| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Where the hell is God?
De beste vertaling van de titel van dit boekje zou in het Nederlands zijn: ‘Waar is God, verdomme!’. De auteur is de Australische jezuïet Richard Leonard, directeur van de Australische Katholieke Filmbond, en adviseur van de Australische bisschoppelijke mediacommissie. Aanleiding voor het schrijven van dit boekje is het ernstige auto-ongeluk dat zijn jongere zus Tracey overkwam, waarbij zij volledig verlamd raakte. Dit drama stelde de vraag naar de goedheid van God naast het bestaan van lijden en kwaad in de wereld. Deze fijngevoelige priester haalt alle gemakkelijke antwoorden onderuit, en kiest in zeven hoofdstukken positie. De geldigheid van Bijbelse dooddoeners ontmaskert hij, en hij plaatst grote vraagtekens bij de traditionele antwoorden die aan lijdende mensen worden voorgehouden. Zodoende verandert hij ook het beeld van God, waarbij de ervaringen van hemzelf en vele anderen het uitgangspunt vormen.
De veelgeprezen Amerikaanse auteur James Martin S.J. geeft in zijn voorwoord een voorbeeld van zo'n vrome dooddoener. Een oudere religieuze had veel pijn in haar ziekenhuisbed, en zei tegen haar overste die op bezoek kwam: ‘O, ik heb zoveel pijn’. ‘Denk maar aan Jezus aan het kruis’, antwoordde de overste. ‘Jezus hing maar drie uur aan het kruis’, zei de zuster bedroefd. Misschien dat op den duur de zuster troost zou kunnen vinden in het gezelschap van Jezus, maar de vrome inbreng van haar overste hielp haar in elk geval weinig.
Richard Leonard biedt handreikingen aan de gelovige om het mysterie van het lijden voor zichzelf te onderzoeken, en persoonlijk betekenis te vinden te midden van de pijn, in gezelschap van een God die met ons mee- | |
| |
lijdt. Hij schrijft in een aanstekelijke stijl, en lardeert zijn tekst met treffende citaten en Bijbelfragmenten. Ik heb zijn overwegingen met groeiende instemming gelezen.
□ Paul Begheyn
Richard Leonard, Where the Heil Is God?, Hidden Spring, Mahwah NJ, 2010, 69 blz., 12 dollar, ISBN 978-15-876-8060-1. |
| |
Van Gare du Mort naar Porte au Revoir
Af en toe lees je een boek waarbij je bedenkt hoe graag je het concept zelf had verzonnen en de feitelijke uitvoering zelf had gedaan. Zo'n boek is onlangs weer eens verschenen. Het vertelt in woord en beeld hoe mensen uit verschillende culturen en tijdperken zich een leven na de dood dachten. Doden kregen grafgiften mee om aan de andere kant te kunnen overleven; ook in mythologieën, literaire werken en kunstuitingen wordt door de mensheid al heel lang ruimschoots aandacht besteed aan die fase na het overlijden.
De atlas volgt min of meer een historische lijn: Mesopotamië en Perzië, Egypte, Griekenland en Rome, Hebreeuwse concepten, hindoeïsme en boeddhisme, Kelten en Germanen, het hiernamaals volgens de islam, verscheidene middeleeuwse voorstellingen (Sint-Brandaan, Tondalus, het Hemels Jeruzalem, Dante, Cocagne / Luilekkerland) en een aantal perioden uit de West-Europese geschiedenis (Renaissance, Reformatie en Contrareformatie, de Barok, de Verlichting en Romantiek) om af te sluiten met enkele opmerkingen over het hedendaagse hiernamaals. Hier ontdekte ik opmerkingen die soms ontaarden in wel erg forse statements: ‘...in de loop van de twintigste eeuw is er in de theologie en de filosofie sprake van een gedeeltelijke geestelijke genocide in het hiernamaals’ (blz. 211). Met name de term ‘genocide’ lijkt mij hier totaal ongepast en onwenselijk.
Heel intrigerend is het gegeven dat cartograaf Jop Mijwaard in elk van de achttien hoofdstukken heeft geprobeerd de beschikbare informatie over het betreffende onderwerp te visualiseren in een kaart, met als onontkoombaar effect dat men als lezer onmiddellijk die kaarten nauwkeurig bekijkt en als vanzelf een cultuurhistorische speurtocht begint. Wel moet ik bekennen dat er soms erg veel informatie op zo'n kaart terecht is gekomen, wat er anderzijds toe leidt dat men er nooit op uitgekeken raakt. Behalve die achttien kaarten bevat deze atlas ook talloze illustraties (vooral uit de beeldende kunst) die de tekstgedeelten ondersteunen of verhelderen.
Eén illustratie heeft mijn hart gestolen. Het is een plattegrond die op het eerste gezicht de metrolijnen van Parijs lijkt voor te stellen, maar bij nader toezien elk van die metrostations heeft voorzien van een naam die iets met het hiernamaals van doen heeft, bijvoorbeeld ‘Gare du Mort’, ‘Porte au Revoir’, ‘Marché aux Viches’, ‘Place du Mal’, ‘île de Laïcité’.
De uitvoerige index waarmee deze atlas wordt afgesloten (de niet- | |
| |
gepagineerde bladzijden 212-221) stelt helaas herhaaldelijk teleur, omdat lemmata die men er in verwacht niet zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld ‘Amduat’, ‘Brandaan’ of ‘Sint-Brandaan’, ‘Gilgamesj’, ‘Holenboek’, ‘Poortenboek’, ‘Lucretius’, ‘Vergilius’, een opsomming die overigens verre van volledig is. Die imperfecte index moet men dan maar op de koop toe nemen.
□ Panc Beentjes
Guido Derksen, Martin van Mousch en Jop Mijwaard, Geïllustreerde atlas van het hiernamaals, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010, 222 blz., 27,50 euro, ISBN 978-90-468-0902-0. |
| |
Het Bijbelboek 2 Koningen uitgelegd
Het overzicht dat de auteur of auteurs van het Bijbelboek 1-2 Koningen over de heersers van de kleine koninkrijkjes Israël en Juda schetsen is niet in de eerste plaats bedoeld om de lezers exacte geschiedschrijving voor te zetten. Terecht benadrukt Henk Jagersma in het onlangs verschenen tweede deel van zijn commentaar op 2 Koningen dat het ‘goed is ons niet alleen af te vragen of datgene wat ons in de Bijbel wordt verhaald echt is gebeurd, maar vooral ook of dat wat daarin wordt verteld, niet een weerspiegeling biedt van iets wat zich onder ons afspeelt’ (blz. 13). Met andere woorden: Bijbelverhalen gaan bijna altijd ook over je eigen leven, je eigen geloof. Dit uitgangspunt had daarom, wat mij betreft, in de verklaring en uitleg van de verhalen uit 2 Koningen 13-25 wel wat meer onderstreept mogen worden.
Als eerste stap in de uitleg van de tekst wordt elke literaire passage duidelijk afgebakend en vervolgens scène voor scène op een zeer leesbare wijze van commentaar voorzien. De lezers worden goed geïnformeerd, zowel over de grote lijnen als over belangrijke detailkwesties, zonder dat er ook maar één moment sprake is van onwelkome vaktaal of onduidelijke uitleg. Soms zou je net iets meer informatie willen lezen. Wanneer Jagersma bijvoorbeeld over 2 Koningen 16:6 meedeelt: ‘hier dient in plaats van Aram “Edom” te worden gelezen’, zou het plezierig zijn geweest om te vernemen dat deze woorden in het Hebreeuws heel erg op elkaar lijken en dat verwarring dus nogal voor de hand ligt. Het betreft namelijk een klassieke verschrijving die herhaaldelijk in de Hebreeuwse Bijbel voorkomt.
Terwijl ik ten aanzien van de uitleg best positief ben, ben ik duidelijk teleurgesteld over enkele omringende aspecten, zowel van de auteur als van de uitgever. Met name de literatuuroverzichten bevatten te veel fouten. Zo zijn de titels van boeken en tijdschriften veel te vaak slechts gedeeltelijk cursief gezet, zodat vooral bij boeken de laatste woorden van de titel opeens niet meer cursief staan. Opvallend veel afkortingen die een of meerdere keren in die literatuuroverzichten worden gebruikt (o.a. Hen, IKZ, JCS, JNES, JSS, NGTT) vinden we niet opgenomen in de lijst van afkortingen (blz. 235-239).
| |
| |
Aangezien Bijbelcommentaren bij uitstek een naslagfunctie hebben, is het bijzonder vervelend dat noch op de rug, noch op de kaft of op de titelpagina van dit deel wordt vermeld welk gedeelte van het boek 2 Kortingen hier wordt becommentarieerd. Juist bij het snel even opzoeken van een tekst werkt dat vertragend, misschien zelfs frustrerend. Bij eerdere delen uit deze serie, onder andere de deeltjes over Genesis, Exodus en 1 Samuël, stond wel op rug, kaft en titelpagina welk gedeelte het betrof. Ik houd daarom een warm pleidooi om deze werkwijze weer in te voeren.
□ Panc Beentjes
Henk Jagersma, 2 Koningen, deel 2 (Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Kok, Kampen, 2010, 239 blz., 34,90 euro, ISBN 978-90-435-1874-1. |
| |
Kunst
Kunst uit België
Als er naast chocolade nog één ‘product’ is waarom België in het buitenland bekend is, dan is het kunst. De faam van een Rubens of Magritte kent geen grenzen. Twee recente publicaties vestigen daarom terecht de aandacht op kunst uit België.
Vanuit haar ‘passie voor de tekenkunst’ heeft Marie-Paule De Vil onlangs een zestigtal kunstenaars uitgenodigd om in haar Antwerpse galerie elk een tekening te presenteren. Alle getoonde werken staan voortreffelijk in een bescheiden, maar verzorgde catalogus afgebeeld. Naast minder bekende kunstenaars en aankomend talent zijn alle grote namen uit de hedendaagse Belgische kunst vertegenwoordigd. Allicht mochten de Big Three (Tuymans, Fabre, Delvoye) niet ontbreken. Ontroerender vind ik echter de geselecteerde tekeningen van Claerbout, De Cordier, Alÿs, Borremans en De Bruyckere, die zo treffend de sfeer van hun hele oeuvre oproepen. Het geheel geeft een goede indruk van de vitaliteit en variëteit van de huidige Belgische kunst. Van vele kunstenaars worden zelden tekeningen getoond. Ook om die reden verdient dit initiatief alle lof.
Minder enthousiast ben ik over het overzicht van de Belgische schilderkunst sinds de vijftiende eeuw tot heden, verschenen onder de titel Dit is België. De auteur Patrick De Rynck heeft bewust gekozen voor tachtig meesterwerken die tot het Belgische collectieve geheugen behoren en een soort canon vormen, zoals blijkt uit de bronnen die hij geraadpleegd heeft (‘populariserende boeken, de huidige tentoonstellingen, de pers, postzegels, de media’). De Rynck is zich ervan bewust dat zijn selectie betwistbaar is. In dit boek komen Bruegel, Rubens en Magritte vijf keer aan de beurt, en Van der Weyden en Ensor vier keer, terwijl bijvoorbeeld Teniers de Jonge (die in de meeste buitenlandse collecties van kunst uit de Nederlanden aanwezig is en bovendien met zijn Theatrum Pictorium kunsthistorisch baanbrekend werk heeft ge- | |
| |
leverd) terzijde gelaten wordt. Het feit dat men zich voor een dergelijk overzicht tot schilderkunst beperkt, is begrijpelijk, maar jammer (beeldhouwers als Duquesnoy en Minne hebben door hun internationale uitstraling evenzeer aan de roem van de Belgische kunst bijgedragen). Onvergeeflijk is dat in het gedeelte over de twintigste eeuw Dotremont ontbreekt. De Ryncks toelichtingen zijn in een journalistieke taal geschreven. Zijn publicatie is duidelijk op ‘het grote publiek’ afgestemd. De vraag is of men dat publiek voldoende au sérieux neemt als men het alleen maar biedt wat het direct kan herkennen. Mijn grootste kritiek op deze uitgave geldt de kwaliteit van de afbeeldingen: die is in vele gevallen ronduit minderwaardig. Voor overbekende werken ware het overigens interessanter en leerzamer geweest af en toe detailopnames te geven (met eventueel een kleine foto van het hele werk in de marge, als geheugensteuntje). Is dit België - middelmatig, zoals deze publicatie eruitziet, of toch meesterlijk, zoals de tachtig schilderijen waardoor het land zijn naam
voor eeuwig heeft gevestigd?
□ Jan Koenot
When Will They Finally See the Power of Drawing, tentoonstellingscatalogus uitgegeven in eigen beheer, Galerie Geukens & De Vil, Antwerpen, 2010, 132 blz. (te bestellen via geukensdevil@skynet.be). |
Patrick De Rynck, Dit is België. In tachtig meesterwerken, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2010, 206 blz., 35 euro, ISBN 978-90-253-6813-5. |
| |
Literatuur
Portret van een uitgever
Reinold Kuipers was een gedreven uitgever bij De Arbeiderspers (1946-1960) en bij Querido (1960-1979) samen met zijn echtgenote Tine van Buul. Het literairhistorisch tijdschrift Zacht Lawijd heeft aan zijn persoon en zijn uitgeverscarrière een themanummer gewijd dat een kloek boek geworden is. Dertien auteurs-hoogleraren, jonge talentvolle en ook door de wol geverfde onderzoekers, redacteurs van tijdschriften - hebben de belangrijkste aspecten van het boeiende leven en werk van Reinold Kuipers in kaart gebracht en door toedoen van Pauline Bloemsma ook in beeld. Eindredacteurs zijn Sjoerd van Faasen, Hans Renders en Jan Stuyck.
Reinold Kuipers was van jongs af aan gefascineerd door de vormgeving en de typografie van boeken. In zijn geboortestad Groningen leerde hij het ambacht in de drukkerij Hoitsema waar hij op zijn achttiende ging werken. In 1936 nam hij een baan aan als copywriter voor een reclamebureau en tijdens de oorlog voor een kantoorartikelenfirma. Ondertussen schiep hij in de jaren dertig en veertig een klein poëtisch oeuvre van een honderdtal gedichten, waarvan een derde uit vertalingen bestaat, voornamelijk van R.M. Rilke. Hij drukte die in kleine oplagen, want hij was zich bewust van de bescheidenheid van zijn talent. Anderzijds waren het fraai gezette uitgaven voor fijnproevers van papier en typografie. In 1946 werd hij uitgever van De Arbeiders- | |
| |
pers. Daar gaf hij in de jaren vijftig een nieuw elan aan de ARBO-reeks (Algemeene Roman Bibliotheek Ontwikkeling), fraai uitgegeven boeken in een nieuw boekformaat, dat door andere literaire uitgeverijen als De Bezige Bij en Meulenhoff zou worden overgenomen voor paperbacks.
De ARBO-reeks werd een van de succesrijkste uitgaven van De Arbeiderspers. De bedoeling van de reeks was duidelijk educatief: minder ontwikkelde lezers boeiende boeken van hoge kwaliteit doen kopen tegen een lage prijs. Dat was mogelijk door een uitgekiende verkoopstrategie: colporteurs verkochten aan huis abonnementen op de reeks van vijf boeken per jaar, die daardoor bijna de helft goedkoper waren dan in de losse verkoop.
Kuipers gaf tussen 1954 en 1957 vijf afleveringen uit van Boons eenmanstijdschrift, Boontje's reservaat, in de reeks De Boekvink. Die typografisch zeer verzorgde reeks was door Kuipers op het getouw gezet om oorspronkelijk Nederlands werk van geringe omvang en hoge literaire kwaliteit te publiceren met als onderliggende bedoeling nieuw literair talent aan te trekken en het imago van het literair fonds van De Arbeiderspers te verbeteren.
Na zijn overstap naar Querido zal hij in 1963 De Boekvink-reeks overnemen. De reeks kleine, dunne boekjes met gedichten, korte verhalen en essays beschouwde Kuipers als het tijdschrift van Querido.
Barbarber, een tijdschrift voor teksten, dat van 1958 tot 1964 in eigen beheer was uitgegeven, werd vanaf nr. 36 tot nr. 87 (1971) door Querido uitgegeven. Kuipers was enthousiast over Barbarber dat hij voor hem net zo belangrijk vond als Forum vroeger. Met eenzelfde enthousiasme zal hij opnieuw J.C. van Schagen en J.C. Noordstar uitgeven, door Bernlef beschouwd als dichters die gelijk sporen met de poëtica van Barbarber: de poëzie serieus nemen maar ook tot zelfspot in staat zijn en tot relativering van de dichtkunst.
Als directeur van Querido kwam Reinold Kuipers in aanvaring met Angèle Manteau. Beide uitgeverijen vertegenwoordigden elkaar. Maar Angèle Manteau weigerde het succes van Françoise Sagan te delen met Querido. Ook de onaangekondigde herdruk van Boons Vergeten straat en Mijn kleine oorlog in de Salamanderreeks van Querido leidde tot een torenhoog conflict over de auteursrechten. L.P. Boon was er de dupe van.
Dit themanummer van Zacht Lawijd is meer dan een portret van uitgever Reinold Kuipers. Het geeft een beeld van de evolutie in de uitgeverswereld na 1946 met zijn innovaties op velerlei gebied: technisch, commercieel, infrastructureel.
□ Joris Gerits
Zacht Lawijd 9-3, Themanummer Reinold Kuipers (1914-2005). Uitgever, oktober 2010, 233 blz., 19,95 euro. |
| |
De kameelspin of de schorpioen
Waarschijnlijk begon Ezechiël reeds in 593 vóór Christus in de Babylonische ballingschap te profeteren. Vanuit het buitenland beschreef hij in vurige termen de schuld van de leiders en het
| |
| |
volk van Juda en Israël en de straffen die God hun had opgelegd. Maar hij spaarde ook de vijanden van Israël niet die deze straffen hadden uitgevoerd en voorspelde ten slotte de toekomstige bekering, de wonderbaarlijke wederopstanding van het Joodse volk uit het beroemd geworden ‘dal vol beenderen’ en de heropbouw van een nieuwe Tempel in Jeruzalem.
Hazim Kamaledin is in vele opzichten een geestesgenoot van Ezechiël, over wiens graf in Babylon hij in deze roman vertelt. Ook hij is een banneling die aan de dictatuur, in dit geval die van Saddam Hoessein, ontsnapt is en ook hij schrijft vanuit zijn ballingsoord (Antwerpen) over de tradities en de ellende van zijn volk in het moderne Babylon en Najaf. Zoals de profeet gebruik maakt van de vertrouwde Semitische metaforen en legenden, put Hazim Kamaledin volop uit de schat van verhalen die voor westerse lezers de cultuur van de Oriënt tegelijk zo aantrekkelijk en vreemd maken.
Net als de protagonist van zijn roman, de linkse cineast Mayhtam Albou Dhebbaah, had Kamaledin zich schuldig gemaakt aan kritiek op de dictator maar hij is, gelukkig, aan diens wraak ontsnapt. In Vlaanderen vond hij een nieuw bestaan als theatermaker, auteur en gastdocent aan de universiteiten van Gent en Antwerpen. Maytham heeft helaas minder geluk gehad: onder Saddam Hoessein werd hij door de censuur verplicht zijn film zo te verknippen dat het een loflied op de dictator werd in plaats van de scherpe kritiek die hij bedoeld had. Maar na de val van Saddam wordt deze vrijgevochten kunstenaar, zoon van een gemengd soennitisch-sjiitisch huwelijk en uitgesproken tegenstander van alle vormen van fanatisme, door de nieuwe machthebbers onterecht van fundamentalisme beschuldigd en gekidnapt. Al gauw wordt duidelijk dat deze nieuwe beulen en hun oversten niemand anders zijn dan de oude beulen in dienst van een nieuw regime. Maytham wordt ongenadig en geraffineerd gefolterd om zo tot bekentenissen over terroristische samenzweringen te worden gedwongen, waarvan hij uiteraard niets kan weten en ten slotte sterft hij aan de beet van een giftige schorpioen die men in zijn cel losgelaten heeft. (Ook Ezechiël spreekt van schorpioenen die de zondaars en afgodendienaars in Israël en Juda zullen doden.) Het is een tragisch absurde dood na de tragische vergissing van de arrestatie, maar wie zal de nieuwe machthebbers tegenhouden? Het verhaal gaat echter nog verder wanneer men moet beslissen waar zijn lichaam begraven kan worden: op een soennitische begraafplaats, maar was hij dan geen sjiiet? In Babylon of Najaf, en dat midden in de gevaren van de oorlog?
Het lijk werd daarop verdeeld in twee stukken: een metaforisch en een fysisch stuk. Het metaforische stuk werd begraven in Najaf terwijl de rouwplechtigheid plaatshad in Babylon, in al-Hilla, de wijk van de twee heilige moskeeën, in het Maansteegje, in het huis van zijn grootvader Abd al-Hadi Albou Dhebbaa, die jonger was dan wij allemaal. Het fysische stuk werd begraven in Bagdad, in de soennitische wijk al-Azamhiya, waar Maytham het grootste gedeelte van zijn leven had doorgebracht.
| |
| |
Dit verhaal van de foltering, dood en begrafenis van de in alle opzichten dissidente cineast, waarschijnlijk een gedeeltelijk zelfportret van de auteur, wordt omringd door oosterse verhalen en familielegenden die herinneren aan de magie in Gabriël Garcia Marquez' Honderd jaar eenzaamheid, al zouden we in het Midden-Oosten, waarvan Babylon en Bagdad het hart zijn, beter van een traditie van drieduizend jaar en langer spreken.
Hazim Kamaledin en Ezechiël zijn twee bannelingen met een grote kritische liefde voor de mensen uit hun land van herkomst. Met dit verschil dat de profeet die in naam van de Heer sprak, zijn sombere profetieën met een verlossend beeld afgesloten heeft, terwijl deze roman van Kamaledin, waarin stof zit voor een lange en boeiende familiesaga, veel minder rooskleurig eindigt, namelijk met de allegorie van de strijd tussen de kameelspin en de schorpioen. In deze context verwijst de allegorie waarschijnlijk naar alle dodelijke krachten die de laatste decennia op de Irakezen losgelaten werden, van de beulen van Saddam Hoessein tot die van de fundamentalisten en de Amerikanen in hún folterkampen, maar ook naar het gevaarlijke ‘labyrint dat de globalisering wordt genoemd’, waarin de auteur in het ‘Woord vooraf’ naar eigen zeggen de weg kwijtgeraakt is:
De strijd wordt beslecht in het voordeel van de kameelspin als zij erin slaagt de staart van de schorpioen eraf te bijten. In het andere geval is haar lot de nederlaag en eindigt zij in één van de spleten van de hel...
□ Ludo Abicht
Hazim Kamaledin, Oraal, Beefcake Publishing, 2010, 135 blz., 14,50 euro, ISBN 978-94-911-4400-4. |
|
|