Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 985]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 986]
| |
Op deze machtsgreep van het nationaalsocialisme werd door Duitse schrijvers en dichters op uiteenlopende wijzen gereageerd. Een verhoudingsgewijs kleine groep auteurs sprak zich publiekelijk uit ten gunste van het nieuwe bewind. Op 26 oktober 1933 lieten achtentachtig schrijvers en dichters in de Vossische Zeitung de volgende verklaring verschijnen: Vrede, werk, vrijheid en eer zijn het meest heilige goed voor elke natie, en voorwaarde voor het oprecht samenleven van volkeren met elkaar. Het besef van de kracht en van de herwonnen eenheid, onze oprechte wil de binnen- en buitenlandse vrede onvoorwaardelijk te dienen, de diepe overtuiging van onze taak bij de wederopbouw van het rijk en onze vastbeslotenheid niets te doen wat onverenigbaar is met onze eer en die van het vaderland, zijn voor ons aanleiding in deze ernstige tijd aan u, meneer de Rijkskanselier, plechtig een gelofte van de meest trouwe gehoorzaamheid af te leggen.Ga naar eindnoot1 De meest bekende van de auteurs die door middel van deze verklaring een eed van gehoorzaamheid aan Adolf Hitler uitspraken was de dichter en essayist Gottfried Benn (1886-1956). Benn nam overigens al snel afstand van het nationaalsocialisme: vanaf 1934 liet hij zich in zijn correspondentie regelmatig uiterst kritisch uit over het nieuwe bewind. Een tweede, veel grotere groep schrijvers verkoos Duitsland na de machtsovername door het nationaalsocialisme te verlaten of, wanneer zij, zoals bijvoorbeeld Thomas Mann (1875-1955) of Kurt Tucholsky (1890-1935), al in het buitenland verbleven, niet meer naar Duitsland terug te keren. Zij gingen in ballingschap, in Exil, zoals de Duitse term luidt - soms vrijwillig, soms gedwongen door de nieuwe autoriteiten. Tot de groep auteurs die Duitsland verliet behoorden Bertold Brecht, Hermann Broch, Max Brod, Elias Canetti, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger, Oskar Maria Graf, Sebastian Haffner, Stefan Heym, Ödön von Horváth, Irmgard Keun, Else Lasker-Schüler, Heinrich Mann, Klaus Mann, Robert Musil, Erich Maria Remarque, Joseph Roth, Nelly Sachs, Anna Seghers, Ernst Toller, Franz Werfel en Stefan Zweig - om enkele van de meest bekende namen te noemen uit een veel en veel grotere groep. Wie beseft dat niet alleen schrijvers en dichters, maar ook filmregisseurs en acteurs, musici en componisten, kunstenaars en architecten, wetenschappers en filosofen Duitsland in groten getale verlieten, kan niet anders dan concluderen dat het Derde Rijk een ongekende inbreuk op het culturele en wetenschappelijke leven in Duitsland heeft betekend. Naast de keuze voor het nationaalsocialisme enerzijds en de al dan niet gedwongen ballingschap anderzijds, bestond onder schrijvers nog een derde reactie op de machtsgreep van het nationaalsocialisme: de | |
[pagina 987]
| |
zogeheten innere Emigration. Deze hield in, dat de betreffende auteurs zich niet uitspraken voor het nationaalsocialisme, maar wel in Duitsland bleven. In veel gevallen trokken zij zich, in mindere of meerdere mate, terug uit het openbare leven, om zelfs maar de schijn van steun aan het nationaalsocialistische bewind te vermijden. Zo gingen zij als het ware in ballingschap in eigen land - vandaar de naam innere Emigration. Enkele van de meer bekende auteurs die kozen voor deze innere Emigration waren Werner Bergengruen, Ricarda Huch, Ernst Jünger, Erich Kästner en Luise Rinser. Over de innere Emigration als zodanig, en met name ook over morele juistheid van de keuze voor de innere Emigration, is sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog veel, en niet zelden heftig discussie gevoerd. Moest zij worden beschouwd als een vorm van verzet tegen het nationaalsocialistische regime, al was dat verzet dan bij uitstek passief? Of was zij veeleer een voorbeeld van ‘verraad der klerken’ - van intellectuelen die zich aan hun politieke en maatschappelijke verantwoordelijkheid onttrokken door zich terug te trekken uit de openbaarheid, die zwegen waar het hun morele plicht was geweest zich uit te spreken? Opvallend aan deze discussies is, dat zich opmerkelijke verschuivingen voordeden in de waardering voor de innere Emigration, maar ook in de waardering van de schrijvers van de Exil, alsof het communicerende vaten waren: was de waardering voor de ene groep schrijvers hoog, dan was die voor de andere laag, en omgekeerd. | |
Thomas Mann over de concentratiekampenVrijwel meteen na de ineenstorting van het Derde Rijk brandde de discussie over de innere Emigration in volle hevigheid los. De aanleiding tot dit verhitte, bij vlagen overigens weinig fijnzinnige debat vormde een tekst van Thomas Mann, getiteld ‘Die deutschen KZ’, die op 3 en 4 mei 1945 werd uitgezonden door de BBC-radio, en die in de weken daarna werd afgedrukt in verschillende in Duitsland uitgegeven kranten. Al vanaf het najaar van 1940 had Mann, inmiddels woonachtig in de Verenigde Staten, teksten geschreven en ingesproken, die werden vastgelegd op een grammofoonplaat die naar Engeland werd overgevlogen, en vervolgens door de BBC werden uitgezonden in op de Duitse bevolking gerichte programma's - tussen oktober 1940 en mei 1945 sprak Mann, onder de titel ‘Deutsche Hörer!’, liefst achtenvijftig bijdragen uit van wisselende lengte, van vijf tot acht minuten. Ofschoon men wist, dat het de Duitse bevolking was verboden te luisteren naar buitenlandse, want vijandelijke zenders, hoopte men desondanks haar door deze uitzendingen te kunnen beïnvloeden. In zijn bijdragen aan deze programma's gaf Mann, met het volle prestige van winnaar van de Nobelprijs | |
[pagina 988]
| |
voor de Literatuur in 1929, zijn commentaar op de politieke ontwikkelingen in Duitsland en Europa. Daarbij ging hij een enkele maal in op actuele gebeurtenissen, maar veel vaker stelde hij meer algemene, morele kwesties aan de orde. Steeds opnieuw had hij gewaarschuwd voor de gevaren van het nationaalsocialisme, steeds opnieuw had hij de wandaden van het Derde Rijk veroordeeld - niet als buitenstaander, maar als iemand die zich nog altijd nauw verbonden wist met Duitsland, die zich nog altijd deel voelde van de Duitse cultuur, ook al verbleef hij dan sinds 1933 buiten de Duitse landsgrenzen. Op deze manier riep hij de Duitse bevolking op in verzet te komen tegen het bewind van Hitler. Vermoedelijke aanleiding tot het schrijven van ‘Die deutschen KZ’ was de berichtgeving in het Amerikaanse tijdschrift Time Magazine over de bevrijding van Duitse concentratiekampen door het Amerikaanse leger in het voorjaar van 1945. In deze tekst reageerde Mann dus op de onmiddellijke actualiteit. Over de gruwelijke verschrikkingen van deze kampen, die door deze berichten in hun volle, ontstellende omvang bekend werden, schreef hij: De martelkamer met dikke muren, die het Hitlerisme van Duitsland heeft gemaakt, is opengebroken, en onze schande ligt naakt voor de ogen van de wereld, voor de buitenlandse commissies waaraan deze niet te geloven beelden worden getoond, en die thuis laten weten, dat dit aan gruwelijkheden alles overtreft wat mensen zich kunnen voorstellen. ‘Onze schande’, Duitse lezers! Want alles wat Duits is, alles wat Duits spreekt, Duits schrijft, op zijn Duits heeft geleefd, wordt geraakt door deze onterende onthulling. Het was niet een klein aantal misdadigers, het waren honderdduizenden uit een zogenaamde Duitse elite, mannen, jongens en ontmenselijkte vrouwen, die onder de invloed van krankzinnige leraren in zieke wellust deze misdaden hebben begaan.Ga naar eindnoot2 En hij voegde daaraan even verder toe: De mensheid huivert. Voor Duitsland? Ja, voor Duitsland. Want dit heeft het verschrikkelijke voorbeeld gegeven, en ook de Duitser die zich bijtijds uit de voeten heeft gemaakt, buiten het bereik van de nationaalsocialistische bevelen over mensen, die niet, zoals zij, in de buurt van deze gruwelplaatsen woonde, niet zoals zij in ogenschijnlijke eer zijn zaken deed en probeerde niets te weten, hoewel de wind hem de stank van verbrand mensenvlees in de neus blies, ook zo iemand voelt zich tot in het diepst van zijn ziel beschaamd door hetgeen in het land van zijn voorvaders en leraren mogelijk is geworden, natuurlijk alleen door het bewind van Hitler mogelijk is gemaakt, geschokt door hoe diep mensen zijn gezonken, hetgeen door deze ene, de naziheerschappij, kon worden | |
[pagina 989]
| |
aangericht onder een van huis uit goed volk, dat houdt van rechtvaardigheid en goede manieren.Ga naar eindnoot3 De vraag blijft, hoeveel Duitsers - hetzij als luisteraars, hetzij als lezers - kennis namen van deze woorden van Mann. In geografisch opzicht bleef de verspreiding van het artikel beperkt tot die gebieden in het zuidoosten van het land die inmiddels door het Amerikaanse leger waren bezet: de tekst werd alleen gepubliceerd in kranten die, onder toezicht van de Amerikanen, werden uitgegeven in deze delen van Duitsland. Hoe dit ook zij, op verschillende schrijvers maakten de woorden van Mann zoveel indruk dat zij zich geroepen voelden erop te reageren. Enkelen schreven persoonlijke brieven aan de auteur, maar anderen reageerden openlijk. | |
Reacties op Thomas MannEen publiekelijke reactie op het artikel van Mann kwam van de Duitse schrijver Walter von Molo (1880-1958), die in de eerste helft van de twintigste eeuw een van de meest bekende Duitse auteurs was, maar inmiddels vrijwel in vergetelheid is geraakt. Molo had de tekst van Mann gelezen in de Bayerische Landeszeitung van 18 mei 1945, waarin deze was verschenen onder het opschrift ‘Thomas Mann over de Duitse schuld’. Molo antwoordde met een open brief aan Mann, die op 4 augustus 1945 verscheen in de Hessische Post, en op 13 augustus in de Münchener Zeitung. In deze brief riep Molo Mann op, naar zijn vaderland terug te keren: Alstublieft, komt u snel, bezie de van smart doorgroefde gelaten, zie het onuitspreekbare leed in de ogen van velen, die niet hebben meegedaan aan de verheerlijking van onze schaduwkant, maar die hun vaderland niet konden verlaten, omdat het vele miljoenen mensen betrof voor wie nergens anders dan thuis plaats was, in het geleidelijk ontstane grote concentratiekamp waarin al snel alleen nog maar, in uiteenlopende mate, bewakers en bewaakten bestonden.Ga naar eindnoot4 Deze oproep komt herhaaldelijk terug in de tekst, bijna als een refrein. Even verder in zijn open brief stelde Molo: Het Duitse volk heeft - ondanks de talrijke en geestdriftige oproepen van 's morgens vroeg tot in de nacht - voor de oorlog en tijdens de oorlog niet gehaat, en het haat nu niet, het is daartoe niet in staat, omdat het waarlijk zijn grote mannen en meesters die door de wereld worden bemind en vereerd, verdiende en nog altijd verdient, want - ik spreek het met volle verantwoordelijkheid uit - uw volk, dat nu al één derde eeuw | |
[pagina 990]
| |
hongert en lijdt, heeft in zijn innerlijk niets gemeen met de wandaden en misdaden, de beschamende gruwelijkheden en leugens, de verschrikkelijke vergissingen van zieke geesten [...]Ga naar eindnoot5 Verschillende aspecten van deze open brief van Molo zijn opmerkelijk. Om te beginnen roept hij Mann herhaaldelijk op terug te keren naar Duitsland en de Duitsers met raad en daad bij te staan, maar blijft het volstrekt onduidelijk in welke hoedanigheid: zou Mann een functie moeten gaan bekleden? Zo ja, welke? Maar veel belangrijker zijn de verschillen in uitgangspunt tussen Mann en Molo. Mann had de concentratiekampen omschreven als een verschijnsel dat het hele Duitse volk raakt. Hij koos zijn woorden met grote precisie, zoals mag worden verwacht van een winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij spreekt niet van een collectieve schuld of collectieve verantwoordelijkheid, maar van een verschijnsel dat het hele Duitse volk - hemzelf inbegrepen - raakt. Hoe anders is de visie van Molo: hij schetst een tweedeling: er waren zieke geesten die verantwoordelijk waren voor de wandaden van het Derde Rijk, en er was het Duitse volk dat geen blaam treft. Sterker: Molo beschrijft het Duitse volk als slachtoffer, dat in Duitsland bleef omdat het nergens anders heen kon gaan. Opvallend genoeg rept hij met geen woord over de Endlösung der Judenfrage, over de wereld buiten Duitsland, of over de vele slachtoffers die het Derde Rijk buiten Duitsland had gemaakt. Een tweede publiekelijke reactie op het artikel van Thomas Mann volgde op 18 augustus 1945, toen de Duitse schrijver Frank Thiess (1890-1977) in de Münchener Zeitung het artikel ‘Die innere Emigration’ publiceerde. Thiess sloot zich aan bij de opvattingen van Molo: hij vroeg niet alleen Mann, maar ook anderen die in ballingschap waren gegaan maar zich nog altijd Duitser voelden, terug te keren naar hun geboorteland. In het vervolg van zijn bijdrage wijst Thiess erop dat met betrekking tot het Derde Rijk uitdrukkelijk onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen enerzijds meelopers, en anderzijds zogeheten ‘verdachten’. Degenen die in de ogen van het nationaalsocialistische bewind verdacht waren, hadden vaak geen andere mogelijkheid dan zich terug te trekken in de innere Emigration. (Thiess beweerde dat hij als eerste het begrip innere Emigration had gebruikt; deze bewering is tenminste omstreden en vermoedelijk ronduit onjuistGa naar eindnoot6.) De wereld waarop ‘wir innerdeutschen Emigranten’, zoals Thiess zichzelf en zijn lotgenoten omschreef, steunden was ‘een binnenwereld die Hitler ondanks al zijn pogingen daartoe nooit heeft weten te veroveren’Ga naar eindnoot7. Vervolgens gaat Thiess in op de vraag waarom hijzelf Duitsland nooit heeft verlaten. Hij omschrijft zijn beweegredenen als volgt: | |
[pagina 991]
| |
Als het mij zou lukken, deze akelige tijd (over de duur ervan hebben wij ons natuurlijk allemaal vergist) levend te doorstaan, zou ik daarbij dusdanig veel voor mijn geestelijke en menselijke ontwikkeling hebben gewonnen, dat ik er rijker aan ervaring en wijsheid uit zou komen, dan wanneer ik de Duitse tragedie uit de loges en parterreplaatsen van het buitenland had aanschouwd. Het zijn nu eenmaal twee verschillende dingen, of ik de brand van mijn huis zelf meemaak of in het weekoverzicht zie, of ik zelf honger lijd of over honger in de krant lees [...]Ga naar eindnoot8 Thiess wijst erop, dat velen niet konden emigreren, omdat zij zich dit financieel niet konden veroorloven, of vanwege het besef dat achtergebleven familieleden onmiddellijk gevaar liepen als zij Duitsland zouden ontvluchten. Thiess stelt dat hij niemand die Duitsland heeft verlaten iets wil verwijten, maar concludeert: ‘Ik meen dat het moeilijker was hier zijn persoonlijkheid te behouden, dan van daaruit boodschappen aan het Duitse volk te sturen, die de doven onder het volk toch niet hoorden, terwijl wij die al op de hoogte waren, nog meer wisten’Ga naar eindnoot9. De toon van de bijdrage van Thiess is bepaald opmerkelijk. In nog sterkere mate dan Molo richt hij zich enkel op de problemen die degenen die Duitsland niet hadden verlaten, moesten doorstaan. Net als Molo spreekt ook hij met geen woord over de slachtoffers die het Derde Rijk had gemaakt, maar meet zichzelf - met de andere vertegenwoordigers van de innere Emigration - de rol van slachtoffer aan. Het verwijt aan degenen die in ballingschap waren gegaan, dat zij de Duitse tragedie als toeschouwers vanuit de loges van de schouwburg hadden bekeken, is uiterst onheus en denigrerend. Thiess negeert volledig de problemen die werden ondervonden door degenen die in ballingschap gingen. Zij verkeerden vaak in uiterst moeilijke omstandigheden: zij waren stateloos, hadden have en goed verloren, beschikten veelal niet over een vast inkomen, waren afgesneden van hun familie en vrienden, en van hun moedertaal. Zelfs Thomas Mann - iemand met een ook in het buitenland groot prestige, die in materieel opzicht verhoudingsgewijs goed af was - kreeg te kampen met fysieke problemen, met name hartklachten, die werden en worden toegeschreven aan de schok die zijn ballingschap voor zijn persoonlijke leven betekende. Ook de opmerking van Thiess aan het adres van Mann dat diens toespraken vanuit het buitenland nauwelijks enige betekenis hadden gehad, getuigt van weinig fijnzinnigheid. En dit geldt evenzeer voor het impliciete verwijt van ontrouw of zelfs landverraad, dat Thiess degenen maakt die Duitsland hadden verlaten: hij stelt het voor alsof zij Duitsland in zijn moeilijkste uren in de steek hadden gelaten door in ballingschap te gaan. | |
[pagina 992]
| |
Weerwoord van Thomas MannOp zijn beurt voelde Thomas Mann zich geroepen, in te gaan op de reacties die zijn artikel had opgeroepen. Onder de titel ‘Waarom ik niet terug naar Duitsland ga’ schreef hij een antwoord aan Molo; vermoedelijk had hij, toen hij dit weerwoord opstelde, het artikel van Thiess nog niet gelezen. Mann wijst erop, dat hij ernstig betwijfelt of de raad en daad die hij Duitsland volgens Molo zou moeten geven, welkom zouden zijn bij de Duitse bevolking. Hij was immers al geruime tijd weg uit Duitsland, en daardoor was er een kloof gegroeid tussen het Duitse volk en hemzelf - en het was maar zeer de vraag of die kloof kon worden overbrugd. Daarenboven voelde hij zich verplicht loyaal te blijven aan de Verenigde Staten, waar hij was opgenomen toen hij in de grootste problemen verkeerde. Dat land kon, noch wilde hij nu de rug toekeren. Daarbij voelde hij zich enigermate vreemd, zelfs enigszins wantrouwend, staan tegenover het Duitsland van vandaag. En dit gold met name ook de Duitse literatuur: Het zou bijgeloof kunnen zijn, maar in mijn ogen zijn boeken die tussen 1933 en 1945 ook maar konden worden gedrukt in Duitsland, minder dan waardeloos, en kunnen zij niet goed ter hand worden genomen. Er kleeft een geur van bloed en schande aan: ze zouden moeten worden vernietigd.Ga naar eindnoot10 Niet alleen de Duitse boeken, maar de hele Duitse cultuur uit de periode 1933-1945 is volgens Mann verwerpelijk. Hij wijst uitdrukkelijk de idee af dat er in deze tijd twee Duitslanden waren, dat er naast het Derde Rijk ondergronds een ‘goed Duitsland’ bleef voortbestaan, dat na de oorlog weer aan de oppervlakte was gekomen. Er is in zijn ogen maar een Duitsland: het kwade Duitsland was het ontspoorde goede Duitsland, en dat ene Duitsland zou nu zelf weer op het goede spoor moeten zien te komen. Opvallend aan deze reactie is, dat Mann niet lijkt te beseffen dat zijn keiharde oordeel over de boeken die tussen 1933 en 1945 in Duitsland verschenen ten dele ook zijn eigen werk raakt. Tot 1936 was dit in Duitsland gewoon te koop, en verschenen er zelfs nieuwe boeken van zijn hand. Hoe dit ook zij, duidelijk is dat hij, anders dan met name Molo, vooral wijst op de verschillen tussen de äussere en de innere Emigration, en dat van een gemeenschappelijke basis naar zijn mening geen sprake was. De conclusie naar aanleiding van de discussie tussen Mann en Molo moet luiden, dat van een gedachtewisseling in de eigenlijk zin van het woord geen sprake was. Beiden gingen niet in op elkaars argumenten, | |
[pagina 993]
| |
maar volhardden in hun eigen gelijk. Vanuit hedendaags perspectief ligt dat gelijk overigens duidelijk meer aan de zijde van Thomas Mann dan aan die van Walter von Molo. Molo bezag het Derde Rijk - met de Jodenvervolging, de vervolging van politieke tegenstanders, en de oorlog - enkel vanuit Duits gezichtspunt, waar Mann een veel bredere kijk had. Molo maakte onderscheid tussen een kleine groep ‘zieke geesten’ die hij verantwoordelijk achtte voor de wandaden van het nationaalsocialisme, en het Duitse volk dat hij enkel zag als slachtoffer. Mann zag het Derde Rijk als een moreel probleem dat het hele Duitse volk raakte - degenen die in ballingschap waren gegaan inbegrepen. | |
Latere ontwikkelingenHet verloop van het debat tussen Mann en Molo was kenmerkend voor de vaak heftige discussies over innere Emigration en Exil in de volgende jaren. Vertegenwoordigers van de innere Emigration benadrukten het bestaan van een gezamenlijke basis: het verzet tegen het nationaalsocialisme. Vertegenwoordigers van de Exil wezen juist op de grote verschillen tussen äussere en innere Emigration en ontkenden het bestaan van een dergelijke gezamenlijke basis. Beide groepen hielden in discussies en debatten onverkort vast aan hun eigen uitgangspunten en opvattingen: zij kwamen niet nader tot elkaar - niet in hun visie op het Derde Rijk, noch in hun visie op de rol van schrijvers in de periode van 1933 tot 1945. De toon van de debatten was vaak emotioneel, waarbij denigrerende kwalificaties en zelfs beledigingen over en weer niet werden geschuwd. In de jaren vijftig en tot halverwege de jaren zestig bepaalden de opvattingen van de auteurs uit de innere Emigration in belangrijke mate het beeld van de Duitse literatuur. Dat is geenszins verwonderlijk: zij woonden in Duitsland en waren betrokken bij de wederopbouw van het literaire circuit - bij de (her)oprichting van literaire tijdschriften en uitgeverijen en bij het bepalen van de inhoud van het onderwijs in de Duitse literatuur, onder meer door hun aandeel in het samenstellen van bloemlezingen voor het onderwijs. Voor auteurs die tijdens het Derde Rijk in ballingschap verbleven was dit alles veel moeilijker: zij woonden veelal nog in het buitenland, en waren niet georganiseerd rond tijdschriften en uitgeverijen. Gezichtsbepalend voor de Duitse literatuur in deze tijd waren dan ook de auteurs uit de voormalige innere Emigration, naast jongere auteurs als bijvoorbeeld Heinrich Böll (1917-1985) en Uwe Johnson (1934-1984) die in deze periode opkwamen. Voor auteurs uit de voormalige Exil bestond verhoudingsgewijs weinig waardering - zelfs Thomas Mann werd in Duitsland veel minder gewaardeerd dan men op grond van zijn internationale reputatie zou mogen verwachten. | |
[pagina 994]
| |
Vanaf het midden van de jaren zestig deed zich een duidelijke kentering voor. De jongere generaties Duitsers begonnen kritische vragen te stellen over het nationale verleden. Hoe was de opkomst van het nationaalsocialisme mogelijk geweest? Hoe was, in een beschaafd land - het land van dichters en denkers, Auschwitz mogelijk geweest? Waarom had de oudere generatie Duitsers dit alles laten gebeuren? Met eenzelfde kritische blik werd gekeken naar de Duitse literatuur - wat was de rol van de Duitse literatuur geweest tijdens het Derde Rijk? Dit alles leidde ertoe, dat veel kritischer werd gekeken naar het werk van auteurs uit de voormalige innere Emigration. Veel belangrijker echter was dat tal van auteurs uit de voormalige Exil werden herontdekt: hun vaak weinig bekende werk werd opnieuw uitgegeven, en in samenhang daarmee nam de waardering ervoor sterk toe. Zo kregen de auteurs uit de voormalige Exil erkenning, en uiteindelijk ook hun rechtmatige plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis; teksten van hun hand verschenen in bloemlezingen voor het literatuuronderricht. De groeiende waardering voor deze auteurs ging ten koste van de waardering voor veel van de auteurs uit de voormalige innere Emigration - het werk van sommigen, bijvoorbeeld Walter von Molo, is vrijwel in de vergetelheid geraakt. | |
BesluitHet debat over de innere Emigration is de laatste decennia in een nieuw licht komen te staan. Dit vloeit voort uit gedetailleerd (literatuur)historisch onderzoek dat in deze periode werd verricht. Een van de resultaten van dit onderzoek was het toch wel verrassende inzicht, dat juist beide zelfverklaarde woordvoerders van de innere Emigration, Walter von Molo en Frank Thiess, tijdens het Derde Rijk veel dichter bij het nationaalsocialisme hadden gestaan dan zij na 1945 wilden doen geloven. Molo kon tussen 1933 en 1945 blijven publiceren, en in het literaire werk dat hij in de tweede helft van de jaren dertig liet verschijnen zocht hij duidelijk ideologische toenadering tot het nationaalsocialismeGa naar eindnoot11. Ook Thiess probeerde zich na 1933 aan te passen aan de opvattingen van de nieuwe machthebbers - hij verzette zich niet tegen het nationaalsocialisme, maar stelde alles in het werk om ook tijdens het nieuwe bewind zijn loopbaan te kunnen voortzettenGa naar eindnoot12. Niet alleen Molo en Thiess bleken dichter bij het nationaalsocialisme te hebben gestaan dan zij later wilden doen voorkomen, ditzelfde gold ook voor andere auteurs uit de innere Emigration. Een bekend voorbeeld is de schrijfster Luise Rinser (1911-2002). Rinser publiceerde in 1946 haar Gefängnistagebuch, een boek gebaseerd op haar ervaringen in een vrouwengevangenis in 1944. Zij zat daar vijf maanden in voorarrest, op verdenking van het openlijk blijk geven van defaitisme. Uiteindelijk kwam het niet tot een strafpro- | |
[pagina 995]
| |
ces, en Rinser werd op vrije voeten gesteld. Op grond van haar Gefängnistagebuch werd zij na de oorlog door velen gezien als een vertegenwoordiger van de innere Emigration, die uiteindelijk zelfs openlijk in verzet was gekomen tegen het nationaalsocialisme. Rinser liet dat tenminste misleidende beeld graag voortbestaan. Maar in de jaren dertig had zij een lofzang op Adolf Hitler gepubliceerd, en verschillende verhalen en gedichten in nationaalsocialistische tijdschriften. Ook was zij lid geweest van de nationaalsocialistische vrouwenbond, en van een nationaalsocialistische organisatie voor leraren. En in tegenstelling tot wat zij later beweerde, bleef zij tot in 1943 ongehinderd publicerenGa naar eindnoot13. Juist het gegeven dat het begrip innere Emigration door auteurs als bijvoorbeeld Molo, Thiess en ook Rinser eerst en vooral lijkt te zijn gebruikt om een vertekend beeld van hun eigen verleden te geven, heeft ertoe geleid dat onder literatuurwetenschappers tegenwoordig ernstig wordt getwijfeld aan de bruikbaarheid ervan. Heeft het gebruik van dit begrip nog zin, in het besef dat het diende als instrument met behulp waarvan juist degenen die werden gezien als belangrijke vertegenwoordigers van deze innere Emigration een verkeerde voorstelling gaven van hun eigen plaats in de Duitse (literatuur)geschiedenis? Zou voortaan niet moeten worden afgezien van het gebruik van dit begrip, zou niet moeten worden volstaan met het onderscheid tussen auteurs die zich - hetzij in Duitsland, hetzij in ballingschap - openlijk keerden tegen het nationaalsocialisme, en auteurs die dat niet deden? Afgezien daarvan staat ook de morele juistheid van de keuze voor de innere Emigration ernstig ter discussie. Is het niet eenvoudig de morele verantwoordelijkheid, zelfs plicht, van de intellectueel zich openlijk uit te spreken tegen ontwikkelingen in politiek, maatschappij en cultuur die hij kwalijk of zelfs gevaarlijk acht? Is de innere Emigration daarmee niet al als zodanig afkeurenswaardig? |
|