Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Streven
| |
[pagina 867]
| |
Jan Bronsveld
| |
De achtergrondDe politieke situatieOnder president Nasser kende Egypte steeds maar één politieke partij. Dat was de Nationale Unie van 1957 tot 1962, en daarna de Arabische Socialistische Unie (ASU). President Sadat heeft dit systeem opengebroken, eerst door binnen de ASU drie zogenaamde kansels of spreekgestoeltes (manâbir) te creëren: een rechtse, een centrumlinkse en een linkse vleugel. Deze kansels zijn in 1976 politieke partijen geworden. Een wet van 2 juli 1977 voerde expliciet het meerpartijenstelsel in. In | |
[pagina 868]
| |
1978 richtte Sadat de Nationaal-Democratische Partij (NDP) op, die voortaan de ASU als regeringspartij verving. Van deze partij was Sadat president tot zijn dood, en Moebarak was dat op zijn beurt, tot aan de januarirevolutie. Verschillende oppositiepartijen zijn in die tijd gesticht, zoals Al-Tagammo (de National Progressive Unionist Party, links georiënteerd, 1977), Al-Ahrâr (liberale partij, 1977), de Neo-Wafd (liberaal, 1978) en de Nasseristische Partij (links georiënteerd, 1992). Meer recent zijn daar andere partijen of groeperingen bijgekomen, zoals de 6 April Beweging (2008), Kifâya (wat ‘het is genoeg’ betekent, 2004), Al-Ghad (‘Morgen’, 2004) en de Nationale Vereniging voor Verandering (2010, opgericht door de vroegere directeur van het Internationale Agentschap voor Atoomenergie, Mohammad al-Baradeï). De Moslimbroederschap, gesticht in 1928, werd in 1954 verboden door Nasser, maar in latere jaren min of meer getolereerd (de Egyptische wetgeving verbiedt politieke partijen gebaseerd op religie). Op de vooravond van de januari-revolutie waren er 24 officieel erkende partijen. Maar hoewel het systeem er democratisch uitzag, regeerden in feite de president van de republiek en de NDP op een autoritaire manier. Andere partijen hadden geen invloed op de politieke koers. Alle oppositie werd de mond gesnoerd, vaak op gewelddadige wijze. | |
De noodtoestandEen machtig wapen van de machthebbers was de wet op de noodtoestand. Deze wet (No 162, uit 1958) staat de president toe de noodtoestand af te kondigen. Nasser heeft hiervan voor het eerst gebruik gemaakt in 1967. Behalve tijdens een korte periode - van mei 1980 tot oktober 1981 - is de noodtoestand daarna tot vandaag van kracht gebleven. Deze wet geeft uitgebreide bevoegdheden aan de politie, schort sommige constitutionele rechten op, staat censuur toe en beperkt alle politieke activiteiten van de oppositie drastisch. Onder deze wet kan de regering willekeurig wie gevangen nemen die ervan wordt verdacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, en dit zonder tijdslimiet, zonder vorm van proces. Deze bijzondere bevoegdheden van de regering, en in feite van de politie en de nationale veiligheidsdiensten, zijn veelvuldig misbruikt. Politieke activisten werden gearresteerd zonder beschuldigd of veroordeeld te zijn. Mensen zijn gemarteld of op andere manieren gewelddadig en onmenselijk behandeldGa naar eindnoot1. | |
De verkiezingenEen voorbeeld van de manier waarop het regime van Moebarak alles probeerde om de macht te behouden vormen de laatste presidents- en | |
[pagina 869]
| |
parlementsverkiezingen. Zoals gezegd, tijdens de periode voor de januarirevolutie domineerden de president van de republiek en de NDP de politieke scène. Het parlement met zijn twee kamers (de tweede kamer ofwel maglis al-shaab, de Volksvertegenwoordiging, en de eerste kamer ofwel maglis al-choera, de Consultatieve Raad) had geen reële macht, zijn enige rol bestond in het legitimeren van beslissingen van de president en zijn naaste omgeving (het parlement werd daarom terecht aangeduid als een ‘rubberstamp-parlement’). Tot 2005 konden de Egyptenaren door een referendum alleen de enige presidentskandidaat, voorgedragen door het parlement, afwijzen of goedkeuren. Omdat het aantal termijnen voor de presidentsfunctie onbeperkt was en het parlement werd gedomineerd door de regeringspartij heeft Moebarak zich zo vier keer praktisch automatisch voor zes jaar kunnen laten herverkiezen. In een poging tot politieke liberalisering en onder druk van vooral Amerika werden in 2005 voor het eerst presidentsverkiezingen georganiseerd waarin meerdere kandidaten met elkaar konden concurreren. Maar deze verkiezingen waren verre van vrij en rechtvaardig. Het regime (de NDP en de veiligheidsdiensten) heeft alles in het werk gesteld om Moebarak herkozen te krijgen. Rapporten hebben aangetoond dat de NDP regeringsvoertuigen heeft gebruikt om regeringsfunctionarissen naar stembureaus te brengen en zo stemmen voor Moebarak te winnen. Stemmen zijn gekocht, vooral in armere volkswijken en op het platteland. Ongeldige stembiljetten voor Moebarak zijn toch geteld, mensen zijn geïntimideerd, enz. Ayman Noer, van de Al-Ghad partij, de voornaamste kandidaat van de oppositie, heeft de resultaten aangevochten en nieuwe verkiezingen geëist (Moebarak kreeg 88,6% van de stemmen, Ayman Noer 7,3% en Naaman Goemaa van de Neo-Wafd partij 2,8%). Ayman Noer is daarop gearresteerd en in december 2005 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf - hij zou handtekeningen hebben vervalst, maar de eigenlijke redenen waren van politieke aard. Hij is in februari 2009 onder druk van de oppositie en het buitenland vrijgelaten. Hierbij komt dat, met de presidentsverkiezingen van 2011 in het vooruitzicht, al voor de januarirevolutie de vrees bestond dat het regime erfelijk zou worden (de gebruikte term in de politieke discussie was taurîth ofwel ‘erfelijk maken’) en dat de jongste zoon van Moebarak, Gamal, zijn vader zou gaan opvolgen. Dit zou een voortzetting van het regime van Moebarak betekenen, hetgeen volledig werd afgewezen door de oppositie. Die vrees was inderdaad niet ongegrond. Gamal Moebarak nam een steeds belangrijker plaats in. Aan de vooravond van de revolutie was hij vice-algemeen secretaris van de NDP en president van de politieke commissie van de partij. | |
[pagina 870]
| |
Ook enkele woorden over de verkiezingen voor de Maglis al-Shaab ofwel de Volksvertegenwoordiging van 2005 en 2010. Zoals de presidentsverkiezingen van 2005 kenmerkten ook deze verkiezingen zich door bedrog, intimidatie en arrestaties. Tussen 2005 en 2010 is de situatie alleen maar verergerd. Mensenrechtengroeperingen hebben verklaard dat de verkiezingen van 2010 de meest bedrieglijke in de Egyptische geschiedenis waren. Misschien omdat het regime vreesde dat de Moslimbroederschap te veel zetels zou krijgen. In 2005 kregen de Moslimbroeders, die zich als onafhankelijke kandidaten hadden gepresenteerd omdat hun partij verboden was, 88 zetels van het totaal van 454, tegenover de NDP 330 (respectievelijk 19,4% en 72,7%). In 2010 hebben de Broeders met andere oppositiepartijen de verkiezingen geboycot. Gegeven deze situatie is het gemakkelijk te begrijpen dat de opkomstpercentages voor al deze verkiezingen zo laag waren en met de tijd zelfs terugliepen. De kiezers geloofden niet dat hun stem verschil zou maken. Bronnen vermelden voor de presidents- en parlementsverkiezingen van 2005 een opkomst van ongeveer 25%, en voor de parlementsverkiezingen van 2010 tussen 10 en 15%Ga naar eindnoot2. | |
Enkele demografische en sociaaleconomische dataVolgens de laatste volkstelling van 2006 telde de Egyptische bevolking in dat jaar 76,5 miljoen personen, inclusief de Egyptenaren in het buitenland. In hetzelfde jaar was het geboortecijfer 26%o en het sterftecijfer 6%o, wat een jaarlijkse natuurlijke bevolkingsgroei van 2 procent oplevert. De bevolking neemt dus per jaar met ongeveer anderhalf miljoen toe; in 2011 bedraagt de totale Egyptische bevolking ongeveer 84 miljoen personen. De bevolking is jong: ongeveer 48% is tussen 15 en 45 jaar, een kwart tussen 18 en 29 jaar. Het analfabetisme is nog steeds hoog (29% van de bevolking volgens de volkstelling van 2006). Het voornaamste probleem is de werkloosheid: 9,31% volgens de laatste volkstelling, volgens officiële schattingen de laatste jaren rond 10%. Zij treft vooral de jongeren uit de steden, met name jongeren met een universitaire opleiding, en onder hen dan weer vooral vrouwen. De werkloosheid voor de leeftijdsgroep 15 tot 24 jaar was in 2007 24,5%. In 2006 was 80% van de werklozen jonger dan 29 jaar. Terwijl bijna alle mannelijke jeugd uiteindelijk een baan vindt, geldt dit voor de vrouwelijke jeugd maar voor een vijfde deel. Vooral degenen die zich voor het eerst op de arbeidsmarkt begeven komen moeilijk aan werk. Jaarlijks zijn dat er ongeveer 600.000. In 2006 had 82% van de werklozen nog nooit gewerktGa naar eindnoot3. Hoewel de economische hervormingen van de laatste jaren, gekenmerkt door een liberalisering, tot een relatief hoog economisch groeiper- | |
[pagina 871]
| |
centage leidden, is dit vanwege de financiële crisis in de meest recente periode wat afgenomenGa naar eindnoot4. Bovendien heeft de gemiddelde Egyptenaar niet van deze groei geprofiteerd. Evenmin is het probleem van de armoede erdoor opgelost. Volgens schattingen verdient 40% van de Egyptenaren minder dan 2 dollar per dag en leeft 20% van de bevolking onder de armoedegrens. Daarbij komt een hoog en toenemend inflatiepercentage (geschat op 11,9% in 2009, en 12,8% in 2010). De gevolgen daarvan wegen natuurlijk zwaarder voor de armen dan voor de meer welgestelden. In feite is de economische groei vooral ten goede gekomen aan een kleine oligarchie van zakenmensen die het regime van Moebarak steunden, met wederzijds profijt. Dat deze onrechtvaardige ongelijkheid bij vele Egyptenaren tot grote onvrede heeft geleid, ligt voor de hand. De wijdverspreide corruptie in zakenwereld en politiek heeft deze onvrede alleen maar vergroot. | |
De revolutieWaarom nu pas?Ondanks deze verschillende factoren gold het regime van Moebarak tot op 25 januari 2011 als redelijk stabiel. Dit wil niet zeggen dat er niet voldoende redenen waren voor een revolutie. Maar de massa ontevredenen richtte zich niet (of zelden en in beperkte mate) tegen de regering om haar rekenschap te vragen voor haar onbekwaamheid, en oplossingen te eisen voor problemen. De mensen mobiliseerden zich niet tegen de regering, maar organiseerden zich onafhankelijk van de staat en zochten en vonden privéoplossingenGa naar eindnoot5. Een voorbeeld hiervan zijn bijlessen in het onderwijssysteem. Het niveau van het onderwijs in Egypte laat veel te wensen over. Om voor examens te slagen moeten leerlingen bijlessen nemen bij de onderwijzer of onderwijzers van hun klas. Dit geldt vooral voor het lager en hoger middelbaar onderwijs. Dit betekent dus extra onkosten voor de ouders. Anderzijds zijn de onderwijzers onderbetaald. Door bijlessen te geven kunnen ze hun salaris verveelvoudigen (twee of drie keer zoveel of nog meer). Deze situatie wordt al jaren bekritiseerd. De oplossing zou zijn de salarissen te verhogen tot een fatsoenlijk niveau, maar de financiën van de staat schijnen dit niet mogelijk te maken. Men neemt zijn toevlucht tot de privéoplossing, ook al verandert gratis onderwijs daardoor in betaald onderwijs. Zo kan het gebeuren dat een regering die niet ingrijpt niet om rekenschap wordt gevraagd, omdat de mensen zelf een oplossing zochten en vonden. Hoewel het regime dit probleem niet aanpakt (en er zijn meer voorbeelden), komt het niet in gevaar zoals in een democratie het geval zou zijn. Dit verklaart ten dele de relatieve stabiliteit van het regime van Moebarak. | |
[pagina 872]
| |
Een andere verklaring die hiervoor wordt aangedragen, is de repressie. Toch is de invloed van een repressief bewind slechts betrekkelijk. Men denkt vaak dat in een autoritair regime het veiligheidsapparaat mensen verhindert zich te mobiliseren. Maar in feite heeft geen enkele regering de middelen om een algemene en massale protestbeweging de kop in te drukken. Tijdens algemene wijdverspreide protesten kan het veiligheidsapparaat het begeven, ofwel omdat het niet is opgewassen tegen de protesten, ofwel omdat de redenen om te protesteren door een gedeelte van het apparaat worden gedeeld. In Egypte was de controle van demonstraties gebaseerd op het inzetten van een onevenredig groot aantal politiemensen tegenover een relatief klein aantal demonstrantenGa naar eindnoot6. De strategie bestond erin enerzijds te verhinderen dat een demonstratie zich kon ontplooien en anderzijds de harde kern ervan te versnipperen. Maar het is duidelijk dat als de verhouding politie-demonstranten verandert in het voordeel van de demonstranten en het aantal locaties toeneemt, het veiligheidsapparaat in moeilijkheden komt. Een regime kan zich niet handhaven door repressie alleen. Dat is wat er gebeurde op 25 januari 2011. De massale opkomst van demonstranten op die dag en volgende dagen hebben het regime doen wankelen, en uiteindelijk geleid tot het aftreden van Hosni Moebarak op 11 februari. | |
De achttien dagenVerschillende oppositiegroepen hadden opgeroepen te demonstreren op 25 januari, het feest van de politie, een vrije dagGa naar eindnoot7. Die datum was bewust gekozen. In plaats van de politie te vieren, werd een ‘dag van de opstand’ georganiseerd. Opstand tegen het autoritaire, repressieve en corrupte bewind. Stakingen en protestdemonstraties hadden al voordien plaatsgevonden en deze dag van de revolutie voorbereid. Maar zij waren van beperkte omvang in vergelijking tot de massale demonstraties van 25 januari en de dagen daarna. Feitelijk was de opkomst die dag groter dan zelfs de organisatoren hadden verwacht. Het succes van de Tunesische revolutie heeft hier zeker meegespeeld (‘wat de Tunesiërs kunnen, kunnen wij ook’). De bedoeling was vreedzaam te demonstreren, maar confrontaties met de politie bleken onvermijdelijk. Hoewel de revolutionairen het Tahrir-plein (door hen kortweg de mîdân of ‘het plein’ genoemd) als epicentrum van de demonstraties hadden gekozen, waren er ook elders in Cairo en daarbuiten demonstraties en gewelddadige botsingen met de politie. De balans van die dag was: drie doden, twee demonstranten in Suez en één politieagent, op zijn hoofd geraakt door een steen op het Tahrir-plein. Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken waren er verder 72 politieagenten en 83 demonstranten gewond geraakt. Ongeveer 200 arrestaties werden verrichtGa naar eindnoot8. | |
[pagina 873]
| |
De demonstranten bleven het Tahrir-plein 's nachts bezetten. Zij werden de volgende ochtend verjaagd met waterkanonnen en traangas, maar desondanks, en ondanks het verbod van de minister van Binnenlandse Zaken om te demonstreren, was het verzet niet gebroken. De dagen na 25 januari werden een ware krachtmeting tussen het oude regime en de revolutionairen. Op 28 januari, een vrijdag, de wekelijkse vrije dag, werd er een nieuwe dag van demonstraties georganiseerd, aangekondigd als de ‘vrijdag van de woede’. De revolutionairen hoopten op een miljoen demonstranten; de opkomst was inderdaad massaal. Deze keer deed ook de Moslimbroederschap, die zich op 25 januari afzijdig had gehouden, mee. Grimmige gevechten vonden die dag plaats tussen de demonstranten en de oproerpolitie. De slag om de Qasr al-Nil-brug, die vanaf de opera toegang geeft tot het Tahrir-plein, werd gewonnen door de revolutionairen. Het gebouw van de NDP, vlak naast het plein, werd in brand gestoken. Het gebouw van het gouvernoraat in Alexandrië onderging een zelfde lot. De politie verdween en werd vervangen door het leger. Moebarak besloot een avondklok in te stellen. Laat op de avond richtte hij zich via de televisie tot het Egyptische volk. Velen verwachtten dat hij zijn aftreden zou aankondigen, maar hij beperkte zich tot enkele beloften: een nieuwe regering, een aantal hervormingen en de benoeming van een vice-president. Op 29 januari nam de regering officieel ontslag. Ahmad Shafiq, sinds 2002 minister van burgerluchtvaart, werd aangesteld als minister-president. Omar Soeleiman, tot dan hoofd van de Egyptische geheime dienst (mugabarât), werd vicepresident. De oppositie nam echter geen genoegen met deze concessies en bleef de val van het regime eisen. Het verdwijnen van de politie, volgens de oppositie bewust besloten door het oude regime om paniek te zaaien en de bevolking tegen de revolutionairen te keren, had catastrofale gevolgen. Gedurende de nacht van 28 op 29 januari werd er uitgebreid geplunderd door bendes vandalen, bekend onder de naam baltaghiyye (‘bandietenbende’)Ga naar eindnoot9. Bovendien werden gevangenissen geopend zodat grote aantallen criminelen konden ontsnappen. De burgerbevolking zag zich genoodzaakt zichzelf te organiseren; in de meeste wijken verschenen spontaan groepjes vrijwilligers die de bescherming van de wijk overnamen. In feite betekende deze dag een fatale nederlaag voor het oude regime. De protesten gingen na 28 januari door, en de revolutionairen bleven het Tahrir-plein bezetten. Een ‘miljoenenmars’ op 1 februari werd een succes. Tijdens een tweede televisietoespraak diezelfde dag verklaarde Moebarak dat hij zich niet verkiesbaar zou stellen voor een volgende termijn (het zou zijn zesde mandaat worden), maar ook dat hij aanbleef tot het einde van zijn mandaat in september 2011 en de resterende tijd zou wijden aan hervormingen. De oppositie nam hier geen | |
[pagina 874]
| |
genoegen mee. Woensdag 2 februari werd weer een dramatische dag met ook pro-Moebarak-demonstraties en gewelddadige confrontaties tussen revolutionairen en aanhangers van het regime. Op het Tahrirplein vielen door het regime ingehuurde personen op paarden en kamelen de revolutionairen aanGa naar eindnoot10. In de gevechten wisten de revolutionairen stand te houden en uiteindelijk verdwenen de pro-Moebarak demonstranten (grotendeels politiemensen in burger) van de straat. De volgende dag, donderdag 3 februari, bood minister-president Ahmad Shafiq zijn excuses aan voor de gewelddadigheden, en vicepresident Omar Soeleiman kondigde aan dat Gamal Moebarak geen kandidaat zou zijn bij de presidentsverkiezingen van september 2011. Maar dit alles stelde de revolutionairen niet tevreden. Een oproep tot massale demonstraties op vrijdag 4 februari, ‘de vrijdag van het vertrek’ genoemd, bracht opnieuw veel revolutionairen op de been. Nieuwe concessies volgden. De leden van het uitvoerend bureau van de PND (onder wie Gamal Moebarak) boden hun ontslag aan. Een verhoging van 15% van de salarissen van regeringsfunctionarissen werd aangekondigd. Een commissie om de grondwet te amenderen werd gevormd. Maar de oppositie bleef het vertrek van Moebarak eisen. Op donderdag 10 februari liep de spanning verder op. In een officieel communiqué 's avonds kondigde het leger aan dat de Hoge Raad van de Strijdkrachten in permanente zitting in vergadering was, dat het maatregelen bestudeerde om het land te beschermen en de legitieme eisen van het Egyptische volk steunde. Men begreep hieruit dat het leger de zaken in handen had genomen. Enkele uren later tegen elf uur 's avonds volgde een derde televisietoespraak van Moebarak. De president verklaarde opnieuw dat hij niet beschikbaar was voor een nieuw mandaat, maar tegen de verwachting in beperkte hij zich verder tot het delegeren van sommige taken aan de vicepresident, Omar Soeleiman, en zei niets over een onmiddellijk aftreden. De teleurstelling van de revolutionairen was groot. De volgende dag, op 11 februari, waren er opnieuw massale demonstraties en opposanten verzamelden zich voor het presidentiële paleis in Heliopolis, een voorstad van Cairo, om opnieuw het vertrek van Moebarak te eisen. Tegen de avond was het eindelijk zover. Na achttien dagen demonstreren kondigde vicepresident Omar Soeleiman aan dat Hosni Moebarak had besloten zijn functie als president van de republiek neer te leggen en de macht over te dragen aan de Hoge Raad van de Strijdkrachten. De vreugde na deze aankondiging was enorm en op het Tahrir-plein en in het hele land werd tot diep in de nacht uitgebreid feestgevierdGa naar eindnoot11. | |
[pagina 875]
| |
Wie zijn de revolutionairen, wat willen ze?Hoewel mensen van alle leeftijden en sociale klassen aan de demonstraties hebben deelgenomen, waren het vooral jongeren (tussen de 20 en 40 jaar) die de revolutie begonnen, en er ook nu op toezien dat de verschillende eisen van de revolutie worden verwezenlijkt. Het zijn vooral de jongeren uit de steden, vaak hoog opgeleid maar ook meestal werkloos. Het is ook de generatie waarvoor moderne communicatiemiddelen als internet, Facebook, Twitter, enz. weinig geheimen hebben. Het belang ervan was het oude regime niet ontgaan - dit blijkt wel uit het feit dat het niet aarzelde om internet en het mobiele telefoonsysteem verscheidene dagen uit te schakelen om de organisatie van demonstraties te dwarsbomen. Een ander kenmerk van deze groep jongeren is dat ze geen held of charismatische politieke leider hebben en ook niet zo georganiseerd zijn dat ze klaar staan om de macht over te nemen zoals bijvoorbeeld de groep Vrije Officieren in 1952. Ze zijn pragmatisch en weinig ideologisch. Op de vraag wat ze willen, was en is het antwoord: een ander bewind. Ze willen een regering die burgers in hun waarde laat, ter verantwoording kan worden geroepen en de belangen van de bevolking dient, en niet haar eigen belangen. Anders gezegd: ze willen hun land terug of ten minste een rol spelen in het bepalen van zijn toekomst. De eis die al meteen bij het begin van de achttien revolutiedagen overal te horen viel, was ‘het vertrek van Moebarak’ (erhal = vertrek) en ‘de val van het regime’ (noerîd isqât al-nizâm = we willen de val van het regime). Later zijn daar andere eisen aan toegevoegd. Een publicatie getiteld Jarîdat Journâl vermeldt de volgende tien concrete eisen: 1. De demissie van de president en zijn veroordeling 2. De ontbinding van het parlement 3. De afschaffing van de noodtoestand 4. De wijziging van de grondwet 5. De vrijlating van alle politieke gevangenen 6. De veroordeling van al degenen die zich aan corruptie hebben schuldig gemaakt 7. De vorming van een burger- (dus geen militaire) regering 8. De dissolutie van de NDP 9. De ontbinding van de lokale raden, en 10. De zuivering van het mediastelselGa naar eindnoot12. Waar het de revolutionairen om gaat is vrijheid (vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst), respect, waardigheid, democratie en sociale rechtvaardigheid. | |
Wat is bereikt?We zagen hierboven dat het oude regime al tijdens de achttien dagen van de revolutie concessies heeft gedaan, zoals de vorming van een nieuwe regering, de benoeming van een vicepresident en vooral het aftreden van president Moebarak. Voor deze concessies is een prijs be- | |
[pagina 876]
| |
taald. Volgens een officieel rapport van 19 april bedroeg het aantal doden gedurende de achttien dagen 846 aan de zijde van de demonstranten en 26 aan de zijde van de politie. Het aantal gewonden wordt geschat op meer dan 6.000. Na het vertrek van Moebarak werden de reeds gedane concessies gevolgd door een aantal beslissingen van de Hoge Militaire Raad. Op 13 februari ontbond de Hoge Raad het parlement en werd de grondwet opgeschort. Bovendien verklaarde de Hoge Raad dat hij de macht zou behouden ofwel gedurende zes maanden ofwel tot aan de verkiezingen. Enkele dagen later kondigde de Raad verder aan dat hij geen kandidaat zou voordragen voor de komende presidentsverkiezingen. Verder werden enkele vroegere ministers gearresteerd, zoals de gevreesde ex-minister van Binnenlandse Zaken Habib al-Adly, alsmede enkele zakenmensen zoals ijzer-en-staalmagnaat Ahmad Ezz. De openbare aanklager verbood Moebarak en zijn familie Egypte te verlaten. De ex-president zelf en zijn twee zonen Alaa en Gamal zijn gearresteerd, en worden beschuldigd van machtsmisbruik, corruptie en het doden van demonstranten. Het proces tegen hen is op 3 augustus begonnen. Protesten tegen de nieuwe minister-president Ahmad Shafiq leidden tot zijn vervanging door Esam Sharaf, van wie wordt verondersteld dat hij dichter bij de revolutionairen staat. Op 15 maart werd de beruchte staatsveiligheidsdienst (mabâhith amn al-daula) opgeheven en plannen voor een nieuwe nationale veiligheidssector werden aangekondigd. Op 16 april werd de NDP ontbonden en haar activa werden overgedragen aan de staat. Maar van de tien eisen van de revolutionairen zijn er nog steeds enkele niet ingewilligd. Zo is de noodtoestand nog altijd van kracht. De revolutionairen vinden dat het allemaal te langzaam gaat. Op verschillende vrijdagen werden demonstraties georganiseerd om de Militaire Raad tot grotere daadkracht aan te zetten. Een nieuwe sit-in op het Tahrirplein met ditzelfde doel heeft geduurd van 8 juli tot begin augustus, het begin van de ramadan. Een grondig gewijzigde regering werd op 21 juli beëdigd. In de nieuwe regering van premier Esam Sharaf zijn twaalf personen vervangen en twee vicepremiers toegevoegd. Dertien kabinetsleden hebben hun post behouden. De wijzigingen komen tegemoet aan de eis van de demonstranten, de regering te zuiveren van aanhangers van het oude regime. De revolutionairen hebben al laten weten dat deze wijzigingen niet ver genoeg gaan. | |
De uitdagingenEgypte wordt in de huidige overgangssituatie geconfronteerd met vijf grote uitdagingen: de veiligheidssituatie, de sociaaleconomische problematiek, de corruptie, de rol van de Moslimbroeders en andere isla- | |
[pagina 877]
| |
mistische groeperingen - daarbij inbegrepen het lot van de christenen, en de reorganisatie van het politieke leven. Wat de veiligheidssituatie aangaat is Egypte tijdens en na de revolutie in een soort vacuüm terechtgekomen, en dat is nog niet volledig voorbij. De politie, die op 28 januari plotseling van het toneel is verdwenen, is nog niet helemaal terug. Zolang dit het geval is kunnen aanhangers van het oude regime en allerlei groeperingen die er belang bij hebben chaos te scheppen, hiervan gemakkelijk profiteren. Van de beslissing om de staatsveiligheidsdienst uit de Moebarak-periode te ontbinden en te vervangen door een nationale veiligheidsdienst, kan men zich afvragen of zij meer inhoudt dan een naamsverandering. Een strategie om mensen ter verantwoording te roepen voor wat ze doen of eventueel misdoen, ontbreekt. In feite moet het hele veiligheidsapparaat worden gereorganiseerd. Het is niet gemakkelijk een apparaat te creëren dat de veiligheid waarborgt zonder repressie en corruptie. De rol van het leger is ambigu. Het navigeert tussen enerzijds tegemoetkomen aan de eisen van de revolutionairen, en anderzijds het beschermen van de stabiliteit van het land. Sommige maatregelen komen overeen met wat de revolutionairen willen, andere gaan daartegen in. En sommige praktijken van het leger roepen herinneringen op aan het oude regime, zoals willekeurige arrestaties van demonstranten en hun berechting door militaire rechtbankenGa naar eindnoot13. Zoals gezegd zijn de voornaamste sociaaleconomische problemen in Egypte de werkloosheid, de inflatie, de ongelijkheid en de armoede. Hieraan moet worden toegevoegd de slechte kwaliteit van het onderwijs en de publieke gezondheidszorg. De noodzakelijke hervormingen om deze problemen op te lossen vragen tijd, geld en stabiliteit. De belangrijkste bronnen van inkomsten zijn het Suezkanaal, het toerisme, buitenlandse en lokale investeringen, en de bedragen die Egyptenaren die in het buitenland werken (vooral in de Arabische oliestaten) overmaken aan hun familie. Deze bronnen zijn uitermate gevoelig voor de politieke omstandigheden. Zonder veiligheid en een zekere politieke stabiliteit is sociaaleconomische vooruitgang moeilijk te realiseren. Hoe corruptie te bestrijden is een derde grote uitdaging. Verschillende niveaus van corruptie moeten worden onderscheiden. In Egypte krijg je niets gedaan zonder baksjisj. Dit begrip maakt deel uit van de Arabische cultuur. Op het allerlaagste niveau kun je het vertalen als fooi. Dan is er in feite geen sprake van corruptie. Op een iets hoger niveau heeft het de betekenis van smeergeld. Om een bepaalde bureaucratische handeling gesmeerder te laten lopen of überhaupt tot een goed einde te brengen is een baksjisj meestal onvermijdelijk. Officiële papieren die je bijvoorbeeld van een ministerie nodig hebt, krijg je gemakkelijker en sneller met de hulp van een baksjisj. Een verkeersagent die ie- | |
[pagina 878]
| |
mand eigenlijk een bekeuring zou moeten geven, kun je gemakkelijker en goedkoper een baksjisj geven. Deze ‘alledaagse’ corruptie is in het systeem ingebouwd en begrijpelijk als je de salarissen van regeringsambtenaren vergelijkt met de kosten van hun levensonderhoud. Hogere salarissen zouden dit soort corruptie eventueel kunnen terugdringen. Maar dit is kostbaar, omdat het aantal werknemers in de publieke sector zo'n zes miljoen bedraagt. Serieuzer wordt het als we kijken naar de corruptie aan de top, d.w.z. die van de Moebaraks en de kleine groep hoge regeringsfunctionarissen, politici (de leiding van de NDP) en rijke zakenlieden rondom hen. De geldsommen zijn dan beduidend groter. Veel Egyptenaren realiseerden zich de omvang van deze corruptie aan de top niet. Maar die is nu door de revolutie blootgelegd. De daders, onder wie de familie Moebarak, zijn of worden gearresteerd en worden berecht. Ze zijn nog niet allemaal aangehouden. Deze schoonmaak gaat tijd in beslag nemen, maar is absoluut noodzakelijk. Het is een van de belangrijkste eisen van de revolutionairen. Ook binnen het leger kunnen er koppen rollen. De strijd tegen corruptie moet aan de top beginnen, zonder uit het oog te verliezen dat iedereen recht heeft op een eerlijk procesGa naar eindnoot14. Onbekend is welke rol de Moslimbroeders en andere radicale moslimgroeperingen gaan spelen in het nieuwe Egypte. En wat zal het lot van de christenen zijn? Zoals gezegd heeft de Moslimbroederschap als beweging niet meteen meegedaan met de revolutionaire protesten op 25 januari. Hun jongere leden hadden toestemming om deel te nemen, maar de beweging van de Broeders zelf heeft zich pas later actief bij de demonstraties aangesloten. We vermeldden al dat de Broeders tot 25 januari officieel verboden waren maar wel min of meer werden getolereerd. De revolutie biedt hun de gelegenheid een grotere rol te spelen in het politieke leven. Het officiële doel van de Broederschap is de toepassing van de sharia of islamitische wetgeving in het dagelijks leven. Ze proberen zich zo ongevaarlijk mogelijk voor te doen. Zo hebben ze al beloofd geen kandidaten te zullen voordragen voor meer dan de helft van de zetels in de parlementsverkiezingen, en ook geen presidentskandidaat. Maar in hoeverre zijn de Broeders te vertrouwen? Een feit is dat ze goed zijn georganiseerd. Ze hebben nu ook een politieke partij opgericht (de Partij voor Vrijheid en Rechtvaardigheid) en maken een goede kans om in de komende verkiezingen een groot aantal stemmen te krijgen. Hoe groot is het gevaar dat de Moslimbroeders de macht ovememen? Hun aantal is moeilijk te schatten. De verkiezingen van 2005 geven een idee. Hierboven werd al gezegd dat de Moslimbroeders, die zich tijdens de parlementsverkiezingen van 2005 als onafhankelijke kandidaten hadden gepresenteerd, 19,4% van de zetels hadden behaald. Bovendien moet worden opgemerkt dat | |
[pagina 879]
| |
veel moslims in Egypte zich met de Broeders verwant voelen. Maar anderzijds lijkt het er niet op dat de Egyptenaren van hun land een islamitische staat willen maken die is gefundeerd op de sharia, naar het voorbeeld van Iran of Saoedi-Arabië - behalve dan de Broeders en andere meer radicale groeperingen zoals de Salafisten. Deze laatsten vormen een stroming binnen de islam, radicaler dan de Broeders. Vóór de revolutie viel er van hen niet veel te merken; sindsdien profileren ze zich duidelijker. Het ligt voor de hand dat de seculieren en de christenen zo'n islamitische staat weigeren, en naar het schijnt weigert ook het leger dat. Maar dit wil niet zeggen dat daarmee meteen een seculiere staat ontstaat, zoals de revolutionairen wensen. De christenen zijn een minderheid in Egypte. Een cijfer tussen 6 en 8 miljoen is een redelijke schatting. Van hen is de grote meerderheid koptisch-orthodox. De andere christenen (koptisch-katholieken, andere katholieken en protestanten van verschillende denominaties) zijn een minderheid binnen de christelijke minderheid. Hun aantal bedraagt ongeveer 400.000Ga naar eindnoot15. Veel christenen beschouwden het regime van Moebarak als beschermengel tegen terroristische aanslagen van islamistenGa naar eindnoot16. Maar de christenen onder de revolutionairen hebben tijdens de achttien dagen van de revolutie ervaren dat godsdienst geen reden voor verdeeldheid hoeft te zijn. Ze hebben ondervonden dat christenen en moslims samen kunnen leven en plannen kunnen maken voor een nieuw Egypte. Helaas hebben zich na de revolutie verschillende incidenten tussen moslims en christenen voorgedaan. Deze zijn vooral te wijten aan het veiligheidsvacuüm waar Egypte nog steeds in zit. Herstel van de veiligheid zal de christenen meer bescherming geven en de weg banen naar grotere samenwerking met moslims. Positief hierbij is dat er binnen de Moslimbroederschap een discussie gaande is die erop wijst dat er ook onder hen (vooral onder de jongere generatie) personen zijn die verzoening voorstaan en bereid zijn samen met andere politieke groeperingen het nieuwe Egypte op te bouwen. Meer radicale islamistische groeperingen, zoals de Salafisten, vormen minderheden. Hoewel deze groeperingen minder openstaan voor dialoog, moeten ook bij hen positieve ontwikkelingen niet bij voorbaat worden uitgeslotenGa naar eindnoot17. Dit brengt ons tot de laatste uitdaging: de reorganisatie van het politieke leven. Na de val van Moebarak is het bestuur van het land voorlopig overgedragen aan de Hoge Raad van de Strijdkrachten. Het is de taak van deze raad, die wordt voorgezeten door veldmaarschalk Mohammad Hussein Tantawi, de overgang naar een democratisch Egypte te begeleiden en te waarborgen. Het leger heeft altijd gezegd dat het de macht tijdelijk in handen houdt (niet langer dan zes maanden of tot de verkiezingen). Hopelijk wordt deze belofte nagekomen. Maar er zijn tekenen die er op wijzen dat het leger een politieke rol wil blijven | |
[pagina 880]
| |
vervullen. Het scenario is op dit ogenblik: eerst parlementsverkiezingen (tweede en eerste kamer), en daarna presidentsverkiezingen. Na de parlementsverkiezingen moet er een nieuwe burgerregering komen, en een nieuwe grondwet. De discussie over de volgorde - eerst verkiezingen of eerst een nieuwe constitutie - schijnt in het voordeel van de eerste optie te zijn beslist. De datum van de parlementsverkiezingen wordt pas in september door de Militaire Raad bekend gemaakt. Ze zijn uitgesteld om de verschillende partijen, vooral de nieuwe, de gelegenheid te geven zich beter voor te bereiden. Dit uitstel komt tegemoet aan de revolutionairen. Zij vrezen dat als de verkiezingen te vroeg komen, dit in het voordeel zal zijn van de Moslimbroeders (die beter georganiseerd zijn dan de andere partijen), en van de nog bestaande netwerken van de ontbonden NDP. De samenstelling van het nieuwe parlement en de nieuwe regering hangt natuurlijk af van de verkiezingen. Na de revolutie zijn er verschillende nieuwe partijen bijgekomen. Er zal zeker een grotere plaats voor de islamisten zijn in het nieuwe Egypte. En wat de constitutie betreft: op 19 maart is er een referendum gehouden over enkele wijzigingen van de oude constitutie, bedoeld om snel parlements- en presidentsverkiezingen mogelijk te maken. De wijzigingen betroffen vooral het inperken van de macht van de president (o.a. de duur van zijn mandaat: voortaan een termijn van vier jaar die maximaal één keer kan worden verlengd). De revolutionairen en christenen hebben tegen gestemd (tegen vroege verkiezingen; de wijzigingen betreffende de prerogatieven van de president gaan niet ver genoeg). De Moslimbroeders waren voor (zo snel mogelijk verkiezingen en een burgerregering). Het resultaat van dit referendum geeft een idee van de machtsverhoudingen: 77,3% voor en 22,7% tegen. Als je ervan uitgaat dat alle christenen (zeg 7% van de bevolking) nee hebben gestemd dan wil dit nog altijd zeggen dat de revolutionairen (seculieren en liberalen) ongeveer 15% van de stemmen hebben behaald, een niet te verwaarlozen aandeel. Het referendum ging niet over het fameuze artikel 2 van de oude grondwet dat stipuleert dat de islam staatsgodsdienst is en dat de principes van de sharia of islamitische wet de hoofdbron zijn voor de wetgevingGa naar eindnoot18. Of dit artikel in de nieuwe grondwet zal worden gehandhaafd is nog niet beslist. De discussie over de verhouding tussen islam en de staat en over de vraag in hoeverre Egypte zich ontwikkelt tot een seculier (madani) staatsbestel, waar elke burger, christen of moslim, man of vrouw, gelijke rechten heeft, is op het moment in volle gang. De uitkomst ervan is nog niet in zichtGa naar eindnoot19. | |
[pagina 881]
| |
ConclusieHet is nog te vroeg om te zeggen welke vorm het Egypte van na de januarirevolutie zal krijgen. Wel is er een pagina omgedraaid. Een weg terug naar het autoritaire regime van Moebarak met zijn gewelddadige repressie en wijdverspreide corruptie is uitermate onwaarschijnlijk, zoniet uitgesloten. Dit wil niet zeggen dat het oude bewind automatisch zal worden vervangen door een liberale democratie en een seculiere staat. Daarvoor zijn te veel veranderingen nodig. En dat kost allemaal tijd. Maar een eerste stap is gezet. Anderzijds lijkt me het gevaar dat Egypte een theocratische moslimstaat wordt klein. Egypte bevindt zich in een overgangsperiode vol vragen en onzekerheden. Dat tijdens deze overgangsperiode sommige groepen proberen de revolutie te saboteren, dat er pro-Moebarak-demonstraties plaatsvinden en andere conflicten uitbreken, zoals tussen moslims en christenen, al of niet met de hulp van knokploegen (de baltaghiyye), is niet verwonderlijk. De vraag is of het leger woord houdt en de weg vrij maakt voor een burgerregering en een nieuwe constitutie, en zelf terugtreedt. Een teken van hoop is de vasthoudendheid van de revolutionairen die pressie op de Militaire Raad blijven uitoefenen. Wat de revolutionairen tijdens de achttien dagen van de revolutie op het Tahrir-plein en elders in het land hebben beleefd heeft zonder twijfel een diepe en blijvende indruk op hen achtergelaten. Dat het allemaal niet gemakkelijk gaat, en niet vlug genoeg voor de revolutionairen, valt te begrijpen. Maar het optimisme of de euforie van de achttien dagen van de revolutie mag dan voorbij zijn, de vastberadenheid is dat niet. Het is terecht dat de machthebbers van het oude regime ter verantwoording worden geroepen. Maar de processen tegen hen zijn niet het belangrijkste. Belangrijker zijn de bovengenoemde uitdagingen. Ze zijn enorm. Ze betreffen de opbouw van het nieuwe Egypte, en daar gaat het nu om. | |
Verder lezenAlaa al-Aswani, Over Egypte. Reflecties op het ontstaan van een revolutie, De Geus, Breda, 2011. (Een bundeling kritische politieke commentaren gepubliceerd in de Egyptische krant Al-Shuruq in de jaren voorafgaand aan de januarirevolutie, uit het Arabisch vertaald door Jan Jaap de Ruiter.) | |
[pagina 882]
| |
Bertrand Badie, ‘Printemps arabe: un commencement’, in Études, juli-augustus 2011, blz. 7-18. (Een interessante analyse van de Arabische Lente. De auteur benadrukt dat wat zich op het ogenblik in de Arabische wereld afspeelt vooral een protest is tegen vernedering en een roep om waardigheid. De Lente wordt niet gezien als het resultaat van een proces, maar het begin van iets nieuws.) Deze tekst werd afgesloten op 11 augustus 2011. |
|