| |
| |
| |
Boeken
Kerk & theologie
De eerste christelijke polemiek met de islam
In de reeks Ad Fontes worden vroegchristelijke teksten gepresenteerd die literair interessant zijn of inhoudelijk relevant voor lezers van vandaag. Ad Fontes bevat alleen nieuw vervaardigde vertalingen die steeds voorzien zijn van toelichtingen en bovendien vergezeld gaan van de Griekse en Latijnse (of koptische) grondteksten. De lezers krijgen zo alle middelen in handen om daadwerkelijk een weg te vinden naar de schatkamers, de bronnen, van de christelijke literatuur. Het zesde deel in deze reeks is verzorgd door Marcel Poorthuis, kersvers hoogleraar interreligieuze dialoog aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg, en Michiel Op de Coul, classicus en medewerker van het interuniversitair Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO) aan diezelfde faculteit.
Johannes Damascenus, ook wel de laatste van de Griekse kerkvaders genoemd, dankt zijn bekendheid aan zijn stellingname in de strijd om de verering van iconen die in de eerste helft van de achtste eeuw ontbrandde. Aan hem werden lange tijd liefst drie verhandelingen ter verdediging van die iconenverering toegeschreven, thans echter nog maar één. Die twee andere worden tegenwoordig op naam gesteld van ofwel Theodorus Abû Qurra of diens leerling Johannes Diakonos. Alle drie geschriften zijn voor de theologie van de iconen van beslissende invloed geweest.
Met deze drie werken die nu in de serie Ad Fontes beschikbaar zijn gekomen - die van Theodorus Abû Qurra of zijn leerling zelfs voor het eerst in Nederlandse vertaling - staan we helemaal aan het begin van een heel eigen genre: de theologische twistgesprekken of strijdschriften die een lange intellectuele en vrijmoedige dialoog tussen christenen en moslims zouden gaan vormen. De werken dateren uit de periode dat de islam net met succes in Syrië, Palestina en Egypte voet aan de grond heeft gekregen. De sfeer in deze dialogen is echt verrassend, al is uiteraard niet alles wat we lezen naar onze tijd over te zetten.
De vormgeving van deze uitgave is fraai te noemen. Aan de linkerkant staan de Griekse teksten afgedrukt, gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke edities, rechts de Nederlandse vertaling. De drie tractaten worden telkens voorafgegaan door een inleiding die het werk en de inhoud ervan situeert. Een literatuuroverzicht en talrijke voetnoten bij elk van de drie geschriften complementeren dit mooie boek. Eén klein smetje: in de Inhoudsopgave (blz. 5) is helaas verzuimd de
| |
| |
titel op te nemen van het geschrift van Johannes Damascenus: De Ketterijen, hoofdstuk 100 (blz. 31-45).
Wie zich op de hoogte zou willen stellen hoe die interreligieuze dialoog zich zeven eeuwen later ontvouwt, kan terecht in Streven van februari 2011, waar Eva Morre en Patrick Loobuyck beschrijven hoe Nicolaas van Cusa zich in de vijftiende eeuw met de islam heeft beziggehouden en de mogelijkheid van een interreligieuze dialoog thematiseert.
□ Panc Beentjes
Johannes Damascenus en Theodorus Abû Qurra, De eerste christelijke polemiek met de islam (Vertaald en toegelicht door Michiel Op de Coul en Marcel Poorthuis), in de serie Ad Fontes, deel 6, Meinema, Zoetermeer, 2011, 200 blz., 23,50 euro, ISBN 978-90-211-4282-1. |
| |
Kunst
Michaël Borremans
Dit seizoen toont Michaël Borremans onder het motto Eating the Beard een overzicht van zijn oeuvre, eerst in Stuttgart en vervolgens in Boedapest. De drie media die hij hanteert - en meesterlijk beheerst - komen er aan bod. De catalogus van de tentoonstelling bevat ruim tweehonderd afbeeldingen van schilderijen, tekeningen en stills. Men zou deze publicatie aldus kunnen aanbevelen als een geschikt middel om met Borremans' werk kennis te maken. Bladerend door het boek ontdek (of herontdek) je alle kenmerken van zijn stijl: een voorkeur voor gedempte, vaak bruine tinten, de alomtegenwoordigheid van de menselijke gestalte, de aandacht voor belichting en details, de afwezigheid van anekdotische of narratieve elementen, de geheimzinnige sfeer. En de handen: die spelen een cruciale rol in de enscenering van de figuranten. Want Borremans' personages zijn geen portretten, zij kijken de toeschouwer nooit aan, zij leven in hun wereld en voeren vreemde gebaren uit, volgen een eigen logica. Borremans maakt volop gebruik van de mogelijkheid van de menselijke verbeelding om via kunst een alternatieve werkelijkheid te schetsen. En die werpt onmiddellijk een kritische blik op de gangbare. Dat blijkt expliciet uit sommige tekeningen. Op een ervan - The Burden of Ideas - zie je een enorm, opblaasbaar monument dat de massa verdrukt. Borremans schudt verklaringen, ideologieën, religieuze en profane dogma's van zich af. Een wereld zonder uitleg vindt hij bevrijdend (‘zinloosheid is vrijheid’, zegt hij in een recent interview).
Een catalogus als Eating the Beard kan dienen om in Borremans' eigenzinnige universum binnen te treden. Maar voldoende is dit niet. Want in de reproductie gaat de helft van zijn werk verloren. Zijn films intrigeren door hun geluidloze, trage verloop, en dat kunnen twee, drie foto's niet samenvatten. De textuur van zijn schilderijen, die met zoveel vakmanschap zijn uitgevoerd, moet je met eigen ogen aanschouwen. Borremans' figuren hebben een présence die magisch oprijst uit de materie van de verf, zoals een schim in de verbeelding, en die operatie verstart in mechanisch gereproduceerde afbeel- | |
| |
dingen. De levendigheid van de beelden neemt af. Dat geldt algemeen voor kunstreproducties, maar in het bijzonder voor Borremans' werk, juist vanwege de brio waarmee hij de stoffelijke eigenschappen van de gebruikte media (verf, film, pen, e.d.) bespeelt. Daarom moet je naar Borremans gaan kijken, wil je met zijn oeuvre kennismaken. Een catalogus zal dan achteraf dienen als dankbare herinnering aan een fascinerende expositie.
□ Jan Koenot
Michaël Borremans, Eating the Beard, Hatje Cantz, Ostfildern, 2011, 224 blz., 29,80 euro, ISBN 978-37-757-2835-5 (tweetalig Engels/Duits). |
| |
Sterven in de middeleeuwen
Aan de dood in de Middeleeuwen heeft het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis in Brussel enkele maanden geleden een boeiende tentoonstelling gewijd. Onder de titel ‘Tussen hemel en hel’ werden meestal uit Belgische musea en collecties talrijke voorwerpen bijeengebracht die allerlei aspecten van de ervaring van het sterven illustreren, gaande van materiële omstandigheden tot de spirituele beleving. In de catalogus wordt informatie geboden over doodsoorzaken (ziekte, epidemieën, gebrek aan hygiëne, oorlogen, e.d.), begrafenisrituelen, kerkhoven, grafmonumenten en massagraven, en voorts over praktijken die voortvloeiden uit de christelijke voorstellingen van hemel en hel, dood en verrijzenis. Zo is er een hoofdstuk over de Ars Moriendi (de kunst van het sterven) in de specifieke betekenis van ‘handleiding ter voorbereiding van een goede dood’, ontstaan in de vijftiende eeuw. De auteurs zijn zich ervan bewust dat het ondoenlijk is een tijdspanne van duizend jaar in al zijn rijkdom te behandelen, zeker als het gaat om een thema dat centraal staat in het persoonlijke en maatschappelijke leven. Zij hebben zich noodgedwongen beperkingen opgelegd.
De lezer vindt in de catalogus heel wat wetenswaardigheden en vooral een waaier van prachtige illustraties waar het oog van geniet terwijl het hart tot ingetogenheid en overweging wordt aangezet. De Nederlandstalige versie van dit boek bevat naast enkele taalfouten (bv. ‘niet in het minst’ in plaats van ‘niet het minst’) en ‘Belgisch-Nederlandse’ termen (zoals ‘mogelijks’) een resem dure woorden die de leesbaarheid niet bevorderen. ‘Corporaliteit’ en ‘subsistentiecrisis’ zijn geen Nederlands, en ‘kerstening’ en ‘begrafenisrituelen’ zouden beter klinken dan ‘christianisatie’ en ‘funeraire rituelen’. Ik lees liever ‘ken uzelf’ dan ‘bevraag uzelf’ als vertaling van het aforisme gnothi seauton uit de tempel van Apollo in Delphi (de overigens hier toepasselijke christelijke herinterpretatie van deze Griekse spreuk die men bij Paulus vindt [2 Kor. 13,5], luidt in vertaling gewoonlijk ‘onderzoek uzelf’, ‘toets uzelf’, ‘beproef uzelf’...). En wat moet men zich onder ‘intrapersoonlijke intelligentie’ voorstellen? Helaas vermindert tegenwoordig algemeen de aandacht voor een verzorgde taal.
Dit boek zal vermoedelijk minder gelezen dan bekeken worden. Wij leven in een tijd waarin de dood wordt weggemoffeld en het tijdsbesef veelal
| |
| |
nauwelijks verder reikt dan de actualiteit. Het is de verdienste van deze tentoonstelling en publicatie dat ze het sterven in de kijker plaatsen en de horizon verruimen.
□ Jan Koenot
Sophie Balace en Alexandra De Poorter (red.), Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, 600-1600, Mercatorfonds, Brussel, 2010, 287 blz., 39,95 euro, ISBN 978-90-615-3958-2. |
| |
Literatuur
De vriendschap tussen Willem Kloos en Jacques Perk
In afwachting van het volledige levensverhaal van de opper-Tachtiger Willem Kloos presenteert Bart Slijper, die in 2007 een puike biografie van J.C. Bloem afleverde, een monografietje over de vriendschap tussen Kloos en de levenslustige doch jong gestorven Jacques Perk. De kennismaking vond plaats op 15 mei 1880, op een moment dat Kloos al een paar dingen in De Nederlandsche spectator en Nederland gepubliceerd had en Perk wel een flink stuk van zijn Mathilde-cyclus klaar had, maar die in geen enkel tijdschrift geplaatst had gekregen. Al snel ontstond er een hartstochtelijke vriendschap tussen de jonge dichters, waarbij Slijper opmerkt dat Kloos ‘blijer was met de vriendschap dan met de ontdekking van Perks gedichten’. De biograaf moet toegeven dat niemand weet wat er precies is geweest tussen zijn beide protagonisten - ze waren bijna altijd alleen op Perks kamer en wisselden geen brieven - maar het is duidelijk dat Kloos verliefd was op Perk. Perk liet zich dat nogal welgevallen, tot hijzelf opnieuw verliefd werd op een meisje (Joanna Blancke), de vriendschap van Kloos begon te knellen, waarop hij in het voorjaar van 1881 het contact verbrak. Kloos was er het hart van in en stelde alles in het werk om toch maar nieuws over zijn hartsvriend, die wat later ernstig ziek werd, te bekomen. Tevergeefs. Perk stierf op 1 november 1881.
Het literair-historische belang van deze schrijversvriendschap schuilt in het feit dat Kloos en Perk tijdens de korte tijd dat ze met elkaar omgingen betere dichters van elkaar gemaakt hebben. Kloos was een fan van Perks Mathilde-cyclus in statu nascendi, maar leverde er ook scherpe kritiek op, die Perk ter harte nam. Na Perks dood werd Kloos ‘gedreven om het beste van zichzelf te geven, samen met het beste van Perk’. Van Kloos' editie van Perks gedichten, mét de magistrale inleiding, verschenen ondertussen 25 drukken. Slijper gaat wel nogal luchtig heen over Kloos' soms nogal drastische redactionele ingrepen. Garmt Stuiveling had het in Het korte leven van jacques Perk (1957) nochtans over ‘een tekort aan eerbied voor de rechten van een gestorvene, maar ook voor de onaantastbaarheid van een historisch feit’. Misschien moet Slijper hier in zijn Kloosbiografie toch iets dieper op ingaan?
□ Manu van der Aa
Bart Slijper, Onder de blauwe oneindigheid. De vriendschap tussen Willem Kloos en Jacques Perk, Bert Bakker, Amsterdam, 2010, 153 blz., 18,95 euro, ISBN 978-90-351-3494-2. |
| |
| |
| |
Geschiedenis
Antwerpen. Gefilmde stad
Bij de opening van en in samenwerking met het Antwerpse MAS / Museum aan de Stroom heeft het Koninklijk Belgisch Filmarchief (CINEMATEK) een selectie van historisch filmmateriaal over de Scheldestad uitgebracht onder de titel Antwerpen. Gefilmde stad. Vijf jaar geleden startte het Filmarchief met een dvd-reeks waarbij audiovisueel materiaal rond belangrijke momenten uit het collectieve geheugen van de voorbije honderd jaar voor een groot publiek toegankelijk wordt gemaakt. Daarbij koos men telkens voor een thematische benadering. De jongste productie is de eerste met een primair geografische insteek, omdat deze een interessante aanvulling biedt op de thematische aanpak ‘al was het maar omdat veel audiovisueel erfgoed een sterke band heeft met de plaats die erin gedocumenteerd wordt en dus ook met de bewoners van die plek’ (blz. 4). Veel materiaal op de dvd is afkomstig uit de filmcollectie van het Antwerpse Stadsarchief die sinds enkele jaren wordt bewaard in het Koninklijk Filmarchief te Brussel.
Het resultaat is een meer dan drie uur lange compilatie van 22 zelden vertoonde films uit de jaren 1897-1970. Deze vrij heterogene verzameling (stadsjournaals, reclamefilmpjes, reportages, propaganda, e.d.) werd thematisch gerangschikt in vier delen. In het eerste hoofdstuk staan haven en industrie centraal met als opvallendste documenten Réveil Tam-Tam (1920), een van de oudste reclame- en animatiefilmpjes uit ons land, en Les marins congolais à Anvers (1953) van documentalist Gérard De Boe. Het tweede deel is gewijd aan macht en politiek en bevat onder meer beelden van optochten, verkiezingspropaganda en natuurlijk de Tweede Wereldoorlog. Bijzonder boeiend is het derde thema, ‘Het persoonlijke leven, cultuur, sport en animatie’, met films over de Olympische Spelen van 1920 en de voetbalwedstrijd België-Holland, onderwijs en kinderopvang, het Sint-Annastrand en de Rubensherdenking. Maar blikvanger hier is wel de kroniek van de familie Lefèvre die een mooie inkijk biedt in het leven van een welgesteld katholiek Antwerps gezin tussen 1930 en 1960 tegen de achtergrond van een veranderende stad en een veranderende wereld. Het vierde deel tot slot belicht de urbanistische evolutie van Antwerpen in de twintigste eeuw met aandacht voor huisvesting, verkeersinfrastructuur en belangrijke bouwprojecten.
Historicus Henk de Smaele, lid van de redactie die de filmbeelden selecteerde, wijst er in zijn begeleidend essay op dat terugkijken naar het verleden nooit terugkijken is naar het verleden in zijn ‘volledigheid’. Zo zijn de Joodse Antwerpenaren (in 1939 nog 10% van de bevolking) opvallend afwezig in het filmbeelden. Een andere opmerkelijke omissie is de sector van de prostitutie, toch een vaste aanwezige in elke havenstad. ‘We mogen niet vergeten dat wat toen als storend werd weggedacht, vandaag feitelijk in het visueel erfgoed ontbreekt. Wie nostalgisch is ingesteld, heeft de neiging daaraan
| |
| |
voorbij te gaan’ (blz. 10). Evenmin als een nostalgische omgang met het verleden is een neerbuigende houding op zijn plaats. De wereld van toen is nu eenmaal niet de wereld van nu. En dat er de afgelopen honderd jaar veel veranderd is, zal niemand betwisten na het bekijken van Antwerpen. Gefilmde stad: de tanende invloed van de kerk, de emancipatie van de vrouw, de verhouding tussen economie en ecologie... Bij het bekijken van bepaalde films kan dit zelfs leiden tot een gevoel van vervreemding. Maar daarnaast is er zeker ook ruimte voor herkenning, met name bij de beelden in deel drie ‘het persoonlijke leven’. Die momenten van herkenning zijn dan ook de momenten dat we concrete individuen zien en niet alleen de grote en daardoor tevens abstracte geschiedenis.
□ Stijn Geudens
Erik Martens (red.), Antwerpen. Gefilmde stad, Koninklijk Belgisch Filmarchief (CINEMATEK), Brussel, 2011, 185 minuten, 19,00 euro, ondertiteling en navigatie: Nederlands, Frans, Engels. Het begeleidend boekje telt 92 blz. en is eveneens drietalig. |
Filmbeeld CINEMATEK, De inhuldiging van de E3.
|
|