationaliteit aangenomen - reden waarom hij zijn studie moest afbreken toen Frankrijk in het najaar van 1939 mobiliseerde, en hij onder de wapenen werd geroepen. Na de Franse nederlaag vestigde hij zich in Marseille, vanwaar hij in maart 1941 via Algerije naar Londen reisde om zich aan te sluiten bij de Vrije Fransen van generaal Charles de Gaulle. Hij kreeg een opleiding als navigator bij de luchtmacht, maar werd vooreerst ingezet als verbindingsofficier. Eind maart 1944 werd Hessel naar Frankrijk uitgezonden op een geheime missie, die hem na enkele maanden terug in Engeland had moeten brengen. Maar hij werd verraden, en in juli 1944 in Parijs opgepakt. Hij werd ter dood veroordeeld en naar het concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd om te worden opgehangen. Hij ontsnapte met hulp van anderen aan dit lot door de identiteit aan te nemen van een aan tyfus overleden medegevangene. Onder diens naam wist hij de oorlog te overleven. Vanaf het najaar van 1945 tot 1985 was Hessel werkzaam in de Franse diplomatieke dienst. In die hoedanigheid was hij onder meer, aan het begin van zijn loopbaan, betrokken bij het opstellen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en later, aan het eind ervan, onder president Giscard d'Estaing ambassadeur van Frankrijk bij de Verenigde Naties. Vanwege zijn aanhoudende inzet voor de mensenrechten werd hij in binnen- en buitenland onderscheiden. Stéphane Hessel geniet in Frankrijk alom groot aanzien, omwille van enerzijds zijn verleden als verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog, en anderzijds zijn prachtige staat van dienst als diplomaat. Juist dit gegeven gaf, en geeft, extra gewicht aan de opmerkelijke boodschap van Indignezvous!. Het besluit dat Hessel in 1941 nam, zich aan te sluiten bij het verzet kwam naar eigen zeggen voort uit verontwaardiging over het nationaalsocialisme, en ook nu is er naar zijn mening alle reden verontwaardigd te zijn over recente ontwikkelingen in de Franse en internationale politiek. Veel van deze ontwikkelingen begonnen volgens de auteur toen George Bush jr. president van de Verenigde Staten was. Uitgangspunt van zijn pamflet vormt het programma van de Conseil national de la Résistance (CNR, de Nationale Raad van het Verzet). De CNR was een samenwerkingsverband van verschillende vakbonden en politieke partijen, dat in 1943 clandestien was opgericht om het Franse verzet tegen de Duitse bezetter te stroomlijnen. Op 15 maart 1944 had de CNR een programma aangenomen dat het fundament zou moeten vormen van een bevrijd Frankrijk. Naast maatregelen die onmiddellijk na de oorlog moesten worden genomen om te voorkomen dat het land na de bevrijding in een toestand van wetteloosheid zou raken, bevatte dit ook aanbevelingen voor een nieuw Frankrijk. Leidraad daarvan is de idee, dat het naoorlogse Frankrijk een in alle opzichten democratische, vrije en rechtvaardige samenleving zou moeten worden. Daartoe werden concrete plannen geformu- | |||||||||||||||||||||
[pagina 1024]
| |||||||||||||||||||||
leerd, zoals het opstellen van een nieuwe grondwet waarin democratische rechten als de vrijheid van meningsuiting, van godsdienst en vergadering worden vastgelegd. Andere voornemens hebben betrekking op de maatschappelijke en economische inrichting van het land. Een voorbeeld daarvan is, dat de baten van het winnen van delfstoffen - immers nationaal ‘bezit’ - ten goede dienen te komen aan de bevolking als geheel, en niet aan particuliere ondernemingen of individuen. Een ander voornemen betreft de invoering van pensioenen, opdat arbeiders na een werkzaam leven van een onbezorgde oude dag kunnen genieten. Volgens Hessel nu gaan allerlei ontwikkelingen van de laatste tien jaar in tegen de geest van dit programma, en vormen zij een inbreuk op de kwaliteit van de Franse samenleving. Een voorbeeld is de discussie over de leeftijd van pensionering en de hoogte van pensioenen. Hessel wijst erop dat Frankrijk in vergelijking met 1944 - toen het programma werd opgesteld - en met de eerste naoorlogse jaren - toen dit onderdeel van het programma werd ingevoerd - veel en veel rijker is. Maar was destijds een dergelijke discussie over het pensioenstelsel ondenkbaar omdat onderlinge solidariteit tussen Fransen vanzelf sprak, in het hedendaagse Frankrijk woedt deze discussie wel. Het probleem is niet, dat het pensioenstelsel te duur is; het probleem is, dat onder invloed van het neoliberalisme de verschillen tussen arm en rijk steeds groter worden, en de rijkeren onder invloed van diezelfde neoliberale ideologie niet langer wensen te betalen voor de minder bedeelden. Grote ondernemingen maken enorme winsten, een kleine groep topbestuurders verdient buitensporig hoge salarissen - maar steeds grotere groepen binnen de samenleving kunnen met moeite rondkomen. Een tweede ontwikkeling waarop Hessel wijst, betreft de teloorgang van de persvrijheid. Is de persvrijheid wettelijk uitstekend gewaarborgd, de fado zijn er veranderingen gaande die haar in gevaar brengen. De auteur doelt op de toenemende verwevenheid van de pers met de amusementsindustrie alsook de kapitaalmarkt. Men heeft weliswaar het recht een afwijkende mening naar buiten te brengen, maar binnen het bestel dat zich ontwikkelt nauwelijks nog, of zelfs helemaal niet, de mogelijkheid. Het, overigens niet door Hessel genoemde, Italië van Berlusconi is natuurlijk bij uitstek een voorbeeld van een dergelijke dreigende beknotting van de persvrijheid. Ook de wijze waarop immigranten en Roma in Frankrijk worden behandeld, is Hessel een doorn in het oog. In de donkere schaduw van de Endlösung der Judenfrage keerde het programma van de CNR zich tegen iedere vorm van discriminatie op grond van etnische afkomst of godsdienstige overtuiging. Maar toch is dat juist wat er in het hedendaagse Frankrijk gebeurt: immigranten en Roma worden op grond van hun etnische afkomst of godsdienstige overtuiging als tweederangsburgers behandeld. In de internationale politiek vormt de opstelling van Israël tegenover de Palestijnen een steen des aanstoots voor Hessel - er is zelfs niets in de internationale verhoudingen waarover | |||||||||||||||||||||
[pagina 1025]
| |||||||||||||||||||||
hij meer verontwaardigd is. Israël negeert bij voortduring resoluties van de Verenigde Naties, en daarmee de internationale rechtsorde. Het optreden van Israël in de Gazastrook is volgens Hessel ronduit verwerpelijk - hij sprak in januari 2009, na een bezoek aan de Gazastrook, van oorlogsmisdaden en zelfs van misdaden tegen de menselijkheid. Hessel roept jongere generaties op zich te engageren in de strijd tegen de verschillende genoemde misstanden. Al teveel jongeren blijven apathisch toekijken - maar de wereld zal alleen veranderen als zij in verzet komen; als zij hun verontwaardiging over de genoemde kwalijke ontwikkelingen omzetten in geweldloos activisme.
Weliswaar is Indignez-vous! eerst en vooral gericht op wat er in Frankrijk gebeurde en gebeurt, het betoog van Hessel is niet minder van betekenis voor verschillende andere Europese landen, waar zich immers vergelijkbare ontwikkelingen voordoen. Een goed voorbeeld is Nederland, waar bijvoorbeeld soortgelijke discussies over het pensioenstelsel worden gevoerd. Zowel aan de leeftijd van pensionering als aan de hoogte van pensioenen wordt getornd, eveneens met als argument dat het stelsel onbetaalbaar dreigt te worden. Maar net als Frankrijk is Nederland veel en veel rijker dan toen het stelsel werd ingevoerd - het financiële argument is een schijnargument: er is geen sprake van een financiële noodzaak, maar van een ideologische keuze. Het kabinet-Rutte hecht niet aan een rechtvaardiger samenleving, maar laat zich leiden door een neoliberale agenda, die het grote ondernemingen mogelijk maakt om enorme winsten te maken en een kleine groep topbestuurders om buitengewoon hoge salarissen te verdienen, ook wanneer dat ten koste gaat van oudedagsvoorzieningen van grote groepen van de bevolking. Er wordt weliswaar lippendienst bewezen aan de strijd tegen de bonussencultuur, maar een wezenlijke verhoging van de belastingen op topinkomens waarmee deze scheefgroei eenvoudig zou kunnen worden gecorrigeerd, blijft angstvallig uit. Deze ideologische keuze blijkt ook in de discussie over de aftrek van hypotheekrente. Ooit werd deze ingevoerd om het huizenbezit te stimuleren onder die bevolkingsgroepen die anders wellicht niet in staat zouden zijn geweest een huis te kopen. Als zodanig heeft de maatregel zeker nut gehad, maar deze werking ervan is, zo wordt algemeen erkend, al lang verleden tijd: nu zijn het vooral degenen die heel dure huizen kopen die ervan profiteren. Het afschaffen of tenminste aanmerkelijk beperken van de aftrek van hypotheekrente zou zoveel opleveren dat maatregelen ten aanzien van het pensioenstelsel vrijwel overbodig zouden worden gemaakt. Maar de neoliberale agenda staat een dergelijke solidariteit niet toe. Overigens zij opgemerkt dat meer in het algemeen de bezuinigingsdrift van het kabinet-Rutte niet voortkomt uit financiële noodzaak, ook al wordt het bij voortduring zo gepresenteerd. Er is eenvoudigweg sprake van een ideologische keuze voor een kleinere overheid, vanuit de neoliberale over- | |||||||||||||||||||||
[pagina 1026]
| |||||||||||||||||||||
tuiging dat alles wat aan de werking van de markt kan worden overgelaten, ook aan marktwerking moet worden overgelaten. Dit vanuit de idee, dat de vrije markt vrijwel alles in economie en samenleving ‘als vanzelf’ in goede banen leidt. Niets is minder waar: de heilzame werking van de vrije markt is een even misplaatste als gevaarlijke illusie. Dit waanidee leidt tot een ongekende kaalslag in zorg, onderwijs en cultuurbeleid - steeds met financiële noodzaak als argument. Nederland is echter rijk genoeg om alle aanwezige voorzieningen te betalen, als maar de bereidheid bestaat de rijkdom rechtvaardiger te verdelen, en ten minste ten dele te gebruiken ten bate van de samenleving als geheel. Het wrange van dit alles is, dat het kabinet-Rutte deze neoliberale agenda alleen kan uitvoeren doordat het gedoogsteun krijgt van de PVV - een beweging die precies dat voorstaat waartegen Hessel zich in zijn pamflet eveneens krachtig keert: het behandelen van bevolkingsgroepen als tweederangsburgers op grond van hun etnische afkomst en/of godsdienstige overtuiging. Dat liberalen en christendemocraten het moreel aanvaardbaar achten zo nauw samen te werken met een beweging die het invoeren van een belasting op het dragen van een hoofddoek bepleit - met andere woorden: discriminatie op grond van godsdienstige overtuiging in de wet wil vastleggen - is niet minder dan uiterst beschamend. Men moet zich de - terechte! - verontwaardiging bij juist ook deze beide partijen voorstellen wanneer was voorgesteld een belasting te heffen op het dragen van een keppeltje of peyos. Deze samenwerking is dan ook een ware schandvlek op hun blazoen, en tekenend voor de wijze waarop VVD en CDA in hun honger naar regeringsmacht hun beginselen verkwanselen. Er is kortom ook voor Nederlanders alle reden, de oproep van Stéphane Hessel ter harte te nemen - om verontwaardigd te zijn en zich vanuit het streven naar een democratischer en rechtvaardiger samenleving geweldloos te verzetten tegen een regering die onder het mom van financiële gezondmaking een neoliberale agenda uitvoert die niet ten goede komt aan de samenleving als geheel, maar de verschillen tussen arm en rijk vergroot en in allerlei opzichten een inbreuk vormt op de kwaliteit van de samenleving.
□ Herman Simissen
|
|