Prachtig en vreemd
Behalve voor die ontknoping houdt Dirk Collier het bij feiten die uit de vakliteratuur bekend zijn. Afscheid van de keizer is een historische roman van klassieke snit, die de wereld van zijn hoofdpersoon zorgvuldig reconstrueert en zich liever niet, zoals veel andere recente auteurs van historische fictie, inlaat met ludiek of postmodern vuurwerk. Het verschil met The Enchantress of Florence, de Akbar-roman van Salman Rushdie die ik hier drie jaar geleden besprak (Streven, november 2008, blz. 944-947) had niet groter kunnen zijn.
De lezer krijgt deze keer dus allereerst de kans ‘gewoon’ kennis te maken met een boeiend stuk verleden. Akbar de Grote wordt in onze handboeken geschiedenis doorgaans wat terloops vermeld als de belangrijkste onder de grootmogols; de titel, die hij zelf nooit voerde maar die zijn Europese tijdgenoten hem spontaan gaven, verwijst naar de wortels van zijn dynastie, die teruggaat op Dzjengis Khan. Zijn meer recente voorouders hadden grote delen van India veroverd, waar hun keizerrijk Hindoestan rust bracht in een regio die voordien geteisterd werd door eindeloze oorlogen tussen rivaliserende koninkrijkjes. Akbar probeerde doelbewust de vrede duurzaam te verankeren door zijn hindoe-onderdanen op dezelfde voet te behandelen als zijn eigen volks- en geloofsgenoten en ze waar gepast ook tot de hoogste ambten toe te laten. Hij promootte in dezelfde zin een eclectische kunststijl, die, bijvoorbeeld in zijn nieuwe hoofdstad Fatehpur Sikri, de vormentaal van de islam- en de hindoetradities combineerde.
Het onvermoede succesverhaal speelt zich heel nadrukkelijk af in een wereld die hemelsbreed van de onze verschilt. De roman staat onvermijdelijk vol exotische eigennamen; de auteur doet er een schepje bovenop door ook de maanden van het jaar of de belangrijkste functies aan het hof of in het leger, waarvoor hij Europese equivalenten had kunnen gebruiken, in de lokale terminologie te benoemen. Ook de hoofdstuktitels - de roman bestaat uit 43 brieven - komen uit de aan het hof gebruikelijke Perzische lingua franca: het gaat de ene keer om personages, de andere keer om plaatsnamen en soms om algemene begrippen, maar wie de inhoudstafel bekijkt, proeft allereerst een volgehouden afstand. Die wordt nog nadrukkelijker als ook bekende realia in een vreemde transcriptie komen opduiken: sjeiks heten systematisch shaykh, de Purtugesh runnen hun factorij in Goa en we hebben recht op tientallen verwijzingen naar de Heilige Qurân.
Zoals voor elke goede regel zijn er ook hier weloverwogen uitzonderingen. Akbar wordt aangeduid als ‘de keizer’ en door zijn hovelingen aangesproken als ‘Majesteit’: als Collier