| |
| |
| |
Boeken
Kerk & theologie
Religie voor atheïsten
Gooi het kind niet met het badwater weg. Dat lijkt de boodschap die Alain de Botton wil meegeven in Religie voor atheïsten. De seculiere, ontkerkelijkte samenleving heeft weinig oog voor de noden van de menselijke ziel en biedt weinig troost en structuur aan haar onvolmaakte burgers. Zaken waar geïnstitutionaliseerde godsdiensten juist erg sterk in zijn. In zijn boek wil De Botton duidelijk maken dat er een braakliggend terrein is waar noch de overheid, noch het onderwijs, noch het bedrijfsleven zich om bekommert. Naast godsdiensten lijken enkel filosofen, poëten en therapeuten zich af en toe over de kern van het menselijk welzijn te buigen - en hun impact op maatschappelijke schaal is verwaarloosbaar.
Waar ik de brede probleemstelling van het boek kan volgen, ligt dat heel anders voor de wijze waarop Alain de Botton zijn antwoorden formuleert, met name door de aanpak van een aantal religies te promoten - voornamelijk het christendom en in mindere mate het judaïsme en het boeddhisme. Hij doet dit immers op ahistorische wijze, door een louter pragmatische en positieve formulering van hun gebruiken en gewoonten. Het is alsof religieuze rituelen, architectuur en kunst kunnen worden ingezet zonder de religieuze context, en ze ook niet tot stand zijn gekomen in bepaalde maatschappelijke omstandigheden. Het geeft het boek een vreemde en verontrustende oppervlakkigheid.
Zo blijven ook problematische aspecten van religieuze praktijken buiten beeld. Zonder het zodanig te benoemen wordt de indruk gewekt dat er een periode was waarin religie dominant aanwezig was in het westerse gemeenschapsleven, waardoor dat leven heel wat aangenamer verliep en mensen gelukkiger waren. Een aspect van wat ik miste in Religie voor atheïsten las ik op hetzelfde moment wél in Het moeilijke ontmoeten, een boek van de recent overleden Gentse ethicus Koen Raes. Een citaat hieruit: ‘de volgehouden inspanningen die door de kerk werden geleverd om [de] cultuur van de angst te verspreiden en te verdiepen en alles in het teken te stellen van de contempus
| |
| |
mundi, vitae et homini. Iedere vorm van menselijke vreugde of plezier, iedere vorm van genot werd als een uiting van een gebrek aan godsvrees veroordeeld. Hoewel de wereld nooit echt dat tranendal is geworden waar klerikale gezagsdragers van droomden, vormden vrees en angst niettemin een wezenlijk bestanddeel van de toenmalige condition humaine en was het heersende godsdienstige vertoog er geheel op gericht de cultuur van de angst levendig te houden’ (blz. 56). Op geen enkele wijze wordt aan deze ‘cultuur van de angst’ gerefereerd in Religie voor atheïsten. Ze is nochtans van belang om te begrijpen dat het volgen van strikte rituele praktijken door gelovigen niet enkel is ingegeven door de heilzame werking ervan, maar ook uit godsvrees, uit angst en ‘omdat het zo hoort’.
Niettemin is het ongetwijfeld juist dat een seculiere samenleving er niet goed in slaagt om rituelen een plaats te geven en er inhoud aan te verlenen. Mensen in een gemeenschap hebben zeker nood aan gemeenschappelijk gedragen, (h)erkende momenten die voor verbinding zorgen. In een seculiere samenleving ontbreken die en is de ander vooral een ‘vreemde(ling)’. Welke momenten mogen/kunnen er gevierd worden en hoe moet dat dan? Mag een overheid zich ermee bemoeien (ja, zegt De Botton) of moet ieder het voor zich uitzoeken? Het leidt tot onhandige pogingen als lentefeesten ter vervanging van communiefeesten, commerciële moeder- en vaderdagen, afscheid nemen van overleden familieleden in kille zaaltjes van begrafenisondernemers. De inhoud van onze nieuwe rituelen is onduidelijk, een handboek waarin het hoe en wat tot in detail wordt toegelicht, ontbreekt en er is geen instituut dat alles in goede banen leidt. Zo worden die nieuwe rituelen al snel lege dozen die louter economisch ingevuld worden door handige marketeers. Aan al deze mankementen van onze moderne samenlevingen besteedt Alain De Botton terecht ruim aandacht en zijn pleidooi voor een kwaliteitsvolle invulling van onze zielsbehoeften verdient absoluut onze aandacht.
Had Alain De Botton zijn overtuigingen anders verteld, met meer oog voor nuance, dan had dit boek veel aan kracht gewonnen. Religies mogen er immers mee voor zorgen dat de mens zichzelf niet als maat der dingen neemt; ze hebben soms ook als doel dat hun volgelingen God als maat nemen voor hun acties, wat kan leiden tot zaken als missionering en religieus geïnspireerd geweld. De ‘instrumenten’ die religieuze instituten inzetten, hebben zo niet enkel het zielenheil van mensen op het oog, maar vaak ook hun onderwerping.
Alain de Botton gelooft niet (meer) dat boeken de samenleving kunnen veranderen. Hij is er duidelijk door teleurgesteld. Toch hebben zijn vorige werken ongetwijfeld heel wat mensen geïnspireerd. Religie voor atheïsten lijkt me in dat perspectief een gemiste kans.
□ Johan Van der Auweraert
Alain de Botton, Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2011, 317 blz., ISBN 078-90-450-1934-5. |
| |
| |
| |
De strijd tussen Bijbel en dogma
Tot de wortels van de Nederlandse cultuur hoort niet alleen het calvinisme, maar ook een ruimzinniger stroming als het ‘Bijbels humanisme’, waarvan onder anderen Erasmus, Spinoza, Coomhert en Baltasar Bekker belangrijke vertegenwoordigers zijn. Deze vrijdenkers werden geïnspireerd door Bijbelse motieven en thema's die zij als bevrijdend beschouwden - bevrijdend ook van eeuwenoude kerkelijke dogma's.
Cees den Heyer, professor emeritus Nieuwe Testament en Bijbelse Theologie aan de Theologische Universiteit te Kampen (Oudestraat) en docent aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam, heeft niet alleen bekendheid verworven met boeken over Jezus, over Paulus, over messiaanse stromingen, en met zijn autobiografie (Ruim geloven), maar ook omdat hij theologische gedachten (o.a. over ‘verzoening’) aan het papier toevertrouwde die in een deel van zijn kerkgenootschap absoluut niet in goede aarde vielen.
Zijn jongste boek bevat een portrettengalerij van een aantal zeer interessante personen die, ieder op hun eigen wijze, een rol hebben gespeeld in de geschiedenis van kerk en christelijk geloof in Nederland, en die vaak ook duidelijk aanwezig waren, zelfs in een leidende rol, in de wetenschappelijke discussies van hun dagen. Niet zelden waren zij hun tijd ver vooruit, wat onder meer blijkt uit het feit dat hun geschriften nog steeds worden bestudeerd: Geert Grote, Thomas a Kempis, Desiderius Erasmus, Menno Simons, Dirk Coomhert, Hugo de Groot, Baruch de Spinoza, Abraham Kuenen, om de meest bekende denkers te noemen die in dit boek de revue passeren. Daarnaast wordt een aantal vrijdenkers geportretteerd die voor niet-katholieken hoogstwaarschijnlijk niet of nauwelijks bekend zijn, maar die niettemin een erg interessant tijdsbeeld vertegenwoordigen zoals Anastasius Veluanus, Herman Venema en François Adriaan van der Kemp.
Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf waarin de auteur literatuur vermeldt die verder op de besproken persoon of diens tijdperk ingaat. In verreweg het merendeel zijn dat Nederlandstalige publicaties, wat ik toejuich. In een enkel geval mis ik echter wel eens een literatuurverwijzing. Zo verwondert het mij dat in het literatuuroverzicht van het afsluitende hoofdstuk (‘De twintigste eeuw’) geen enkele publicatie van of over A.A. van Ruler is opgenomen, terwijl aan deze originele theoloog toch een aantal bladzijden wordt besteed (blz. 311-313).
Op de voorkant van het boek zijn vijf afbeeldingen afgedrukt. Drie ervan (Erasmus, Hugo de Groot en Spinoza) zijn goed te beargumenteren; aan hen wordt immers steeds een volledig hoofdstuk gewijd. De twee andere foto's (die van Kornelis Heiko Miskotte en Harry Kuitert) geven mijns inziens een verkeerd beeld; aan deze twee theologen wordt namelijk op slechts twee à drie pagina's aandacht besteed. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit meer een keuze van de redacteur(en) is geweest dan van de auteur zelf.
Bij het lezen van dit boeiende boek moet men er aan wennen dat Den Heyer relatief vaak de vertellijn onder- | |
| |
breekt om aan te haken bij zaken die hij al eerder heeft beschreven. Soms heeft dat tot gevolg dat hij te veel personen tegelijk in beeld brengt.
Deze publicatie geeft een mooie impressie van wat zich gedurende een periode van zeven eeuwen in dat kleine staatje aan de Noordzee allemaal heeft gespeeld in de voortdurende spanning tussen dogma, Bijbel en moedige vrijdenkers.
□ Panc Beentjes
Cees J. den Heyer, Verlichte voorgangers. De strijd tussen dogma en Bijbel in Nederland, Meinema, Zoetermeer, 2011, 335 blz., 27,50 euro, ISBN 978-90-211-4279-1. |
| |
Kunst
Berlinde De Bruyckere
Sedert jaren vindt Berlinde De Bruyckere inspiratie in het werk van Lucas Cranach. Recentelijk is zij de confrontatie met het oeuvre van de Italiaanse cineast Pier Paolo Pasolini aangegaan. De verbinding tussen deze drie namen - een grootmeester van de Duitse Renaissance, een genie van de twintigste-eeuwse filmkunst en een hedendaagse Gentse kunstenares - werkt intrigerend. Aan de dialoog van De Bruyckere met Cranach en Pasolini is het boek Into One-Another gewijd. Deze publicatie bevat prachtige foto's van veelal recente sculpturen van De Bruyckere, naast (minder talrijke) afbeeldingen uit het werk van Cranach en Pasolini. In een viertal opstellen wordt het verband tussen de drie kunstenaars onderzocht. Thematisch blijkt de invloed van Cranach op De Bruyckere onder meer uit titels als Piëta en Schmerzensmann. Aan Pasolini kan zij lichaamshoudingen en verstrengelingen van lichamen ontlenen. Dankbaar citeren de auteurs van de opstellen uit de rijke geschriften van Pasolini, die naast filmmaker ook romanschrijver, dichter en essayist was. Hoe zijn levensopvattingen en maatschappijkritische engagement op De Bruyckere inwerken, wordt niet uitgediept. Daarom is het bijzonder jammer dat het interview met de kunstenares dat in deze uitgave is opgenomen, van 2008 dateert, toen zij Pasolini nog niet in het vizier had. Het was toch interessant geweest te lezen hoe De Bruyckere nu zelf over hem spreekt.
De naar mijn gevoel boeiendste bijdrage van deze publicatie gaat over Cranach en is van de hand van de Duitse filosoof Gernot Böhme. In zijn opstel ‘Der Schmerzensmarm’ vertrekt hij van de antropologische betekenis van het in de late Middeleeuwen zeer verspreide beeldtype van de Man van Smarten: in de figuur van de lijdende Christus herkent de christen een beeld van de mens, want elk menselijk leven moet door het lijden heen. Op basis van dit uitgangspunt komt Gemot Böhme tot een herwaardering van Cranachs schoonheidsideaal. Zoals bekend, wijken diens vrouwengestalten af van het ideaal van de volmaakte proporties dat in de Renaissance naar het voorbeeld van de klassieke Oudheid de norm was
| |
| |
geworden (denk aan Dürer). Cranach echter kijkt anders. Door de beschouwing van de Man van Smarten ziet hij de mens in zijn kwetsbaarheid. Gedreven door die visie, en niet uit onhandigheid zoals vaak wordt beweerd, schildert hij vrouwen die niet de erotische begeerte aanspreken, maar meeleven en tederheid uitlokken.
Deze uitgave is ontstaan naar aanleiding van een tentoonstelling die van oktober 2011 tot februari 2012 in het Kunstmuseum van Bern, en van maart tot mei 2012 in de Kunsthalle van Wenen te zien is. Wie niet ongevoelig is voor De Bruyckeres uitbeelding van het door lijden getekende en door passie bewoonde lichaam, kan men zowel het boek als de tentoonstelling aanraden. Misschien komen De Bruyckeres figuren minder eenzaam, niet zo verlaten over in het gezelschap van Cranach en Pasolini? Of blijft de pijn sterker dan de kunst?
□ Jan Koenot
Cornelia Wieg (red.), Into One-Another. Berlinde De Bruyckere in Dialogue with Cranach and Pasolini, Hirmer Verlag, Munchen, 2011, 236 blz., 29,90 euro, ISBN 978-37-774-3871-9 (tweetalig Duits/Engels). |
| |
Muziek
De cellosuites
Op zo maar een middag in 1890 liep een jongen van dertien een muziekhandel in Barcelona binnen, op zoek naar tweedehands bladmuziek die hij kon spelen op zijn cello. Hij vond een partituur met zes suites voor onbegeleide cello, van de hand van de Duitse cellist Friedrich Grützmacher (1832-1903). Bij nadere beschouwing bleek de partituur een editie van een compositie, geschreven door niemand minder dan Johann Sebastian Bach. De jongen studeerde de muziek in, maar durfde niet eerder dan dertien jaar later zijn eerste openbare uitvoering te geven, en pas vijfendertig jaar na zijn vondst waagde hij zich aan een opname op langspeelplaat. In de tussentijd had hij nationaal, en vervolgens ook internationaal, grote naam gemaakt als cellist: Pablo - of eigenlijk, in zijn Catalaanse moedertaal: Pau - Casals. De opvoeringen van Casals maakten de vrijwel in vergetelheid geraakte cellosuites van Bach bekend over de hele wereld. In zijn spoor hebben tal van grote cellisten - van Jacqueline du Pré, Paul Tortelier, Yo-Yo Ma, Mstislav Rostropovitsj, Mischa Maisky en Anner Bijlsma tot Pieter Wispelwey - deze suites uitgevoerd en op langspeelplaat of cd opgenomen. De cellosuites van Bach gelden, vanwege hun moeilijkheidsgraad, als een enorme uitdaging voor cellisten, maar tegelijk ook als een van de belangrijkste composities die voor hun instrument zijn geschreven.
Maar hoe bekend de cellosuites van Bach nu ook zijn, er bestaan nog altijd meerdere raadsels rond dit werk. Zo is het oorspronkelijke manuscript van de hand van Bach verloren gegaan. Wel is er een manuscript bewaard gebleven, dat is uitgeschreven door zijn tweede vrouw, Anna Magdalena Bach. Voor sommigen is dit aanleiding voor de
| |
| |
veronderstelling dat zij er minstens aan heeft meegeschreven - of dat zij er zelfs de componiste van is. Daarnaast bestaan er twee manuscripten die zijn uitgeschreven door leerlingen van Bach. Tussen de verschillende manuscripten bestaan afwijkingen; daarom ligt niet vast hoe de compositie precies moet worden gespeeld. Een andere niet-opgeloste vraag is of dit werk inderdaad oorspronkelijk voor cello is geschreven óf voor een ander instrument - en dan zou het werk zijn omgezet voor de cello. Ook over de volgorde waarin de suites moeten worden uitgevoerd bestaat geen eenduidigheid.
Over dit alles heeft de Canadese journalist Eric Siblin een meeslepend boek geschreven onder de titel De cellosuites. J.S. Bach, Pablo Casals en de speurtocht naar een meesterwerk. Siblin, lange tijd werkzaam als recensent van popmuziek, bezocht min of meer toevallig een uitvoering van de cellosuites van Bach. Dit toevallige bezoek was het startpunt van zijn fascinatie voor deze compositie; dit boek is hiervan de neerslag. Er lopen drie nauw verweven rode draden door: de ontstaansgeschiedenis van de cellosuites en de hoop ooit nog een partituur van Bach zelf te vinden; de loopbaan van Casals, waarin de cellosuites zo belangrijk waren; en de uiteenlopende pogingen van Siblin greep te krijgen op dit werk - door interviews met beroemde cellisten, door erover te lezen, en door het werk zelf te spelen, ook al is hij niet meer dan een beginneling op de cello. Dit levert, op het snijvlak van muziekgeschiedenis, cultuurgeschiedenis en autobiografie, een prachtig boek op, dat ook voor wie niet is onderlegd in de muziektheorie, goed toegankelijk is.
□ Herman Simissen
Eric Siblin, De cellosuites. J.S. Bach, Pablo Casals en de speurtocht naar een meesterwerk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, uit het Engels vertaald door Frits van der Waa, 352 blz., 24,90 euro, ISBN 978-90-234-5804-3. |
| |
Literatuur
Het spoor van Orwell
Met name vanwege zijn boeken Animal Farm (1945) en 1984 (1949) geldt de Engelse schrijver George Orwell (1903-1950, pseudoniem van Eric Arthur Blair) wereldwijd als een van de belangrijkste en meest invloedrijke auteurs van de twintigste eeuw. In het licht van deze reputatie is het toch wel opmerkelijk dat er in het Nederlandse taalgebied zo weinig over deze schrijver is gepubliceerd. De nog altijd lezenswaardige dissertatie van Th. Hooning uit 1968, George Orwell in zijn tijd, vormt een gelukkige uitzondering. Maar sinds het verschijnen van dit proefschrift is er veel meer van en over Orwell bekend geworden. Niet alleen zijn diens Complete Works uitgegeven in twintig stevige delen (tal van nauwelijks bekende of zelfs verloren gewaande teksten zijn er in opgenomen), bovendien zijn er verschillende biografieën en talrijke studies over hem verschenen. Veel van de nieuwe inzichten in zijn leven en oeuvre
| |
| |
die zo werden ontwikkeld, zijn verwerkt in het boek Het spoor van Onveil van Marco Daane, dat onlangs is verschenen. Juist daarom voorziet dit met aanstekelijk enthousiasme geschreven werk in een leemte.
Daane heeft zijn boek gegoten in de vorm van een reisverhaal: hij schrijft geen biografie van de Engelse auteur, maar reist naar locaties die belangrijk waren in zijn leven en die niet zelden - soms verhuld, soms openlijk - terugkeren in zijn werk. Dit levert een fascinerend portret van de schrijver op, niet in de laatste plaats omdat Orwell bepaald geen doorsnee leven leidde. Het voerde hem onder meer van Henleyon-Thames, een toevluchtsoord voor de beter gesitueerden waar hij zijn kinderjaren doorbracht, naar de vermaarde public school Eton; van de politiekazernes van Birma naar de achterbuurten van Parijs en Londen; van de mijnen van de Engelse Midlands naar de loopgraven van de Spaanse Burgeroorlog; van Londen tijdens de ‘Battle of Britain’ naar het onherbergzame Schotse eiland Jura, waar Orwell zich na het overweldigende succes van Artimal Farm terugtrok om ongestoord te kunnen werken aan zijn volgende roman, die 1984 zou worden. Met de begrijpelijke uitzondering van Birma reisde Daane deze locaties af, om na te gaan wat er nog resteert uit de tijd van Orwell, of de herinnering aan hem er levend wordt gehouden, en of de plaats in zijn werk kan worden herkend. Juist omdat hij steeds zinvolle verbanden weet te leggen tussen leven en werk van Orwell, zonder tot gekunstelde interpretaties te komen, is dit boek uitermate geslaagd. Het is bovendien met veel kennis van zaken en toegankelijk geschreven, en mooi geïllustreerd, deels met oude foto's, deels met opnames die Daane zelf heeft gemaakt. Kortom: dit boek is een echte aanrader voor iedereen met belangstelling voor Engelse literatuur - geschikt als kennismaking met Orwell, maar niet minder interessant voor wie zijn werk kent.
□ Herman Simissen
Marco Daane, Het spoor van Orwell, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2011, 312 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-450-8348-3. |
| |
Geschiedenis
Spiegelpaleis Europa
‘Imagologie’ - zo noemt de Nederlandse cultuur- en literatuurhistoricus Joep Leerssen het wetenschappelijk specialisme dat hij beoefent. Deze subdiscipline van de literatuurwetenschap ‘bestudeert hoe in en door de letterkunde beeldvorming omtrent nationale eigenaardigheden is geformuleerd en verspreid’ (blz. 182). In zijn onlangs verschenen boek Spiegelpaleis Europa past Leerssen de benadering van de imagologie toe op Europa. Zoals hij ook zelf aangeeft is dit niet helemaal onproblematisch. Europa is immers geen natie, en van nationale eigenaardigheden in de eigenlijke zin van het woord kan dus geen sprake zijn.
Desondanks biedt zijn boek een interessant overzicht van de meest uiteenlopende ‘beelden’ van Europa, van
| |
| |
allerlei verschillende associaties die het begrip ‘Europa’ oproept. Dit betreft zowel beelden die niet-Europeanen van dit werelddeel hadden en hebben, als ‘zelfbeelden’ die onder Europeanen over hun eigen continent leefden en leven. Opvallend daarbij is hoezeer de vergelijking met andere werelddelen van bepalende invloed is op deze zelfbeelden. Het zelfbeeld dat Europeanen van hun werelddeel hebben is heel anders wanneer zij Europa vergelijken met Amerika, dan wanneer zij hun continent afzetten tegen Azië of Afrika. Dat het bij dit alles niet gaat om een louter theoretische oefening, maar dat de beeldvorming over Europa ook wel degelijk betekenis heeft voor de politieke praktijk, laat Leerssen zien aan de hand van het voorbeeld van een redetwist over de invasie in Irak in 2003. Aan de vooravond van die inval keerde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Dominique de Villepin, zich tegen de aanstaande aanval op Irak, sprekend als vertegenwoordiger van een oud continent dat gruwelijke ervaringen met oorlogen had. De Amerikaanse minister van Defensie, Donald Rumsfeld, antwoordde dat Villepin inderdaad een vertegenwoordiger van het ‘oude Europa’ was, maar dat het zwaartepunt van het ‘nieuwe Europa’ niet langer de as Parijs-Bonn was: het zwaartepunt van het ‘nieuwe Europa’ was ver naar het oosten opgeschoven, en in dit ‘nieuwe Europa’ bestond vrijwel onvoorwaardelijke steun voor het Amerikaanse beleid.
Spiegelpaleis Europa is een lezenswaardig boek, ook wanneer een zekere willekeur ten aanzien van de vraag welke van de auteurs die, expliciet dan wel impliciet, schreven over Europa wel, en welke niet worden besproken, eigen lijkt aan de gevolgde benadering. Buitendien is de conclusie dat het gevaarlijk is te denken in overgeleverde, min of meer vastgeroeste beelden weliswaar juist, maar ook wel erg braaf - al is zij in het huidige politieke klimaat in Nederland, waarin het denken in ongenuanceerde stereotypen welhaast tot een duivelskunst is verheven, ook weer niet misplaatst. Het boek is vlot leesbaar, en overvloedig geïllustreerd, al is het jammer dat veel van de afbeeldingen op postzegelformaat zijn.
□ Herman Simissen
Joep Leerssen, Spiegelpaleis Europa. Europese cultuur als mythe en beeldvorming, Uitgeverij Van Tilt, Nijmegen, 2011, 208 blz., 19,95 euro, ISBN 978-94-600-4069-6. |
|
|