Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 747]
| ||
PodiumMaaike Meijer kiest met smaak
| ||
[pagina 748]
| ||
zes verzamelingen onderscheiden. In de inleiding op haar selectie constateert zij de toegenomen verbinding van het gedicht met bijvoorbeeld beeldende kunst, fotografie en muziek; het verschijnsel stadsdichter, dat het gelegenheidsgedicht, bijvoorbeeld voor de onbekende gestorvenen in een gemeente recht doet; de plaatsing van fraaie dichtfragmenten op openbare gebouwen (Lucebert: ‘alles van waarde is weerloos’) en dergelijke meer. Er is het verschil tussen hermetische, gesloten poëzie in varianten van zeer tot matig hermetisch, er zijn de verstaanbare dichters (moeten gedichten dat niet altijd zijn, vraag ik mij af) en hun tegenpolen, en gelukkig noemt Meijer ook dichters die een wonder op zichzelf zijn, zoals Leo Vroman, Marije Langeraar, Micha Hamel, Ester Naomi Perquin en Hélène Gelèns. Van drieënveertig dichters zijn gedichten opgenomen. Onder hen de genomineerden voor de prijs: Eva Cox, Paul Bogaert, Kreek Daey Ouwens, Henk van der Waal en Armando, die uiteindelijk de winnaar werd. | ||
ArmandoHet hermetisch karakter van het werk van Armando zit hem niet zozeer in grillige beelden of metaforiek zonder duiding, maar in de karigheid van zijn taal: ‘Zijn kale teksten zijn doortrokken van een verzwijgen, van een afwezige aanwezigheid van kwaad’. Die karigheid is één aspect ervan. Maar minstens zo wezenlijk lijkt mij de context waarin Armando's werk tot stand kwam en komt. Herinner je uit zijn indrukwekkende proza en zijn geweldige geschilderde landschappen de duiding van de plaats waar concentratiekamp Amersfoort heeft gelegen. Een ‘schuldig landschap’, waarvan nog de bomen getuigen die het kwaad met eigen ogen hebben gezien en daarna, alsof er niets gebeurd was op deze plaats des onheils, gewoon zijn doorgegroeid. In de hier opgenomen gedichten speelt de context van Armando's schuldig landschap voortdurend mee. In bijvoorbeeld het volgende gedicht wekt daardoor een vlaggenmast bij de geïnformeerde lezer pikzwarte associaties: De Paal
In het groene midden staat een paal,
de paal wacht al dagen op de vlag.
Zal de paal een aanloop nemen?
De paal staat in het midden,
hij wenkt.
Wat wil de paal?
Moet de paal gehoorzaamd worden?
Ja, het is zoals Meijer schrijft: ‘Hij neemt je mee naar een ontzielde wereld en dat is ongelooflijk intrigerend.’ Armando's gedichten en overige kunstwerken vergen kennis van de achtergrond van zijn werk, zonder die kennis blijft er weinig van over. | ||
Emma Crebolder en Peter SwanbornHoe anders zijn de dichters die uit hun dagelijks bestaan de stof puren voor hun gedichten. Onder hen dichters aan wie in deze kolommen uitvoerig aan- | ||
[pagina 749]
| ||
dacht is besteed, zoals Anna Enquist, Ed Leeflang, Herman de Coninck, Eva Gerlach en Fleur Bourgogne. Naast hen anderen, zoals de al wat oudere Emma Crebolder, die in haar debuut Een hol in de zon (1979)Ga naar eindnoot1 treffende gedichten schreef over haar geestelijk gehandicapte dochter en in haar meest recente bundel Vergeten (Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010) over haar ouder worden. Ook vind je hier een groot talent als de neerlandicus Peter Swanborn, die in een van zijn treffende gedichten als het ware de inhoud overneemt van Elisabeth Eybers' ontroerende gedicht ‘Jong seun’, maar nu de rollen omdraait in het sonnet ‘Badkamer’.
Bibberend, smekend, doe ik het goed zo?
Zij, naakt, na tachtig jaar, in een warme wolk
water. Ik, vol ongemak, zoekend naar een
antwoord, een houding, een handdoek.
Doe ik het goed zo? Hou je maar vast
aan die beugels. Die hebben we niet voor niets.
Hier heb je zeep. Nee, dat mag je zelf doen.
Kan je best of wil je dat een zuster?
En ik denk aan de keren dat zij, vroeger,
mij moest wassen, de badzaal, de zinken
bak, de ruwe doek langs mijn natte benen.
En de schrik bij eerste schaamharen,
nu moet je maar zelf. De ongrijpbare afstand
eindelijk verdwenen. Doe ik het goed zo?
Emma Crebolder, in 1942 als Emma van der Velde geboren in Sint Jansteen, riep in haar tweede bundelGa naar eindnoot2 beelden op van haar jeugdjaren in het Zeeuws-Vlaamse gezin, dat zij als een hechte eenheid met ouders en grootouders heeft ervaren en waaraan zij veel kracht heeft ontleend voor haar bestaan buiten haar geboortestreek. In Waar niemand wegen waandeGa naar eindnoot3 beschrijft ze in de mooie cyclus ‘Teken van een broze zekerheid’ de levensgang van de Oost-Afrikaanse mens, die zij in zijn dagelijkse doen heeft leren kennen uit een lang verblijf in Tanzania en uit haar studie Afrikaanse talen en Bantoeïstiek. De cyclus geeft bijvoorbeeld de spanning weer waarin jonge mannen op weg gaan om hun bruid voor zich te winnen en de vreugde wanneer zij daarin slagen. Of de dreigende ruzie als je geiten bij de verkeerde man grazen. Maar ook geluk:
driemaal gaan jullie op blote
voeten, bijna vrolijk door de dauw
een enkel woord valt donzig
in ijlte neer, uit haar uit jou
| ||
[pagina 750]
| ||
Rijm en halfrijm ontbraken in de gedichten uit haar begintijd, die sterk onder invloed van de experimentele poëzie der Vijftigers stonden, maar ze wisselen wel elkaar af in Crebolders latere verzen. In de laatste gedichten, zoals ze in Meijers bloemlezing zijn afgedrukt, heeft zij het rijm weer achter zich gelaten. Het maakt er haar poging om de naam van een geroken kruid te benoemen als signaal van de ouderdom niet minder touchant om.
Niet kardemom, meergenaamd paradijskorrel,
niet rozemarijn niet salie niet komijn.
Vergeefs smaakpapillen oprichten,
want niet de tong maar de neus ruikt
de vluchtigheid van het kruid dat ik wil
noemen. Op markten waar men
‘salaam’ zegt zal het opduiken. Ruis
voor mij uit naam. Blijf in mijn buurt
tot ik het busseltje ongekamd groen
zie liggen. Ik wijs het je aan.
| ||
Het oprukkende prozagedichtIn deze bloemlezing kom je heel veel proza tegen dat zich als gedicht presenteert. Zet de teksten van Swanborn en Crebolder maar eens regelloos aaneensluitend zoals je in proza doet. Rijm, metrum, de middelen van de traditionele dichter, spelen geen rol meer. Het aantal dichters dat ook deze schijn van poëzie ophoudt neemt af, dwars door alles heen zoekt het prozagedicht zijn dominanter wordende plaats. In deze bloemlezing is het overheersend geworden. Meijer roert dat verschillende keren aan in haar inleiding, en haar keuze is er ook naar. Zij wijst op ‘Litanie’ van Micha Hamel met zijn proza in spreektaal, bijvoorbeeld alsof je midden in een conversatie terechtkomt waarbij de gespreksgenoten hardop denken tijdens het vertellen van een verhaal. Of de jeugdherinneringen van de genomineerde Kreek Daey Ouwens, waarin herinneringen zich mengen met het verhaal dat de ik nu uitspreekt. Leo Vroman, over wie we hier al schreven, is altijd opgewekt aan het woord en schuift proza en poëzie ineen. Genomineerde Eva Cox kon een leerlinge van hem zijn, zie dit begin van haar tekst ‘Dame Stassaert, beste Lucienne’: ‘omdat ik mij vanavond terugvind in de zeldzame luwte van een leeg huis, nadat de stem der werkweek nog drukker dan gevreesd bleek; terwijl het er vooral eindelijk van moet komen; daarom nu snel een brief.’ Een spel met cursieven, dat ik persoonlijk overtroffen zie door haar gejongleer met Gezelles ‘Quirinus natans’ oftewel het | ||
[pagina 751]
| ||
krinklende, winklende waterding. Daar maakt Cox onder de titel ‘De pinguïn’ een vrolijk gedoe van, met voor de kenner van Gezelles vers de variant:
O pinguïn, pinguïn, zegt mij dan,
met honderden zijt gij en meer,
en is er geen een die 't mij zeggen kan:
wat waggelt gij steeds heen en weer?
Vrouwkje Tuinman, Tsead Bruinja, Han van der Vegt, Marjolein van Heemstra, Lucas Hirsch, Liesbeth Lagemaat en Marc Kregting - ze schrijven allemaal poëtische teksten in prozavorm in hun eigen variant. Waarom is een tekst poëzie, ook al ziet hij er als proza uit? Omdat hij, met Kregting als het sterkste voorbeeld, een soort verdichting in letterlijke, bijna chemische zin heeft ondergaan tijdens het schrijfproces. Fragment:
Je bent geroepen uit de toppen van
de bomen, zo mooi dat je de mooiste
bent. Wat geschreven is met glaskrijt
in het windzand. Lees maar. Aan wat
geschreven is ontleent men zijn recht
en zo was jij, alleen mooier.
Een mooie tekst, niet omdat er ‘mooi’ in staat, maar omdat ‘mooi’ hier meer betekent dan ‘mooi’ alleen. Door zijn context. Sinds De Coninck zijn jaarlijkse bloemlezing onder de patronage van de VSB-bank lanceerde hebben we onder leiding van de hiervoor genoemde bloemlezers veel moois voorbij zien komen, maar zo gevarieerd als deze keer heb ik het nog niet meegemaakt. Ik koester deze bloemlezing. Werk van een vakvrouw!
□ Wam de Moor | ||
[pagina 752]
| ||
Verval of doorbraak?
| ||
[pagina 753]
| ||
wezen onontkoombaar voordoen in het nieuwe leven van de hoofdpersoon. De schilderende weduwe heeft achterburen, wier doen en laten zij op afstand, maar meer en meer geïntrigeerd gadeslaat. Plotseling en door een grillige samenloop van omstandigheden raakt de observatrice nauw betrokken bij het gezinsleven dat zich tot dusver alleen maar verderop afspeelde. Zij maakt mee dat haar enige zoon deel wordt van het geobserveerde gezin. Hij trekt erbij in en wordt er een tweede geliefde, ja een tweede quasi-echtgenoot, evenals een tweede echte vader, want de verwekker van nieuwe kinderen. Zo ontstaat een veelvoud van verdubbelingen. De rol van vader wordt vervuld zowel door de primaire, oorspronkelijke echtgenoot als door de zoon van de hoofdfiguur. Hetzelfde geldt voor de rol van de minnaar. Uiteindelijk telt het gezin vier kinderen, van wie de biologische herkomst niet duidelijk is. Zo ziet de hoofdfiguur Tine zich geconfronteerd met een tuimeling van maatschappelijke structuren. En daarmee komen de consistente kaders waarin zij eerst leefde danig aan het wankelen en wordt haar rustige leven grondig verstoord. Dit verhaal heeft alles te doen met onze tijd. Het is een literaire weergave van de complexiteit die onze huidige samenleving kenmerkt. Het illustreert ook de culturele omslag waarin wij na de Tweede Oorlog terechtgekomen zijn. Een van de ingrijpendste ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan, is dat meer en meer de nadruk is komen te liggen op de autonomie, het zelfbeschikkingsrecht van het individu. Er is een behoefte ontstaan aan absolute vrijheid van handelen en het bezitten van een eigen verantwoordelijkheid, een die zich niet meer laat leiden door een universaliteit van waarden en normen. De pijlers waarop de maatschappelijke structuren van oudsher waren gevestigd, vielen in de tweede helft van de vorige eeuw weg. De grote gedeelde ideeën die ten grondslag lagen aan deze structuren verloren gaandeweg aan overtuigingskracht. Zij losten op. Daarmee verloor de samenleving haar coherentie en identiteit. Deze ontwikkeling hangt onder meer, en misschien zelfs beslissend, samen met de grote vlucht die wetenschap en technologie in de achter ons liggende halve eeuw hebben genomen. De wetenschap schiep nieuwe grensverleggende mogelijkheden - denk aan geboorteregeling en voortschrijdend erfelijkheidsonderzoek. Parallel hieraan voltrokken zich wonderbaarlijke ontwikkelingen van technologische aard. Als opzienbarende wonderen van vernuft deden wasmachine, auto en televisie hun intrede. Samen schiepen de nieuwe wetenschap en nieuwe technologie de basis voor een tot dusver ongehoorde toename van welvaart. Zo zijn wij leden van een compleet veranderde samenleving geworden, waarin de betekenis van het christelijke erfgoed met zijn heldere visie op het moreel en ethisch goede is vervaagd en het accent is komen te liggen op de verkrijging van welstand, de vervulling van eigen behoeften en de morele autonomie van het individu. | ||
[pagina 754]
| ||
In verband met de roman verdient vooral dit laatstgenoemde aspect wat verder te worden uitgewerkt. Het is bekend hoe in de loop van slechts enkele generaties verandering is gekomen in de maatschappelijke visie op twee onderling samenhangende instituties: huwelijk en gezin. Primair het gezin kwam onder de vuurregen van ingrijpende maatschappelijke vernieuwingen te liggen. Met als gevolg dat de oude stelregel dat het gezin de hoeksteen van de samenleving is, aan algemene geldigheid heeft ingeboet. De genoemde stelregel heeft zijn eenduidige waarheid verloren. Was tot het midden van de vorige eeuw het gezin inderdaad de kleinste maatschappelijke eenheid, een nucleaire entiteit van vooraf gegeven, vaststaande rolpatronen; kort daarna traden fundamentele verschuivingen op in het concept dat met het woord ‘gezin’ wordt uitgedrukt. Het traditionele gezinsverband kwam op losse schroeven te staan. De misschien wel belangrijkste directe oorzaak van deze verandering was de emancipatie van de vrouw. Dankzij haar toenemende autonomie bekleedde deze hoofdfiguur niet langer de vanzelfsprekende rol van opvoedster en leidster van het huishouden. Doordat zij volwaardig ging deelnemen aan het arbeidsproces, werden de bestaande gezinsstructuren ontsloten en opengebroken. Het werken van getrouwde vrouwen buitenshuis bracht met zich mee dat de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen zich ten dele verplaatste naar instituten buiten het gezin, naar crèches en buitenschoolse opvang. Parallel aan de groeiende emancipatie van de vrouw veranderde de seksualiteit en ontstond een vrije seksuele omgang. Was voor de oudere generatie iedere vorm van seksuele vrijheid taboe, het in gang gebrachte veranderingsproces kon geen halt worden toegeroepen. Seksuele omgang werd niet langer strikt gekoppeld aan het instituut van het huwelijk. In De val van Nelleke Viëtor is dit thema van begin tot eind aan de orde. Het ‘gezin’ waardoor de hoofdpersoon Tine meer en meer gefascineerd raakt, is verre van traditioneel. De identiteit van de twee vaders is diffuus, de relatie tussen de partners is ‘vrij’ in die zin dat zij aan geen specifieke norm is gebonden. De schilderende weduwe vraagt zich af of de vrouw in het gezin nu één of twee echtgenoten heeft. En volgens welke beginselen van ‘trouw’ dit gezin nu wordt bepaald. De individualisering en de daarmee verbonden autonomie leiden ertoe dat iedereen geheel vrij is in zijn moreel handelen en zelf zijn of haar verantwoordelijkheid bepaalt. De tegenkant van het spel is een grote eenzaamheid. Iedereen lijkt er alleen voor te staan, is niet-geborgen en niet-verbonden. De dilemma's waarvoor de dramatis personae komen te staan, worden in de gesprekken van de hoofdpersoon met vrienden uit haar jeugd uitgewerkt en in lange dialogen geëxtrapoleerd. Het vriendenechtpaar Karel en Agneta belichaamt in zijn uitspraken thesis en antithesis, voor- en tegenkant in het oordeel over de vervagende grenzen en de verstoorde conventies die Tine waarneemt in het | ||
[pagina 755]
| ||
gezin waarbinnen zij de rol van grootmoeder vervult. In de discussies van en met het echtpaar toont zich de ambivalentie van haar eigen oordeel over de bijzondere levenssituatie waar zij tegen wil en dank bij betrokken is geraakt. Tine voert ook een innerlijke dialoog, en die gaat over haar eigen positie in dit gezin. Zij wikt en weegt haar rol als grootmoeder van kinderen van wie zij nauwelijks de biologische herkomst weet, met wie zij zich sterk verbonden voelt en ten opzichte van wie zij zich tegelijk een buitenstaander voelt. Haar voortdurend laveren tussen afstand en nabijheid laat in alle facetten de verwarring zien waarin zij verkeert. In een notendop is het intern doorleefde en extern waargenomen spanningsveld dat het leven van de hoofdpersoon bepaalt, een weergave van de vergelijkbaar controversiële standpunten die bestaan in de bredere samenleving. De schrijfster van dit boek weet dit verband treffend op te roepen. De hoofdpersoon slaagt er niet in haar ambivalenties emotioneel te overstijgen, al lijkt zij een zekere rust te vinden bij de oplossing, het antwoord, dat de keuze voor welke samenlevingsvorm dan ook gemeten moet worden aan wat goed is voor het kind. Het welzijn van het kind blijft het hoogste goed. Tine lijkt zich te conformeren aan de spelregels die ervoor zorgen dat het belang van het kind gediend blijft. De auteur weet een scherpe tekening van onze tijd te geven waarin het ontbreken of vervagen van universele, door de gemeenschap gedragen morele normen ertoe leidt dat de verantwoordelijkheid voor een moreel juist gedrag komt te liggen bij het individu. De grote eenzaamheid en de zware last die dat kan leggen op de schouders van datzelfde individu, worden uiteindelijk in een roerend slot beschreven. Deze roman geeft een scherpe doorkijk in de verwarring en ontreddering van onze tijd. Hij tekent een constellatie van vragen waarop wij vooralsnog geen antwoord hebben.
□ Marijcke Honée
| ||
[pagina 756]
| ||
Kronieken van onderdrukking en verzet, somsHoe ze het technisch klaarspelen weet ik niet, maar het Duits-Zwitserse theatercollectief Rimini Protokoll is er onlangs in geslaagd om - enkel virtueel, gelukkig - de Berlijnse muur opnieuw te bouwen, met enkele servers en een smartphone voor elke deelnemer: het ‘straattheaterproject’ 50 Aktenkilometer. Eigenlijk reconstrueren ze Oost-Berlijn of ‘Berlin, Hauptstadt der DDR’, zoals dit stadsdeel tot 1989 heette: een stad waar iedereen iedereen in de gaten houdt, waar ieders voetstappen worden geteld, waar ‘informele medewerkers’ (IM's) hun omgeving bespieden maar af en toe hun rapport aan het ministerie van Staatsveiligheid (de Stasi) aanpassen, uit mededogen voor een licht subversieve buurman. Niet de bewakingscamera's in het Verenigd Koninkrijk vormen de ultieme bewakingsstaat, de DDR van Erich Honecker en Stasi-chef Erich Mielke voerde de kunst van paranoia en achterdocht op tot perverse perfectie. Op zowat elke verdieping van elk huizenblok op Unter den Linden, de centrale boulevard in het Berlijnse stadscentrum, zat een (meestal gepensioneerde) medewerker de flaneurs in de gaten te houden, met behulp van gecodeerde boodschappen: het verschuiven van bloempotten voor het venster functioneerde als een soort morsealfabet. Wat doet Rimini Protokoll? Zij geven aan elke toeschouwer/deelnemer dus een smartphone met GPS en koptelefoon. Je gaat wandelen en je ziet op je schermpje een aantal ‘kritische plekken’: de Staatsoper, ‘Checkpoint Charlie’ of gewoon het appartement van een anonieme ‘IM’. Als je daar voorbijloopt hoor je een verhaal, of een montage van telefoongesprekken tussen Stasimedewerkers: een luchtballon | ||
[pagina 757]
| ||
van een vluchteling die neerstort, een schietbevel inclusief de fatale afloop, de doortocht van de Britse Ambassadeur. Die gesprekken verlopen, merkwaardig genoeg, op een bijzonder gezapige toon, alsof de politiemensen in de DDR getraind werden om vooral niet als Gestapoleden te klinken. De verhalen die door Rimini Protokoll in dit kader werden opgetekend zijn schrijnend. Een vrouw, overleefster van de Shoah, idealistische communiste en daarom IM geworden, moet haar zoon redden. Die had, als vijftienjarige fan van de Sex Pistols ‘Anarchy in the DDR’ op het schoolbord geschreven. Een dissidente journalist wordt door zijn eigen vrouw zo gewantrouwd, dat ze wél aan haar zoontje, maar niet aan haar man vertelt dat ze die neergestorte zweefvliegerpiloot heeft verborgen. Je hoort nog veel meer gruwelijke, gênante en hilarische anekdotes, af en toe afgewisseld met een partizanenlied over de binnenlandse vijand. Je legt vele kilometers af, je keert af en toe terug op je stappen om dat ene verhaal opnieuw te beluisteren. Je krijgt af en toe een berichtje, bijvoorbeeld dat het gaat regenen en dat je moet schuilen onder die grote boom in dat park waar je net op dat moment bent. Iemand houdt je dus in de gaten, de hele tijd. En als je teruggekeerd bent in het ‘hoofdkwartier’ heeft men een stadsplan voor je afgedrukt waarop, zeer gedetailleerd, je wandeling staat uitgetekend. Een onschuldige variant op de bewakingsstaat die tot twintig jaar geleden voor de simpele DDR-burger écht beangstigend was. De titel 50 Aktenkilometer verwijst naar de hoeveelheid dossiers, vijftig kilometer dik, die zich in het Stasi-archief bevonden. Deze atypische ‘voorstelling’ - straattheater in de meest letterlijke zin: de enscenering van de onderdrukking die ooit in deze straten zichtbaar en vooral voelbaar was - was voor mij de meest intense theaterervaring in de drukke festivalmaand mei. Ik bezocht Kunsten Festivaldes Arts (Brussel), Theatertreffen (Berlijn) en Festival aan de Werf (Utrecht), telkens festivals met strenge selectiecriteria en mooie en aangrijpende voorstellingen, maar te zeldzame ingrijpende belevenissen. Soms volstaat pure schoonheid, zoals in de (semi)opera van Purcell, The Indian Queen, die Jan Decorte met het ensemble B'Rock maakte, in Brussel. Met enkele eenvoudige voorwerpen, kleren, veren van een grote vogel, een kroontje, helpt actrice Sigrid Vinks de zangers hun personage te suggereren. Het zijn niet meer dan bordkartonnen figuren in een warrige vertelling over de problematische ontmoeting tussen Spaanse conquistadores en Azteekse royalty, maar de kale barokmuziek, die zo misleidend eenvoudig klinkt, dwingt tot diepe melancholie, doet een niet verder te interpreteren indruk van zeer trieste eenzaamheid ontstaan, in een wereld van kosmopolitische schijn en onbegrip. Soms bewonder je de ruimtelijke dramaturgie, zoals in Tod eines Handlungsreisenden (Arthur Miller), een regie van Stefan Pucher bij het Schauspielhaus Zürich, te zien op het Berlijnse Theatertreffen. Vier parallelle kamers, redelijk realistisch | ||
[pagina 758]
| ||
nagebouwd, beslaan de ganse lengte van de theaterhal. Je kunt nooit alles goed genoeg zien en dus loopt er een cameraman rond. Zijn beelden worden geprojecteerd om de kijkafstanden te overbruggen. Pucher wil de parabel van de falende kapitalist, die ondanks zijn neergang de schijn van welvaart en sociaal prestige hoog wil houden, niet simpel actualiseren. Hij zoomt wel in op de harde gevoelens en hij vergroot deze vervolgens ruimtelijk uit: zelden werd dit canonieke stuk van Miller zo helder verteld, bijna ouderwets meeslepend, en tegelijk geheel onsentimenteel in zijn aanklacht tegen hedendaagse neoliberale excessen. Een opmerkelijk samengaan van identificatie en messcherpe analyse, brechtiaans efficiënt. Soms sta je ook versteld van de speelse intelligentie, zoals in Testament (geselecteerd voor het Theatertreffen, het was ook te zien in Utrecht) van She She Pop. Dit Duitse collectief zet met deze productie een geheel eigen versie van Shakespeares King Lear neer. Enkele fragmenten, voorgelezen van een scherm, volstaan om het verhaal te vertellen: een machtig man verdeelt zijn rijk en zijn rijkdom, hij eist dankbaarheid en verzorging, zijn oudste dochters laten hem aan zijn lot over, hij dementeert, hij sterft in de armen van zijn ‘ondankbare’ jongste dochter. Maar bij She She Pop wordt het nog veel concreter: de spelers stellen al deze existentiële vragen, des te actueler in deze tijden van vergrijzing, aan hun eigen vaders, die fysiek aanwezig zijn op de scène. Die mannen, allemaal iets ouder dan zeventig, zijn in eerste instantie gegeneerd, dat merk je als ze discussies uit het repetitieproces via hoofdtelefoons letterlijk naspelen. De soms pijnlijke gesprekken worden afgewisseld met fijne nummertjes puur toneel: een lichtvoetig liedje, een dansje in ondergoed, een hilarische uiteenzetting over de onmogelijke verhuizing van een bibliotheek naar een klein appartement. Het beeld van de aangeslagen mannen, anderhalf uur lang geconfronteerd met hun eigen vergankelijkheid én met het onvermogen (de onwil?) van hun kinderen om alle lasten van de veroudering op zich te nemen: dat beeld ontroert - precies omdat ze zo perfect meespelen in de constructie van hun artistieke kinderen. Testament laat zien hoe je onderzoek naar de subtekst van een onverwoestbare toneelklassieker op zichzelf spannend kan maken: misschien is dit relevanter dan de zoveelste meer of minder briljante enscenering van zo'n canonieke Shakespeare. Het is meer dan enkel slim, hoe She She Pop steeds de valkuilen van de anekdotiek vermijdt. Toch ben ik pas echt geraakt als de inzet van het drama verder reikt dan de afgronden van het burgerlijk bestaan, hoe diep en hoe dodelijk die ook zijn. Dat gebeurde in 50 Aktenkilometer, dat gebeurde ook bij een voorstelling, in Brussel, van een klein collectief uit Mexico, ‘Lagartijas Tiradas al Sol’: El Rumor del incendio. Makers/spelers Luisa Pardo en Gabino Rodríguez maken de kroniek van de revolutionaire jaren zestig en zeventig in hun vaderland. Mexico kende geen militaire dictatuur, zoals Chili, Argentinië, Peru, en de meeste andere Zuid-Amerikaanse landen. Er heerste één partij, | ||
[pagina 759]
| ||
de PRI - een paradoxale naam: de ‘institutionele revolutionaire’ partij. Kleine marxistische splintergroepen voeren lokale bevrijdingsoorlogjes, imiteren de Europese stadsguerrilla, verliezen zich in ideologische scherpslijperij, maar ze worden genadeloos onderdrukt en vervolgens uitgeschakeld. De historische sleutelfiguur is de ‘hervormingsgezinde’ president Luis Echevarria, die regeerde tussen 1970 en 1976: hij bezigde een links-populistisch discours, nam anti-Amerikaanse maatregelen zoals nationalisaties van nutsvoorzieningen, en zette een keiharde repressie in tegen opstandelingen. Echevarria was als minister verantwoordelijk voor de slachtpartij onder demonstrerende studenten vlak voor de Olympische Spelen in 1968. Archiefbeelden uit die tijd, snel doorgespoeld, tonen dit klimaat van politieke verwarring en oververhitting in de voorstelling. Maar de échte centrale figuur is Margarita Urías Hermosillo, ijverig politiek activiste, guerrillera, antropologe en historica aan de universiteit van Vera Cruz. Zij werd talloze malen gearresteerd, gemarteld, voor dood achtergelaten. Ze stierf in 2000 aan kanker. Haar levensverhaal krijg je te zien in korte fragmenten en associaties: een bestorming van een kazerne met miniatuursoldaatjes, een opruiend liedje door twee mannen in onderbroek, een passionele wals, videobeelden van luxueuze overvloed én buitensporig politiegeweld. De contradicties van Mexico, een derdewereldland maar al te dicht bij de Verenigde Staten, de contradicties van een sociaal bevlogen vrouw die alle passies tegelijk wilde beleven - amoureus, politiek, intellectueel. Deze kroniek zou al volstaan voor een indringende voorstelling, maar na ongeveer een uur grijpt het je helemaal naar de keel. Luisa Pardo vertelt in een lange monoloog over de laatste maanden van Margarita Urías Hermosillo, over haar aftakeling, over haar kinderen die zullen achterblijven. Luisa Pardo vertelt, zo blijkt na een tijdje, over haar eigen moeder. En ineens krijgen de speelse, avontuurlijke anekdotes uit het leven van de revolutionaire strijdster een ander perspectief: een arrestatie zag eruit als een kinderlijke vechtpartij, de bestorming van de kazerne was kinderspel in de zandbak - de grens tussen onschuldig spel en politiek geweld is flinterdun geworden. Hoewel de verbinding tussen een hoogstpersoonlijke biografie en een politieke kroniek niet eens zo'n originele dramaturgische methode is, werkt dit in El Rumor del incendio bijzonder krachtig. In de kroniek zelf is het contrast tussen ideologische rechtlijnigheid en historisch determinisme - de revolutionaire actie als locomotief van de geschiedenis - en de schijnbaar vrijblijvende speelsheid een voortdurende bron van theatrale spanning: een dergelijke tegenstelling is op het toneel erg efficiënt. Dit blijkt dus bovendien een ‘beleefd’ verhaal te zijn, talloze malen opgerakeld tijdens de kindertijd van Luisa Pardo. Zo krijgt sociaalpolitiek engagement een heel andere betekenis: niet minder oprecht, misschien iets bitterder, en vooral zeer overtuigend, bij moeder en kind. De spelers/makers van Lagartijas Tiradas al Sol zijn activisten, en het ‘sentiment’ | ||
[pagina 760]
| ||
in deze voorstelling maakt dit alleen maar geloofwaardiger. Het verschil tussen dit soort oprechtheid en de uitgebreide schets van de bewakingsstaat in het Oost-Berlijnse ‘stadstheater’ van Rimini Protokoll is immens groot. Maar het zijn twee kanten van dezelfde culturele en misschien zelfs historische medaille: onderdrukking en verzet, alsof ze niet zonder elkaar kunnen, zoals in de fabel van Hegel over meester en knecht. Theater kan dan tonen hoe subtiel deze dialectiek werkt, niet in grote ideologische schema's, maar in onvoorspelbare feiten, gevoelens, keuzes. Daar kan canoniek repertoire - rechtlijnig zoals bij Puchers Tod eines Handlungsreisenden, abstract en triest zoals in Decortes The Indian Queen, of deconstructief zoals bij (de vaders van) She She Pop in King Lear/Testament - moeilijk iets even sterks, iets even actueels tegenover plaatsen. Toch niet in de meimaand van 2011.
□ Klaas Tindemans |