| |
| |
| |
Streven
Juli-Augustus 2011
| |
| |
| |
Thijs Van de Graaf
Libië en de turbulente oliemarkten: zwanenzang van het petroleumtijdperk?
Nooit sinds de jaren zeventig stond het thema ‘energieveiligheid’ zo hoog op de internationale agenda als vandaag. Dit heeft grotendeels te maken met de huidige turbulentie op de wereldoliemarkten. De aanhoudende onrust in Libië, maar ook in andere landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, heeft de mondiale olieprijs opnieuw naar historische hoogten gestuwd. Met een prijs van ongeveer 120 dollar per vat ruwe aardolie zitten we vandaag op het hoogste peil sinds de vorige prijspiek in de zomer van 2008, toen een absoluut record van 149 dollar per vat werd opgetekend.
De alternatieven voor onze afhankelijkheid van ruwe aardolie uit het Midden-Oosten lijken intussen ook niet van problemen gespaard. De kernramp in het Japanse Fukushima - door experts op hetzelfde niveau geklasseerd als Tsjernobyl (1986) - werpt een donkere schaduw over de toekomst van de nucleaire sector. De ramp met het olieboorplatform van BP in de Golf van Mexico exact één jaar geleden was de grootste olieramp in zijn soort. De langdurige gascrisis tussen Rusland en Oekraïne in januari 2009 heeft in Europa de angst gevoed voor de politieke gevolgen van een te grote afhankelijkheid van Rusland. De recente mijnrampen in Chili (goede afloop) en Nieuw-Zeeland (slechte afloop) maken helaas deel uit van een lange reeks gelijkaardige incidenten.
| |
| |
Deze bijdrage betoogt dat deze recente gebeurtenissen geen toevallige opeenvolgingen zijn van accidenten en crises die los van elkaar staan, maar symptomen zijn van een verziekt mondiaal energiesysteem. De motor van de wereldeconomie draait voor het grootste deel op energiebronnen die eindig, vervuilend, onzeker, duur en ongelijk verdeeld zijn. Zo'n energiehuishouding is niet alleen onwenselijk, het is ook niet houdbaar op lange termijn. Naarmate de wereldwijde energievraag blijft stijgen, komt het hele systeem onder druk te staan. Een mondiale energietransitie dringt zich dus op.
Het vertrekpunt van deze analyse is de politieke onrust in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De eerstvolgende alinea's tonen aan dat het vooral de psychologische impact van de Arabische omwentelingen was die de recente olieprijsstijgingen kunnen verklaren. Van olieschaarste was immers geen sprake wegens het bestaan van twee belangrijke ‘opvangnetten’, die achtereenvolgens worden besproken: de stand-by productiecapaciteit van Saoedi-Arabië en de noodvoorraden van het Westen. In een derde deel worden deze ontwikkelingen in een breder perspectief geplaatst door te kijken naar enkele langetermijntrends in het mondiale energiesysteem. Ten slotte wordt de cruciale vraag gesteld of en hoe de noodzakelijke energietransitie er kan komen.
| |
De Arabische Lente en de prijs van onzekerheid
De Jasmijnrevolutie die in Tunesië losbarstte nadat marktkramer Mohammed Bouazizi zichzelf in brand stak op 17 december 2010, heeft zich als een lopend vuurtje over de hele regio van het Midden-Oosten en Noord-Afrika verspreid. De protesten, door sommigen omgedoopt tot de ‘Arabische Lente’, hebben belangrijke gevolgen gehad voor de internationale oliemarkten. Tussen begin januari en eind februari 2011 sprong de prijs voor een vat ruwe Noordzeeolie - de referentieprijs voor het gros van de internationaal verhandelde olie - van zo'n 95 dollar naar bijna 120 dollar per vat.
Op dat moment hadden de volksopstanden al geleid tot het opstappen van de Tunesische president Ben Ali (op 14 januari) en de Egyptische president Moebarak (op 11 februari). Beide leiders waren ongeveer drie decennia aan de macht geweest. Midden februari sloeg de revolutionaire vonk ook over naar Libië, dat al sinds 1969 wordt bestuurd door kolonel Khaddafi. Hiermee was de eerste grote olieproducent aan de beurt. Daar waar Tunesië en Egypte slechts een geringe hoeveelheid olie produceren, en sinds enkele jaren zelfs netto-importeurs zijn, is Libië van een heel ander kaliber. Libië is lid van OPEC, het kartel van olie-exporterende landen, en stond tot voor kort in voor een dagelijkse productie van ongeveer 1,6 miljoen vaten ruwe aardolie. Dat komt overeen met zo'n 2 procent van de wereldproductie.
| |
| |
Dat aandeel lijkt misschien niet zo groot, maar toch is de Libische aardolie een belangrijke factor op de wereldoliemarkten omwille van zijn hoogwaardige kwaliteit. De aardolie die in Libië wordt opgepompt is namelijk zogenaamde ‘zoete’ of zwavelarme aardolie. Veel (verouderde) Europese raffinaderijen kunnen enkel dit type olie verwerken tot hoogwaardige brandstoffen als diesel en kerosine. Behalve een belangrijke olieproducent is Libië ook een belangrijke leverancier van aardgas aan Europa.
Het kan op het eerste gezicht vreemd lijken dat, toen de olieprijs eind februari begon te flirten met de grens van 120 dollar per vat, er helemaal geen sprake was van daadwerkelijke tekorten op de internationale oliemarkten. Toch was er op dat moment, en zelfs in de daaropvolgende weken, steeds voldoende olie op de markt om aan de vraag te voldoen. Belangrijke OPEC-landen zoals Saoedi-Arabië, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en Nigeria kondigden immers begin maart aan dat ze hun productie zouden opdrijven om het verlies aan Libische exporten goed te maken.
Vanwaar dan die prijsstijgingen? Wel, die hadden meer te maken met paniek op de markten dan met echte schaarste. Anno 2011 hangt de olieprijs immers niet alleen af van de fysieke hoeveelheid olie die wordt geproduceerd en geconsumeerd - zeg maar: de wet van vraag en aanbod - de olieprijs wordt ook, en in steeds grotere mate, beïnvloed door een ander, veel minder tastbaar element: percepties en verwachtingspatronen.
De reden is dat er sinds de jaren tachtig gradueel een verstrengeling heeft plaatsgevonden tussen de energiemarkten en de financiële markten. Naast de reguliere contracten voor de levering van aardolie, bestaan er nu ook tal van afgeleide financiële producten - zogenaamde ‘derivaten’ - zoals termijncontracten (futures), swaps en opties. Vooral sinds 2000 worden deze financiële producten vele malen verhandeld op de beurs vooraleer de vaten aardolie waarop ze betrekking hebben effectief worden geconsumeerd. Er is met andere woorden een onderscheid ontstaan tussen de ‘fysieke’ en de ‘papieren’ vaten aardolie.
Op zich is deze zogenaamde ‘financialisering’ van de internationale oliehandel een goede zaak. Het laat oliehandelaars, bedrijven en zelfs landen toe om zich in te dekken en te verzekeren tegen risico's en prijsvolatiliteit. Ironisch genoeg houdt dit systeem ook het risico in dat de markten meer onvoorspelbaar worden, omdat het de deur openzet voor speculanten. De oliemarkt is vandaag niet meer het exclusieve terrein van olieconcerns en raffinaderijen. Ze wordt steeds meer bevolkt door gewone beleggers alsook een schimmige verzameling van hefboomfondsen en andere financiële actoren die in wezen niets met de energiesector te maken hebben maar door hun (speculatieve) transacties op de oliemarkten bijdragen tot een grotere prijsvolatiliteit.
| |
| |
Met een ‘papieren’ oliehandel die de ‘fysieke’ oliehandel vele malen overtreft, is het belang toegenomen van wat men ‘collectieve psychologie’ zou kunnen noemen. Zelfs al dreigt er geen acuut olietekort, van zodra de spelers op de markt vrezen dat er in de toekomst mogelijk krapte zal heersen, weerspiegelt dit zich in een hogere prijs per vat. Het omgekeerde kan ook: als de algemene verwachting is dat de markt goed is bevoorraad of dat de vraag naar olie zal afnemen, dan zal dit een neerwaartse druk op de prijzen zetten. Speelt het evenwicht tussen de vraag en het aanbod van olie dan geen enkele rol meer in de prijszetting van het product? Uiteraard wel, maar enkel doorheen de percepties en verwachtingspatronen van de oliehandelaars.
De cruciale rol van percepties verklaart waarom de olieprijzen al begonnen te stijgen toen de eerste protesten losbarstten in Tunesië en Egypte, twee minieme olieproducenten. De geschiedenis van de olieindustrie is immers bezaaid met voorbeelden van politieke conflicten in het Midden-Oosten die de wereldolieprijzen op stang hebben gejaagd. Denk maar aan het Arabische olie-embargo van 1973, de Islamitische Revolutie in Iran in 1979, of de invasie van Koeweit door Saddam Hoessein in 1990. In de geesten van veel oliehandelaars bestaat er nog steeds een mentaal verbindingsteken tussen onrust in deze regio en hogere olieprijzen.
| |
Twee reddingsboeien voor de oliemarkten
Wat voor veel beleggers dus zeker meespeelde is het absolute doemscenario waarbij de politieke onrust zou overslaan naar de belangrijkste olie-exporteurs in het Midden-Oosten. Het land dat daarbij de meeste aandacht van de markten trekt, is Saoedi-Arabië. De Saoedische olievelden worden beschouwd als het kloppende hart van de mondiale olieproductie. Met een productie van zo'n kleine 9 miljoen vaten olie per dag is Saoedi-Arabië momenteel de tweede grootste olieproducent ter wereld, na Rusland.
Wat het land zo belangrijk maakt, is zijn grote reservecapaciteit. Als enige land in de wereld is Saoedi-Arabië in staat om zijn dagelijkse productie van aardolie met enkele miljoenen vaten op te drijven in een tijdspanne van enkele weken. Het Internationaal Energieagentschap schat dat het land momenteel een productiecapaciteit van zo'n 3,2 miljoen vaten olie in stand-by modus heeft staan. Ter vergelijking, alle andere leden van OPEC houden samen een productie van slechts achthonderdduizend vaten achter de hand. De oliepompen die in de Saoedische woestijn klaarstaan om extra olie naar de markten te brengen, vormen een belangrijke buffer om plotse tekorten in de aanvoer van olie op te vangen, zoals ook gebleken is na de uitval van de Libische exporten.
| |
| |
Als de vonk van de revoluties zou overwaaien naar Saoedi-Arabië en de olieproductie in het land zou verstoren, dan zit de wereldeconomie dus met een groot probleem. Vroeger werd het Saoedische koninkrijk steevast beschouwd als een baken van stabiliteit, maar door de recente gebeurtenissen lijken er in het Midden-Oosten geen zekerheden meer te zijn. Wie had immers een jaar geleden de val van Ben Ali en Moebarak durven voorspellen? Of de opstand en oorlog tegen de Libische leider Khaddafi?
Bovendien deelt Saoedi-Arabië veel problemen van de Arabische wereld: een jonge bevolking, een hoge werkloosheid en een gebrek aan politieke vrijheden. Toch lijkt de kans klein dat de situatie in Saoedi-Arabië uit de hand loopt. De Saoedische schatkist zit vol genoeg om de binnenlandse sociale vrede af te kunnen kopen. Koning Abdullah kondigde eind februari aan dat hij 37 miljard dollar zou investeren om de werkloosheid te bestrijden, de salarissen van de ambtenaren te verhogen en voor goedkopere huisvesting te zorgen.
Het Saoedische leger deinsde er ook niet voor terug om troepen te sturen naar het naburige Bahrein toen daar protesten uitbraken. Het regime in Riyad vreesde dat de protesten van de overwegend sjiitische bevolking in de kleine Golfstaat zouden overwaaien naar eigen land. In de oostelijke provincies van het Saoedische koninkrijk bevinden zich immers niet alleen de belangrijkste olievelden van het land, maar ook het gros van zijn sjiitische bevolking, die al jaren door een soennitisch regime wordt bestuurd. De bereidheid van het regime en het leger om zelfs gewapend op te treden tegen protesten in het buitenland maakt dat een herhaling van het ‘Tunesisch scenario’ van een vreedzame regimewissel in Saoedi-Arabië waarschijnlijk niet mogelijk is.
Naast de Saoedische reservecapaciteit beschikt de wereld over nog één finaal instrument om acute tekorten in de olieaanvoer te compenseren: de noodvoorraden ruwe aardolie en olieproducten die de meeste westerse regeringen na de eerste olieschok van 1973 hebben aangelegd. Deze noodvoorraden worden doorgaans beschouwd als het laatste redmiddel en er wordt dan ook omzichtig mee omgesprongen.
Het was de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger, die tijdens de eerste olieschok het initiatief nam om een nieuwe internationale organisatie op te richten om het energiebeleid van de westerse landen beter op elkaar af te stemmen. Het Internationaal Energieagentschap (IEA), dat in november 1974 het levenslicht zag, is tot op vandaag de meest geavanceerde internationale energieorganisatie die er bestaat.
De hoofdfunctie van het IEA is crisismanagement. Alle lidstaten van het agentschap, waaronder ook België, zijn verplicht om olievoorraden aan te leggen die volstaan om het olieverbruik gedurende 90 dagen te
| |
| |
dekken. In België staat het overheidsbedrijf Apetra sinds 2007 in voor de opbouw en het beheer van een strategische olievoorraad. Op het moment dat het IEA beslist dat er sprake is van een oliecrisis, kunnen deze buffer-stocks verkocht worden op de markt. Dat is in het verleden nog maar twee keer gebeurd: in 1991 net na de Eerste Golfoorlog, toen Saddam Hoessein bij zijn terugtocht uit Koeweit verscheidene grote olievelden in brand had gestoken, en in 2005 toen Orkaan Katrina heel veel raffinaderijen aan de Amerikaanse kustlijn van de Golf van Mexico had uitgeschakeld.
Zodra duidelijk was dat de olieproductie in Libië vanaf februari aan het dalen was, haastte het IEA zich om te melden dat de lidstaten van de organisatie samen over voldoende stocks beschikken om gedurende één jaar dagelijks 4 miljoen vaten olie vrij te maken. Het agentschap wilde zo de markten geruststellen, maar ironisch genoeg zou het precies het omgekeerde resultaat boeken mocht het daadwerkelijk die olievoorraden loslaten. De verklaring is opnieuw dat zo'n actie door beleggers zou kunnen worden geïnterpreteerd als een signaal dat de crisis erger is dan ze voordien leek. Bovendien geven de westerse overheden daarmee hun laatste reddingsboei uit handen, waardoor ze kwetsbaar achterblijft voor eventuele naschokken.
Dat betekent niet dat het multilaterale systeem van noodvoorraden volledig nutteloos is. Integendeel, het loutere bestaan van de IEA-buffervoorraden heeft al een kalmerend effect op de oliemarkten in tijden van onzekerheid, zelfs als deze ohestocks niet worden losgelaten. Zoals gezegd is de huidige oliecrisis wel beheersbaar in termen van ‘volumes’ (er is voldoende olie op de markt om aan de vraag te voldoen) maar veel minder in termen van ‘prijzen’ (de olie wordt toch duurder). Als er ooit een echte volumecrisis zou ontstaan op de oliemarkten, waarbij er acute en fysieke oliekrapte zou heersen, dan kan het IEA-systeem zeker nog zijn nut bewijzen.
Het verdient daarom aanbeveling om de instrumenten van het multilaterale crisisbeheer binnen het IEA te versterken. Enkele van 's werelds snelst groeiende olieverbruikers, zoals China en India, maken bijvoorbeeld geen deel uit van het IEA-systeem. Sterker, deze landen zijn nog maar pas begonnen met het bouwen van opslagtankers voor strategische noodvoorraden en zitten nog ver onder de IEA-doelstelling van 90 dagen. Om de effectiviteit en de legitimiteit van dit crisissysteem te optimaliseren, is het dus van het grootste belang dat de opkomende landen nauwer worden betrokken bij het multilaterale beheer van de strategische olievoorraden.
| |
Groeiende energiehonger, krimpende voorraden
De recente politieke onlusten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben dus zeker en vast een rol gespeeld in de recente olieprijsstijgin- | |
| |
gen. Vooral het spookbeeld van een domino-effect naar het Midden-Oosten heeft oliehandelaars ongerust gemaakt. Toch bieden deze elementen maar een halve verklaring voor de huidige hoge olieprijs. Al vóór de dramatische zelfmoord van Mohammed Bouazizi stonden de olieprijzen op het historisch hoge niveau van ongeveer 90 dollar per vat.
Dat had alles te maken met enkele structurele langetermijntrends in het mondiale energielandschap, die door de economische crisis van 2008-2009 even waren ondergesneeuwd, maar zich sinds 2010 weer helemaal laten gelden.
Een eerste structurele trend is de groeiende vraag naar energie. De wereldwijde consumptie van olie en andere energiebronnen groeit al jaren in een hoog tempo, met uitzondering van een kort intermezzo tijdens de economische recessie: in 2009 daalde het olieverbruik voor het eerst sinds 1982. De vraag naar olie steeg alweer fors in 2010, vooral onder impuls van de groeilanden die vrijwel zonder kleerscheuren uit de economische recessie zijn gekomen. Het is deze groeiende vraag die grotendeels verklaart waarom de olieprijzen vóór de Arabische omwentelingen al zo hoog waren.
Volgens projecties van het IEA zal de wereldwijde energievraag de komende 25 jaar nog eens met de helft toenemen. De opkomende landen tekenen al jaren economische groeicijfers op waar wij in het Westen enkel van kunnen dromen, maar de energie-intensiteit van hun industriële opmars is nog veel groter dan de onze. Ook in olieproducerende landen, vooral in het Midden-Oosten, begint men trouwens meer (gesubsidieerde) olie te consumeren waardoor er minder olie beschikbaar is voor de export. Vast staat dat het zwaartepunt in de oliemarkten langzaamaan wegschuift weg van het Westen, waar de olievraag stagneert of zelfs daalt.
De studies van het IEA wijzen erop dat de vraag naar fossiele brandstoffen (aardolie, steenkool en aardgas) in de komende decennia het grootst zal blijven. Vandaag voorzien deze brandstoffen in niet minder dan 80 procent van onze totale energiebehoeften. Tenzij we het roer radicaal omgooien, zal dat aandeel tegen 2035 nauwelijks zijn gedaald. Het grote probleem is natuurlijk dat de energiesector een groot aandeel heeft in het veroorzaken van de opwarming van de aarde. De verbranding van fossiele brandstoffen is verantwoordelijk voor zo'n 65 procent van de mondiale uitstoot van broeikasgassen.
Ondertussen raken de conventionele olie- en gasreserves stilaan uitgeput. De productie in enkele oude olie- en gasvelden, zoals in de Noordzee en de Golf van Mexico, neemt sneller af dan verwacht. Op veel plaatsen is de makkelijk ontginbare olie uitgeput aan het raken. Er is bijgevolg een groot publiek en wetenschappelijk debat ontstaan over het fe- | |
| |
nomeen ‘peak oil’, het moment waarop de mondiale olieproductie het hoogste peil bereikt waarna een terminale neergang zich inzet. Volgens sommigen ligt dit moment al achter ons, anderen beweren dan weer dat het moment nog ver voor ons ligt of dat de olievraag zal pieken voordat de productie piekt. Feit is dat het IEA, dat bezwaarlijk een progressieve instantie ter zake kan worden genoemd, een piek in de mondiale conventionele olieproductie verwacht tegen 2020.
De meeste resterende olie- en gasreserves zijn te vinden in een beperkt aantal landen in het Midden-Oosten en de voormalige Sovjet-Unie (Siberië, Kaspische Zeeregio, en Centraal-Azië). Dit gebied, soms ook omschreven als de ‘strategische ellips’, bevat ongeveer 70 procent van alle olie- en gasreserves. Door die concentratie ontstaat een situatie waarbij een steeds groeiend aantal consumentenlanden voor zijn olie- en gasaanvoer afhangt van een steeds kleiner aantal producentenlanden. Analisten zoals Michael Klare besluiten dan ook dat tussen de grote consumentenlanden een geopolitieke wedloop zal ontstaan om de zeggenschap over de resterende olie- en gasvelden.
Wat veel westerse regeringen ook zorgen baart, is dat de OPEC-landen en de landen in de strategische ellips niet meteen modelstaten zijn op het vlak van mensenrechten en democratie. Erger nog, die landen schermen vaak de toegang tot hun energiesector af voor investeringen door buitenlandse bedrijven. Dit fenomeen wordt ‘grondstoffen-nationalisme’ genoemd. In de voorbije jaren, bijvoorbeeld, hebben landen als Bolivia en Venezuela nog grote stukken van hun olie-en gasindustrie genationaliseerd. Westerse oliegiganten zoals BP, Exxon Mobil en ConocoPhillips kregen daarbij te horen dat ze mochten opkrassen.
Andere olie-exporterende landen hanteren meer subtiele werkwijzen om de greep van de staat en de nationale oliebedrijven op de binnenlandse energiesector te consolideren. Rusland is hier het voorbeeld bij uitstek. In het voorbije decennium heeft het Kremlin lang de plannen van Shell om op het Oost-Siberische schiereiland Sachalin olie en gas te gaan winnen gedwarsboomd - een milieuvergunning werd pertinent geweigerd. Op het moment dat Shell ermee instemde om aan Gazprom een meerderheidsaandeel te verkopen in het lucratieve project, was de vergunning plots in geen tijd geregeld.
Door deze politieke barrières en de geologische uitputting worden de Totals, Chevrons en Exxon Mobils van deze wereld dus steeds vaker gedwongen om uit te wijken naar velden die moeilijk te ontginnen zijn, [...]
| |
| |
april 2010 met de Deepwater Horizon, het olieboorplatform aan de Amerikaanse zuidkust dat door BP werd gebruikt, illustreert deze trends nog het beste.
| |
Nood aan een duurzame energietransitie
Dit overzicht van de mondiale langetermijntrends op energievlak toont duidelijk aan dat een business-as-usual scenario niet houdbaar is. Onze mondiale energievoorziening is eindig, vervuilend, duur, onzeker, en ongelijk verdeeld. Er moet dus een omschakeling of transitie komen. De vraag is alleen hoe die transitie zal verlopen: zal de omschakeling een zachte landing zijn, of kan een structurele verandering er alleen komen na een crash in het huidige energiesysteem?
Technologische optimisten menen dat het in de toekomst wel in orde komt. Allerlei nieuwe energiebronnen en andere ‘groene’ energietoepassingen zijn immers op komst: de massale verspreiding van zonen windenergie, meer rendabele generaties van biomassa, de vierde generatie kernreactoren (ja, zelfs na Fukushima), energieopwekking uit getijden en de hitte van de aarde, opslag van CO2 in de grond en onder de zeebodem, kernfusie, en wat dies meer zij.
Dat technologische doorbraken de energiekaarten grondig door elkaar kunnen schudden bewijst de revolutie in de Amerikaanse niet-conventionele aardgasproductie. Enkele jaren terug kende de VS een teruglopende aardgasproductie en werden tal van LNG-terminals in de steigers gezet om de verwachte toename in de gasimporten te kunnen absorberen. Vandaag zijn deze aardgasterminals klaar, maar worden ze niet gebruikt. Dankzij technologische doorbraken (zoals het horizontaal boren en hydraulisch ‘kraken’ van weinig doorlaatbare ondergrondse rotsbekkens) is het mogelijk geworden om aardgas te winnen uit niet-conventionele bronnen, zoals schalie of leisteen, tegen betrekkelijk lage kosten.
Het gevolg is dat er de afgelopen jaren in de VS een ware hausse heeft plaatsgevonden in de ontginning van dit zogenaamde ‘schaliegas’. Tussen 2004 en 2008 verviervoudigde de Amerikaanse productie van schaliegas en in 2009 stak de VS zelfs Rusland voorbij als 's werelds grootste aardgasproducent. Door de verminderde Amerikaanse importbehoeften is er meer aardgas op de wereldmarkt beschikbaar, waardoor de gasprijzen in Europa en Azië dalen. Ook in Europa zouden grote hoeveelheden niet-conventioneel aardgas aanwezig zijn (meer bepaald in Polen, Zweden en Duitsland), evenals in China en Rusland.
Toch wordt betwijfeld of een herhaling van de Amerikaanse boom in Europa en elders wel economisch, technisch en politiek haalbaar is. Bovendien zijn er steeds meer kritische geluiden te horen over de sociale
| |
| |
en milieu-impact van deze niet-conventionele aardgasproductie. Zoals de Amerikaanse documentaire Gasland (2010) laat zien, kan het proces van hydraulisch kraken (wat in het jargon ‘fracking’ wordt genoemd) leiden tot verontreiniging van het grondwater. Tijdens dat proces wordt er immers een mengsel gebruikt van water, zand en allerlei chemicaliën waarvan niemand de precieze samenstelling kent, maar waarvan iedereen vermoedt dat er giftige stoffen tussen zitten.
Behalve technologische optimisten zijn er ook die alle heil verwachten van de werking van de vrije markt. Laat energieprijzen stijgen door schaarste en alternatieven worden competitiever. Prijsstijgingen werken ook besparing en bezuiniging in de hand. De vraag blijft of de overgang zo ordelijk en automatisch zal verlopen als economisten ons voorhouden. Prijsstijgingen kunnen hard aankomen bij bepaalde landen en bevolkingsgroepen, en kunnen zelfs de mondiale macro-economische situatie negatief beïnvloeden. Geen enkele markt werkt bovendien perfect, en zeker de energiemarkten niet. Daar bestaan immers sterke gevestigde belangen, een grote inertie wegens de lange tijdshorizons voor investeringen, en een tendens tot de vorming van ‘natuurlijke monopolies’ (o.a. omwille van de netwerkinfrastructuur).
In plaats van alle heil te verwachten van de markt of de wetenschap, lijkt het voeren van een doordacht en geïntegreerd transitiebeleid op meerdere politieke schalen een veiliger strategie. In feite zijn alle energieproblemen intrinsiek met elkaar verbonden - van de uitstoot van CO2 via nucleaire proliferatie tot de geopolitieke strijd om de zeggenschap over de resterende olie- en gasvelden. Het staat in elk geval vast dat een succesvol beleid gericht op een duurzame energietransitie in transport, industrie, landbouw enz. een kolossale onderneming is die naast politieke sturing van bovenaf ook impulsen van onderuit vergt.
| |
Conclusie
Het lijkt er steeds meer op dat het conflict in Libië niet snel opgelost zal raken, ook al is het voorbarig om te spreken over het scenario van een ‘tweede Irak’. Hoezeer de toekomstige machthebbers in Libië ook nood zullen hebben aan olie-inkomsten - of het nu de ‘rebellen’ zijn, het Khaddafi-regime, of beiden - feit is dat de olie-installaties in het land schade hebben opgelopen in de oorlog. De olieproductie in Iran was in 2010 nog steeds lager dan in 1977, het jaar voor de Islamitische Revolu-[...] | |
| |
structureel. Onderhuids spelen enkele langetermijntrends mee die het aangezicht van het mondiale energielandschap langzaam maar zeker veranderen. De onlusten in Libië en de rest van de Arabische wereld doen niets meer dan olie op het vuur gooien van de internationale oliemarkten die al jaren worden geplaagd door tektonische verschuivingen. Naarmate die trends zich doorzetten, zullen we meer en meer worden geconfronteerd met hoge olieprijzen. We kunnen er dus maar beter aan wennen.
| |
Aanbevolen literatuur
Bassam Fattouh, An Anatomy of the Crude Oil Pricing System, WPM40, Oxford Institute for Energy Studies, januari 2011, beschikbaar op: http://www.oxfordenergy.org/pdfs/WPM40.pdf |
BP, Statistical Review of World Energy, juni 2010. Beschikbaar op http://www.bp.com/statisticalreview |
International Energy Agency, World Energy Outlook 2010, IEA/OECD, Parijs, 2010. |
International Energy Agency, Monthly Oil Market Report, beschikbaar op http://omrpublic.iea.org/ |
Michael Klare, Rising Powers, Shrinking Planet: The New Ceopolitics of Energy, Metropolitan Books, New York, 2010. |
(Deze bijdrage werd afgesloten op 20 april 2011.)
|
|